7.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres 1 terecht als medepleger aangemerkt. De formele verwevenheid blijkt uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel. [naam B.V.] is enig aandeelhouder en bestuurder van beide eiseressen. De statutaire zetel van [naam B.V.] is [adres] , het vestigingsadres van eiseres 2. De bestuurders van [naam B.V.] waren [naam B.V.] en [naam B.V.] . De verwevenheid volgt voorts uit de bedrijfsactiviteiten. Eiseres 1 verkoopt het mengsel aan eiseres 2 en eiseres 2 verkoopt het door. Op 10 maart zelfs op dezelfde dag. Daarna wordt het verkochte mengsel door eiseres 1 gemengd. Dat eiseres 1 ook voor andere bedrijven produceert en eiseres 2 ook producten van andere bedrijven exporteert doet aan de verwevenheid niet af. Uit de boeterapporten blijkt voorts dat de etiketten voor de exportzending van eiseres 2 bij het inspectiebezoek zijn aangetroffen op kantoor van eiseres 1. Op een etiket dat bij eiseres 1 is aangetroffen is het nummer van het verkoopcontract aan de derde partij vermeld. Daaruit hebben de toezichthouders terecht afgeleid dat eiseres 1 bekend is met het doel en de bestemming van het voor eiseres 2 vervaardigde product, namelijk de (verboden) export buiten de Europese Unie.
De samenwerking tussen eiseressen is nauw en bewust geweest, zodat sprake is van medeplegen en beide eiseressen voor de verweten gedraging verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Het is niet relevant dat eiseressen formeel andere bedrijven zijn en naar buiten toe eigen bedrijfsactiviteiten (stellen te) hebben. Hoewel eiseres 1 niet de adressant is van de geschonden norm (het exportverbod) en ook niet direct bij de uitvoering (de export) is betrokken, moet wel worden geconcludeerd dat eiseres 1 bewust en nauw met eiseres 2 heeft samengewerkt bij het plegen van de overtreding door eiseres 2. De voorbereiding van de overtreding (de export) ligt geheel bij eiseres 1 (de productie voor die export). Voor medeplegen is niet uitgesloten dat de gedraging van de medepleger in hoofdzaak voor het plegen van het eigenlijke feit (de export) is geleverd. Zonder eiseres 1 kan eiseres 2 de overtreding niet plegen. Uit de in de boeterapporten gerelateerde gang van zaken is duidelijk dat zij hun handelingen bij het begaan van de overtreding van het exportverbod, op elkaar hebben afgestemd.
8. De rechtbank volgt eiseressen niet in het betoog dat verweerder ten onrechte de boetes cumuleert.
De overtredingen hebben op verschillende data plaatsgevonden. Tussen oktober 2013 / 3 februari 2014 en 10 maart / 7 april 2014 hebben verweerders toezichthouders eiseressen er -bij het inspectiebezoek op 27 februari 2014- uitdrukkelijk op gewezen dat het product “ [productnaam] ” nog steeds niet onder de vrijstelling van het exportverbod valt, omdat het nog steeds niet ongeschikt is voor de vervoedering aan landbouwhuisdieren, gelet op de samenstelling en verpakking. Gelet daarop kon voor beide overtredingen een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Als eiseressen in hun betoog gevolgd zouden worden, zou dat betekenen dat een overtreding slechts éénmaal beboet kan worden en dat iemand dus geen recidivist kan worden.
Het voorgaande laat onverlet dat het totale bedrag van de boetes evenredig moet zijn. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3138) toetst de rechter zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan de daaraan te stellen en leidt tot een evenredige sanctie. Nu eiseressen meermaals de gestelde norm hebben overtreden, zelfs nadat zij daarop zijn aangesproken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de boetes niet evenredig zijn. 9. De rechtbank volgt voorts eiseressen niet in hun betoog dat verweerder geen (juiste) grondslag heeft aangevoerd ter onderbouwing van de bevoegdheid de boetes op te leggen.
Op grond van artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet dieren wordt in deze paragraaf verstaan onder overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren.
Op grond van artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet dieren wordt in deze paragraaf verstaan onder overtreding: een van de bepalingen, bedoeld in onderdeel a, in samenhang met artikel 6.2 van de Wet dieren.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
In het eerste lid van artikel 3.1 van de Wet dieren, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de uitvoering van bindend EU-recht over dierlijke producten.
Op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren kunnen, voor het onderwerp bedoeld in het eerste lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:
a. het produceren, het bewerken, het verwerken, het in voorraad of voorhanden hebben, het vervoeren, het opslaan, het verzamelen, het hanteren, het gebruik, het verwijderen, het in de handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van dierlijke producten.
Artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van Regeling dierlijke producten bepaalt dat als voorschrift van een EU-verordening als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren wordt aangemerkt bijlage IV, hoofdstuk V, onderdeel E, punt 1, van Verordening 999/2001/EG.
Verweerder was dan ook bevoegd de boetes op te leggen. De grondslag van de boete is in het bestreden besluit correct genoemd. Inhoudelijk is het eiseressen van meet af aan duidelijk geweest wat hen werd verweten en waartegen zij zich dienden te verweren.
In het bestreden besluit is aangegeven dat verweerder eiseressen verwijt in strijd te hebben gehandeld met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c. van de Regeling dierlijke producten. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren als schakel geldt in het onderhavige geval voor de bevoegdheid op grond van artikel 8.6, eerste lid, van de Wet dieren. Voor eiseressen was duidelijk van welke norm haar overtreding werd verweten en waarop verweerder zich daarbij baseerde.
10. Tot slot faalt ook het betoog van eiseressen dat de boetes onevenredig hoog zijn.
Ten tijde van de inspectie van 27 februari 2014 was het verzoek om erkenning voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren reeds afgewezen bij besluit van 24 januari 2012. Deze afwijzing heeft uiteindelijk geleid tot de eerder genoemde uitspraak van 8 januari 2014 van het CBb. Mede gelet op de inhoud van die uitspraak hebben eiseressen kunnen en moeten weten dat de toevoegingen/wijzigingen die daarna zijn gedaan, het mengsel niet alsnog ongeschikt maakten voor vervoedering aan landbouwhuisdieren en dat dat dus nog steeds onder het exportverbod viel. Ten tijde van de herinspectie van 28 mei 2014 was het nieuwe verzoek om erkenning ook al afgewezen. Bovendien waren eiseressen er op 27 februari 2014 door de toezichthouders uitdrukkelijk op gewezen dat hun product niet onder de uitzondering op het exportverbod valt. Derhalve waren eiseressen ten tijde van de overtredingen bekend met het feit dat zij niet vrijgesteld waren van het verbod als bedoeld in bijlage IV, hoofdstuk III onder E, punt 1, van de Verordening 999/2001/EG.
De rechtbank stelt vast dat de opgelegde boetes niet in strijd zijn met de artikelen 5:8 en 5:43 van de Awb. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de boete onevenredig hoog is. Op grond van artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met de Bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is verweerder bevoegd voor deze overtreding een boete van € 2.500,- op te leggen per overtreding. De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Wet dieren en Verordening 999/2001/EG gediende doel - de bescherming van de volksgezondheid - staat voorop. Eiseressen waren van de bij hun bedrijfsvoering geldende verplichtingen op de hoogte.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.