In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van de vervoerder Cemat S.P.A. voor het verlies van vijf zendingen kleding en schoeisel die van ’s-Gravendeel naar Rome, Italië, moesten worden vervoerd. De eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BEVERDAM & FONTEIN INTERNATIONAL B.V. (hierna: B&F), heeft Cemat ingeschakeld voor het vervoer. De zendingen zijn echter nooit op de afgesproken afleveradressen aangekomen, omdat ze zijn verduisterd door personen die de containers in Pomezia, Italië, in ontvangst hebben genomen. B&F vordert schadevergoeding van Cemat op grond van artikel 17 juncto artikel 3 van het CMR-verdrag, dat de aansprakelijkheid van de vervoerder regelt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat B&F vorderingsgerechtigd is, omdat zij als hoofdvervoerder verantwoordelijk is voor de zendingen. Cemat heeft betoogd dat B&F geen vorderingsrecht toekomt, omdat de afzender Aduanas nog geen vordering heeft ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat B&F voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door Aduanas aansprakelijk is gesteld voor de schade die is ontstaan door de verduistering van de zendingen. De rechtbank heeft de vordering van B&F toegewezen en Cemat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 330.541,87, te vermeerderen met de CMR-rente vanaf 4 september 2014.
In reconventie heeft Cemat B&F aangesproken voor een openstaande vrachtfactuur van € 339.086. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat de vordering van B&F tot schadevergoeding door de verrekening van de schuld aan Cemat teniet is gegaan. Cemat is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.