ECLI:NL:RBROT:2016:4413

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
ROT 15/2860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd op grond van de Wet dieren in verband met export van producten met herkauwers afkomstige eiwitten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eiseressen en de staatssecretaris van Economische Zaken. De eiseressen, een exportbedrijf en een bedrijf dat producten vervaardigt, kregen elk twee boetes van € 2.500,- opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. De boetes waren het gevolg van de export van producten die van herkauwers afkomstige eiwitten bevatten, zonder dat deze producten voldoende ongeschikt waren gemaakt voor vervoedering aan landbouwhuisdieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen, ondanks hun ontbinding, ontvankelijk zijn in hun beroep en dat de vereffenaars hen kunnen vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiseressen beoordeeld, waaronder hun stelling dat de verweten gedraging geen overtreding van de wet is. De rechtbank oordeelde dat de toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de overtredingen voldoende hadden gemotiveerd in hun boeterapporten. De rechtbank concludeerde dat de eiseressen samen hebben gehandeld en dat er sprake was van medeplegen, waarbij eiseres 1 als producent en eiseres 2 als exporteur verantwoordelijk waren voor de overtredingen.

De rechtbank heeft de opgelegde boetes als evenredig beoordeeld en het beroep van de eiseressen ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt over de hoogte van de boetes en dat de bescherming van de volksgezondheid voorop staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/2860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres 1] , te [vestigingsplaats] , eiseres 1,

[eiseres 2] ., te [vestigingsplaats] , eiseres 2,
tezamen eiseressen,
gemachtigde: mr. M.G. Nielen,
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk.

Procesverloop

Bij separate besluiten van 7 november 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eiseressen elk, twee boetes van € 2.500,- opgelegd wegens overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 31 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseressen hebben aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [vereffenaar] , vereffenaar van eiseressen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door S. Danneel.

Overwegingen

1. Bij bericht van 10 december 2015 hebben eiseressen de rechtbank in kennis gesteld van het overlijden van [naam bestuurder] , directeur van [naam B.V.] , één van de twee bestuurders van eiseressen. Het vermogen van eiseressen wordt vereffend, waarbij [vereffenaar] en [vereffenaar] zijn aangewezen als vereffenaars van eiseressen.
De rechtbank stelt vast dat eiseressen voor deze procedure na ontbinding zijn blijven voortbestaan. Zij zijn dan ook ontvankelijk in hun beroep. De vereffenaars kunnen eiseressen vertegenwoordigen.
2. Verweerder heeft aan eiseressen elk twee boetes opgelegd van € 2.500,- en daarmee aan eiseres 1 in totaal een boetebedrag van € 5.000,- en aan eiseres 2 in totaal een boetebedrag van € 5.000,-. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseressen hebben gehandeld in strijd met het voorschrift dat voeders voor gezelschapsdieren met daarin van herkauwers afkomstige eiwitten zijn geëxporteerd naar derde landen (landen buiten de EU). Gelet op de samenstelling van het mengstel en de verpakking moet worden geconcludeerd dat het betreffende mengsel vervoederd kan worden aan landbouwhuisdieren. Dit is een overtreding van artikel 7, in samenhang met Bijlage IV, hoofdstuk III, onderdeel E, onder 1, van Verordening 999/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (hierna: Verordening 999/2001/EG). Eiseres heeft daarmee artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, overtreden. Verweerder stelt zicht op het standpunt dat eiseressen dezelfde bestuurders hebben en eiseressen van elkaars bedrijfsactiviteiten op de hoogte zijn. Tussen eiseres 1 en 2 sprake is van een zodanige verwevenheid dat eiseres 1 als medepleger en eiseres 2 als pleger geheel verantwoordelijk zijn voor de verweten gedraging, aldus verweerder.
3. Verweerder heeft de boetes gebaseerd op de boeterapporten van twee bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit werkzame toezichthouders. De boeterapporten zijn opgemaakt op 10 april 2014, na inspectie bij beide eiseressen op 27 februari 2014, en op 26 juni 2014, na inspectie op 28 mei 2014.
De toezichthouders hebben in de boeterapporten geconcludeerd, op basis van onderzoek bij de Kamer van Koophandel en bij eiseressen in de administratie, dat eiseressen door dezelfde bestuurders worden geleid en van elkaars bedrijfsactiviteiten op de hoogte zijn. In de boeterapporten wordt geconcludeerd dat eiseressen de verboden gedragingen samen hebben verricht.
De toezichthouders concluderen in de boeterapporten verder dat eiseres 1 op 3 februari 2014 een mengsel van dierlijke bijproducten, met daarin van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten, heeft gemengd ter vervaardiging van een voeder voor gezelschapsdieren (onder de naam: [productnaam] ). Deze partij was al op 24 oktober 2013 verkocht aan eiseres 2 met contract of sale nr. 2013S099. Eiseres 2 had deze partij op 30 oktober 2013 verkocht aan [naam koper 1] in Singapore, met contractnr. 2013S09EXP.
Voorts concluderen de toezichthouders dat eiseres 1 op 7 april 2014 een mengsel van dierlijke bijproducten heeft gemengd tot een diervoeder met daarin van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten. Deze partij was al op 10 maart 2014 verkocht aan eiseres 2 met contract of sale nr: 2014S015. Eiseres 2 heeft deze partij op 10 maart 2014 doorverkocht aan [naam koper 2] in Vietnam, onder nr. 2014S015EXP. De toezichthouders stellen dat eiseres 2 diervoeders heeft geëxporteerd onder noemer “voeder voor gezelschapsdieren” met daarin verwerkt eiwit van herkauwers. Dit diervoeder kan aangewend worden voor vervoedering aan landbouwhuisdieren. Het geëxporteerde diervoeder is dus geen voeder voor gezelschapsdieren en bevat herkauwerseiwit, aldus de boeterapporten.
4. Op grond van bijlage IV, hoofdstuk III, onder E, punt 1, bij Verordening 999/2001/EG is de uitvoer naar derde landen van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, verboden. Dat verbod geldt echter niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met inbegrip van voeder in blik, dat van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat en dat een behandeling heeft ondergaan en is geëtiketteerd overeenkomstig Verordening 1774/2002/EG.
5. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 8 januari 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:4) uitspraak gedaan in een geschil tussen verweerder en eiseres 1. In die uitspraak is de vraag beantwoord of een door eiseres 1 geëxporteerd product beschouwd kan worden als voeder voor gezelschapsdieren Het CBb heeft geconcludeerd dat het door eiseres 1 (in die zaak) geëxporteerde product niet beschouwd kan worden als voeder voor gezelschapsdieren. Verweerder dient, aldus het CBb, naar feiten en omstandigheden die objectieve aanwijzing kunnen vormen te beoordelen of voldoende waarborgen bestaan dat het te exporteren product niet, ondanks de gestelde bestemming als voeder voor gezelschapsdieren, in een later stadium de bestemming van voeder voor landbouwhuisdieren zal krijgen. Het CBb heeft in die uitspraak overwogen dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat die waarborgen ten aanzien van het product van eiseres 1 in onvoldoende mate aanwezig zijn. Ten aanzien van de weigering van de erkenning voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren heeft het CBb overwogen dat verweerder terecht de gevraagde erkenning heeft geweigerd.
Met voornoemde uitspraak van het CBb staat in rechte vast dat eiseressen met het in die uitspraak aan de orde zijnde product, niet zijn vrijgesteld van het verbod zoals genoemd in bijlage IV, hoofdstuk III onder E, punt 1, bij Verordening 999/2001/EG nu dat product niet ongeschikt is gemaakt voor vervoedering aan landbouwhuisdieren.
Eiseressen hebben opnieuw erkenning verzocht te worden vrijgesteld van het hierboven weergegeven verbod. Verweerder heeft dat verzoek bij besluit van 25 maart 2014 afgewezen. De hiertegen ingestelde rechtsmiddelen hebben eiseressen ingetrokken. Verweerder heeft in de onderhavige procedure dan ook verwezen naar de uitspraak van het CBb van 8 januari 2014 en gesteld dat eiseressen niet van het verbod als bedoeld in bijlage IV, hoofdstuk III onder E, punt 1, bij Verordening 999/2001/EG zijn vrijgesteld.
6. Eiseressen hebben aangevoerd dat de verweten gedraging geen overtreding is van enig wettelijk voorschrift nu zij met het produkt “ [productnaam] ”. voldoen aan de uitzondering op het verbod zoals genoemd in bijlage IV, hoofdstuk III onder E, punt 1, bij Verordening 999/2001/EG.
6.1.
Voor beantwoording van de vraag of vaststaat dat de overtredingen zijn gepleegd, overweegt de rechtbank dat verweerder de overtredingen baseert op de in de boeterapporten opgenomen verklaringen van de toezichthouders. Zoals het CBb heeft geoordeeld in de uitspraak van 22 maart 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BP9353) weegt de verklaring van toezichthouders in beginsel zwaar en mag de inhoud voor juist worden gehouden, indien de conclusie duidelijk gemotiveerd is.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de toezichthouders de conclusie duidelijk gemotiveerd in de vier boeterapporten. Uit de boeterapporten blijkt duidelijk wat de toezichthouders hebben geconstateerd en hoe zij tot hun bevindingen zijn gekomen. Eiseressen hebben geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan van voornoemd uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. Verweerder kon dan ook uitgaan van de juistheid van de boeterapporten. Voor eiseressen was op basis van deze boeterapporten duidelijk wat hen werd verweten.
6.3.
Eiseressen hebben aangevoerd dat de situatie nu anders is dan ten tijde van de uitspraak van het CBb van 8 januari 2014 omdat het product is gewijzigd door de toevoeging van het traceerbare element patent blue en de aanpassing van de (grootte van de) verpakking.
6.4.
Volgens de boeterapporten, opgemaakt naar aanleiding van de inspectie van 28 mei 2014, zijn alle verwerkte toevoegingsmiddelen echter ook toegestaan voor vervoedering aan landbouwhuisdieren. Daarom is niet uitgesloten dat het product vervoederd wordt aan landbouwhuisdieren, aldus de toezichthouders.
In de boeterapporten en de daarop volgende besluitvorming heeft verweerder het standpunt ingenomen dat nog steeds niet uitgesloten is dat het product “ [productnaam] ” (met de daarin –na de uitspraak van het CBB van 8 januari 2014- aangebrachte wijzigingen) wordt vervoederd aan landbouwhuisdieren. Ter zitting heeft verweerder onbetwist gesteld dat de toegevoegde kleurstof het product niet ongeschikt maakt voor landbouwhuisdieren en alleen waarneembaar is met een microscoop. De verpakking bestaat nog altijd uit compartimenten van 4 tot 5 ton product. De productie-inrichting is onveranderd.
6.5.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de wijzigingen aan het product onvoldoende zijn om het product ongeschikt te maken voor vervoedering aan landbouwhuisdieren.
Verweerder stelt zich in het onderhavige geschil terecht op het standpunt dat met de gestelde wijzigingen, de toevoeging van het traceerbare element patent blue en aanpassing van de (grootte van de) verpakking, het product nog altijd niet ongeschikt is gemaakt voor landbouwhuisdieren. Dat betekent dat verweerder terecht heeft beoordeeld dat nog steeds niet voldoende waarborg bestaat dat het mengsel niet de bestemming voeder voor landbouwhuisdieren zal krijgen.
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiseressen het exportverbod hebben overtreden en dat eiseres wisten dat zij dit deden.
7. Eiseres 1 heeft aangevoerd niet als medepleger beboet te kunnen worden, nu zij uitsluitend als bedrijfsactiviteit heeft het vervaardigen en vermengen van het product. Eiseres 2 heeft als bedrijfsactiviteit de export van producten en niet uitsluitend de door eiseres 1 vervaardigde producten.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres 1 terecht als medepleger aangemerkt. De formele verwevenheid blijkt uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel. [naam B.V.] is enig aandeelhouder en bestuurder van beide eiseressen. De statutaire zetel van [naam B.V.] is [adres] , het vestigingsadres van eiseres 2. De bestuurders van [naam B.V.] waren [naam B.V.] en [naam B.V.] . De verwevenheid volgt voorts uit de bedrijfsactiviteiten. Eiseres 1 verkoopt het mengsel aan eiseres 2 en eiseres 2 verkoopt het door. Op 10 maart zelfs op dezelfde dag. Daarna wordt het verkochte mengsel door eiseres 1 gemengd. Dat eiseres 1 ook voor andere bedrijven produceert en eiseres 2 ook producten van andere bedrijven exporteert doet aan de verwevenheid niet af. Uit de boeterapporten blijkt voorts dat de etiketten voor de exportzending van eiseres 2 bij het inspectiebezoek zijn aangetroffen op kantoor van eiseres 1. Op een etiket dat bij eiseres 1 is aangetroffen is het nummer van het verkoopcontract aan de derde partij vermeld. Daaruit hebben de toezichthouders terecht afgeleid dat eiseres 1 bekend is met het doel en de bestemming van het voor eiseres 2 vervaardigde product, namelijk de (verboden) export buiten de Europese Unie.
De samenwerking tussen eiseressen is nauw en bewust geweest, zodat sprake is van medeplegen en beide eiseressen voor de verweten gedraging verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Het is niet relevant dat eiseressen formeel andere bedrijven zijn en naar buiten toe eigen bedrijfsactiviteiten (stellen te) hebben. Hoewel eiseres 1 niet de adressant is van de geschonden norm (het exportverbod) en ook niet direct bij de uitvoering (de export) is betrokken, moet wel worden geconcludeerd dat eiseres 1 bewust en nauw met eiseres 2 heeft samengewerkt bij het plegen van de overtreding door eiseres 2. De voorbereiding van de overtreding (de export) ligt geheel bij eiseres 1 (de productie voor die export). Voor medeplegen is niet uitgesloten dat de gedraging van de medepleger in hoofdzaak voor het plegen van het eigenlijke feit (de export) is geleverd. Zonder eiseres 1 kan eiseres 2 de overtreding niet plegen. Uit de in de boeterapporten gerelateerde gang van zaken is duidelijk dat zij hun handelingen bij het begaan van de overtreding van het exportverbod, op elkaar hebben afgestemd.
8. De rechtbank volgt eiseressen niet in het betoog dat verweerder ten onrechte de boetes cumuleert.
De overtredingen hebben op verschillende data plaatsgevonden. Tussen oktober 2013 / 3 februari 2014 en 10 maart / 7 april 2014 hebben verweerders toezichthouders eiseressen er -bij het inspectiebezoek op 27 februari 2014- uitdrukkelijk op gewezen dat het product “ [productnaam] ” nog steeds niet onder de vrijstelling van het exportverbod valt, omdat het nog steeds niet ongeschikt is voor de vervoedering aan landbouwhuisdieren, gelet op de samenstelling en verpakking. Gelet daarop kon voor beide overtredingen een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Als eiseressen in hun betoog gevolgd zouden worden, zou dat betekenen dat een overtreding slechts éénmaal beboet kan worden en dat iemand dus geen recidivist kan worden.
Het voorgaande laat onverlet dat het totale bedrag van de boetes evenredig moet zijn. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3138) toetst de rechter zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan de daaraan te stellen en leidt tot een evenredige sanctie. Nu eiseressen meermaals de gestelde norm hebben overtreden, zelfs nadat zij daarop zijn aangesproken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de boetes niet evenredig zijn.
9. De rechtbank volgt voorts eiseressen niet in hun betoog dat verweerder geen (juiste) grondslag heeft aangevoerd ter onderbouwing van de bevoegdheid de boetes op te leggen.
Op grond van artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet dieren wordt in deze paragraaf verstaan onder overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren.
Op grond van artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet dieren wordt in deze paragraaf verstaan onder overtreding: een van de bepalingen, bedoeld in onderdeel a, in samenhang met artikel 6.2 van de Wet dieren.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
In het eerste lid van artikel 3.1 van de Wet dieren, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de uitvoering van bindend EU-recht over dierlijke producten.
Op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren kunnen, voor het onderwerp bedoeld in het eerste lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:
a. het produceren, het bewerken, het verwerken, het in voorraad of voorhanden hebben, het vervoeren, het opslaan, het verzamelen, het hanteren, het gebruik, het verwijderen, het in de handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van dierlijke producten.
Artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van Regeling dierlijke producten bepaalt dat als voorschrift van een EU-verordening als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren wordt aangemerkt bijlage IV, hoofdstuk V, onderdeel E, punt 1, van Verordening 999/2001/EG.
Verweerder was dan ook bevoegd de boetes op te leggen. De grondslag van de boete is in het bestreden besluit correct genoemd. Inhoudelijk is het eiseressen van meet af aan duidelijk geweest wat hen werd verweten en waartegen zij zich dienden te verweren.
In het bestreden besluit is aangegeven dat verweerder eiseressen verwijt in strijd te hebben gehandeld met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c. van de Regeling dierlijke producten. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren als schakel geldt in het onderhavige geval voor de bevoegdheid op grond van artikel 8.6, eerste lid, van de Wet dieren. Voor eiseressen was duidelijk van welke norm haar overtreding werd verweten en waarop verweerder zich daarbij baseerde.
10. Tot slot faalt ook het betoog van eiseressen dat de boetes onevenredig hoog zijn.
Ten tijde van de inspectie van 27 februari 2014 was het verzoek om erkenning voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren reeds afgewezen bij besluit van 24 januari 2012. Deze afwijzing heeft uiteindelijk geleid tot de eerder genoemde uitspraak van 8 januari 2014 van het CBb. Mede gelet op de inhoud van die uitspraak hebben eiseressen kunnen en moeten weten dat de toevoegingen/wijzigingen die daarna zijn gedaan, het mengsel niet alsnog ongeschikt maakten voor vervoedering aan landbouwhuisdieren en dat dat dus nog steeds onder het exportverbod viel. Ten tijde van de herinspectie van 28 mei 2014 was het nieuwe verzoek om erkenning ook al afgewezen. Bovendien waren eiseressen er op 27 februari 2014 door de toezichthouders uitdrukkelijk op gewezen dat hun product niet onder de uitzondering op het exportverbod valt. Derhalve waren eiseressen ten tijde van de overtredingen bekend met het feit dat zij niet vrijgesteld waren van het verbod als bedoeld in bijlage IV, hoofdstuk III onder E, punt 1, van de Verordening 999/2001/EG.
De rechtbank stelt vast dat de opgelegde boetes niet in strijd zijn met de artikelen 5:8 en 5:43 van de Awb. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de boete onevenredig hoog is. Op grond van artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met de Bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is verweerder bevoegd voor deze overtreding een boete van € 2.500,- op te leggen per overtreding. De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Wet dieren en Verordening 999/2001/EG gediende doel - de bescherming van de volksgezondheid - staat voorop. Eiseressen waren van de bij hun bedrijfsvoering geldende verplichtingen op de hoogte.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.