ECLI:NL:RBROT:2016:5659

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
C/10/501826 / KG ZA 16-529
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ProRail B.V. en Rail Side B.V. over dwangsomvonnis en gebruik van grond

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een kort geding tussen ProRail B.V. en Rail Side B.V. over de uitleg van een eerder dwangsomvonnis. ProRail, als beheerder van de spoorweginfrastructuur, en Rail Side, eigenaar van een grondportefeuille langs het spoor, hebben in 2011 een raamovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat ProRail vooraf schriftelijk toestemming moet vragen aan Rail Side voor het kopen of huren van grond. In een eerdere procedure heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2015 een vordering van ProRail afgewezen en in reconventie een verbod opgelegd aan ProRail om de grond van Rail Side te betreden zonder toestemming, met een dwangsom van € 2.500 per dag voor overtreding.

In het huidige kort geding vordert ProRail de opheffing van een executoriaal beslag dat Rail Side heeft gelegd wegens vermeende verbeurte van dwangsommen. ProRail stelt dat het beslag onterecht is, omdat zij de dwangsommen al gedeeltelijk heeft voldaan en dat er geen verdere overtredingen zijn geweest. Rail Side betwist dit en stelt dat ProRail nog steeds gebruik maakt van haar grond zonder toestemming, wat zou leiden tot verdere dwangsommen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het executoriaal beslag voor een deel terecht is gelegd, maar dat het voor het overige moet worden opgeheven. De rechter verbiedt Rail Side om executiemaatregelen te nemen op grond van de ondeugdelijke stellingen die in deze procedure zijn behandeld, totdat er in de bodemprocedure een definitief oordeel is gegeven. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/501826 / KG ZA 16-529
Vonnis in kort geding van 21 juli 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAILINFRATRUST B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseressen,
advocaten mr. E.A. van de Kuilen-Stap en mr. E.W.J. de Groot,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAIL SIDE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mr. H.J. Smit en mr. A.I.M. van Mierlo.
Partijen zullen hierna ProRail c.s. en Rail Side genoemd worden. Afzonderlijk zullen eisers ProRail en RIT worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van ProRail c.s.
  • de pleitnota van Rail Side.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ProRail is beheerder en economisch eigenaar van de (hoofd -) spoorweginfrastructuur. RIT is juridisch eigenaar van de (hoofd -) spoorweginfrastructuur.
2.2.
Rail Side is op 15 december 2010 eigenaar geworden van de zogenoemde “Groen Portefeuille van NS vastgoed. Deze portefeuille omvat ± 1.200 ha aan grond gelegen langs het spoor.
2.3.
ProRail c.s. en Rail Side hebben in 2011 een raamovereenkomst gesloten (“ROK 2011”). De ROK 2011 is in 2014 vervangen door de Raamovereenkomst 2014 (“ROK 2014”). In deze overeenkomsten is onder meer bepaald dat ProRail c.s. van tevoren een schriftelijk verzoek moeten doen aan Rail Side indien zij gronden willen kopen of tijdelijk willen huren (ten behoeve van aanpassing en/of uitbreiding van de bestaande spoorweginfrastructuur) en dat ProRail c.s. daarvoor een vergoeding verschuldigd zijn aan Rail Side.
2.4.
Bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (zaaknummer C/16/406451). is een bodemprocedure aanhangig tussen Railside en ProRail. Deze procedure staat voor conclusie van repliek in conventie/ conclusie van antwoord in reconventie zijdens Rail Side.
In die procedure stelt Rail Side onder meer dat aannemers van ProRail c.s. bij de uitvoering van werkzaamheden aan het spoor structureel gebruik zouden hebben gemaakt van grond van Rail Side zonder dat daarvoor eerst een overeenkomst met Rail Side was gesloten of daarvoor betaald werd.
2.5.
ProRail heeft in het kader van haar ‘spoorveiligheidstaak’ besloten om in Baarn een voetgangersbrug te bouwen, ter vervanging van twee onbewaakte overgangen, gelegen in een bos, dit omdat op deze overgangen meerdere dodelijke ongevallen hebben plaatsvonden.
2.6.
ProRail c.s. en Rail Side hebben gecommuniceerd over een verzoek van ProRail c.s. (bij brief van 14 juli 2015 en aangepast bij brief van 22 juli 2015) tot (deels) huur en (deels) aankoop van grond van Rail Side, ten behoeve van het project in Baarn.
Partijen hebben hieromtrent geen overeenstemming bereikt. ProRail c.s. hebben een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt tegen Rail Side bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. Rail Side heeft in die procedure een eis in reconventie ingesteld.
2.7.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft vonnis gewezen op 25 september 2015. In dat vonnis is de vordering van ProRail c.s. in conventie afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe geoordeeld:
“4.5 Prorail heeft echter aangevoerd dat de niet tijdige grondverwerving vanwege haar
geringe betekenis geen opschorting van de verplichtingen van Rail Side rechtvaardigt. Deze
stelling volgt de voorzieningenrechter niet. Op basis van de overgelegde correspondentie en
het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat Prorail gedurende
langere periode meerdere malen niet tijdig vooraf of zelfs pas nadat zij reeds met haar
werkzaamheden was begonnen of deze al had afgerond, met de grondverwerving van
diverse stroken grond is begonnen. Dit wordt ook door Prorail erkend. Gelet op de
omstandigheid dat deze niet tijdige verwerving (anders dan Prorail stelt) verregaande
inbreuk maakt op het eigendomsrecht van Rail Side, acht de voorzieningenrechter
voldoende aannemelijk dat deze handelswijze van Prorail zodanig is dat deze op dit moment
een opschorting van de verplichtingen voor Rail Side uit de raamovereenkomst 2014
rechtvaardigt.”
De vordering in reconventie van Rail Side is toegewezen. Daarover staat in het vonnis onder meer:

In reconventie
4.8.
Rail Side heeft in reconventie een algeheel verbod voor Prorail gevorderd om
gronden van Rail Side te betreden en/of te gebruiken zonder haar uitdrukkelijke schriftelijke
toestemming daarvoor. Rail Side heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij wil voorkomen dat Prorail (nog) langer oneigenlijk gebruik van haar gronden maakt zodat een algeheel verbod is gerechtvaardigd. Gelet op de aard van de onderhavige procedure, dient echter allereerst te worden beoordeeld of de vordering van Rail Side voldoende spoedeisend belang heeft om in een kort gedingprocedure te worden behandeld. Gelet op de omstandigheid dat het project Baarn op 26 en 27 september 2015 zat plaatsvinden, is dit benodigde spoedeisende belang voor het gebruiksperceel en de kooppercelen aanwezig. Nu het onderdeel van de vordering dat ziet op deze percelen aldus voldoende specifiek is en daarnaast voldoende aannemelijk is dat een reële kans bestaat dat Prorail deze gronden in het kader van project Baarn oneigenlijk zal gaan gebruiken, zal dit gedeelte van de vordering worden toegewezen. De daarover gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen als na te melden. Ten aanzien van de overige gronden van Rail Side ontbreekt op dit moment een spoedeisend belang om daarover, vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure, op dit moment te kunnen beslissen. Derhalve zal het overige gedeelte van de vordering worden afgewezen.”
“De voorzieningenrechter:
In conventie
[…]
In reconventie
5.3.
verbiedt Prorail c.s. om de gronden van Rail Side waarop het geschil betrekking heeft, te weten 125 m2 grond van het perceel kadastraal bekend Baarn C1463 (gelegen ten noorden van het spoor, grondplannummer 1000B), 232 m2 grond van de percelen kadastraal bekend Baarn C1463, (gelegen ten noorden van het spoor, grondplannummer 1000A) en kadastraal bekend Baarn C1434 (gelegen ten zuiden van het spoor, grondplannummer 1001) te betreden en/of te gebruiken in de ruimste zin des woords zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming daartoe van Rail Side, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat Prorail c.s. dit verbod overtreedt en bepaalt dat boven een bedrag van € 250.000,00 geen boete meer wordt verbeurd;
[…]”
De beslissing in reconventie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. ProRail c.s. hebben geen hoger beroep aangetekend tegen het vonnis.
2.8.
Rail Side heeft het vonnis op 25 september 2015 doen betekenen aan ProRail c.s..
2.9.
Namens Rail Side heeft haar advocaat zich in confraternele correspondentie met de advocaat van ProRail c.s. op het standpunt gesteld dat ProRail c.s. het maximum aan dwangsommen ad € 250.000,- hebben verbeurd wegens niet-nakoming van de verplichtingen uit hoofde van het kort gedingvonnis van 25 september 2015.
2.10.
ProRail c.s. hebben een betaling van € 45.000,- gedaan aan Rail Side ter zake van verbeurde dwangsommen. Op 29 februari 2016 heeft de advocaat van ProRail c.s. aan Rail Side hierover onder meer geschreven:
“ProRail heeft de tot en met 20 november 2015 verbeurde dwangsommen (EUR 45.000,00) reeds betaald. Resteert dus nog de dwangsommen die van 21-24 november 2015 zijn verbeurd, in totaal een bedrag van EUR 10.000,00. Dit bedrag zal op korte termijn worden betaald.”
2.11.
Rail Side heeft op 13 mei 2016, uit hoofde van het kortgedingvonnis van 25 september 2015, executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de Stichting Beheer Derdengelden AKD te Rotterdam wegens (gestelde) verbeurte van dwangsommen ad (het maximum van € 250.000,-, minus de reeds betaalde € 45.000,- =) € 205.000,-, vermeerderd met rente en kosten. ProRail c.s. hadden een bedrag van € 205.000,- naar deze stichting overgemaakt zodat onder deze stichting beslag gelegd kon worden.

3.Het geschil

3.1.
ProRail c.s. vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
1. het op 13 mei 2016 door Rail Side onder de Stichting Beheer Derdengelden AKD ten laste van ProRail c.s. gelegde executoriale beslag op te heffen;
2. Rail Side te verbieden om op grond van de gestelde Dwangsommen executoriale maatregelen te nemen primair totdat in de bodemprocedure met het zaaknummer C/16/406451 bij eindvonnis een oordeel is gegeven over de verschuldigdheid van de Dwangsommen en subsidiair gedurende een periode van twaalf, althans zes maanden, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen periode, te rekenen vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
3. Rail Side te veroordelen tot betaling aan ProRail c.s. van de kosten van het geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na datum wijzen vonnis, en - voor het geval vol doening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
4. Rail Side te veroordelen tot betaling aan ProRail c.s. van de nakosten en de explootkosten van betekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 3W over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
ProRail c.s. stellen daartoe het volgende.
3.2.
Volgens Rail Side hebben ProRail c.s., zo begrijpen ProRail c.s., het maximum aan dwangsommen ad € 250.000,- verbeurd, waarvan:
( i) € 45.000,- vanwege het aanleggen van een pad met los porfier op grond van Rail Side (wat namens Rail Side op 3 november 2015 is geconstateerd) en
(ii) € 205.000,- (a 82 dagen a € 2.500,- dwangsom per dag) vanwege de ‘aanleg’ en/of het niet verwijderen van een ‘natuurpad’ (wat volgens Rail Side onder andere zou blijken uit een aldaar opgehangen waarschuwingsbord van ProRail c.s.).
ad (i)
ProRail c.s. hebben onder protest (naar ProRail c.s. in de dagvaarding stellen, maar ter zake waarvan de voorzieningenrechter uit randnummer 15 van de pleitnota afleidt dat deze stelling niet langer wordt gehandhaafd) dwangsommen ad € 45.000,- met betrekking tot punt (i) voldaan. ProRail c.s. hebben daarnaast zekerheidshalve (en onder protest) het pad met porfier op de door Rail Side gestelde delen op 29 november 2015 van haar grond verwijderd om te voorkomen dat Rail Side zich op het standpunt zou blijven stellen dat er dwangsommen verbeurd waren/bleven.
ad (ii)
Rail Side stelt - volgens ProRail c.s. in de dagvaarding - dat ProRail c.s. een natuurpad hebben laten bestaan en dat dit pad door ProRail c.s. worden gebruikt om de voetgangersbrug te bereiken. Rail Side meent dat ProRail c.s. hiermee de gronden van Rail Side in gebruik neemt. De gronden zouden feitelijk in gebruik zijn nu ProRail het pad niet verwijdert. Het na de verwijdering van het porfier resterende natuurpad lag er al lang voordat de werkzaamheden werden uitgevoerd. Dit betreft een natuurpad dat al lang over de gronden van Rail Side liep voordat het vonnis werd gewezen. Dit natuurpad diende als toegang tot een van de (onbeveiligde) overgangen en werd gebruikt door, bijvoorbeeld, wandelaars. Daar is door ProRail c.s. geen wijziging in aangebracht.
Voor het geval de voorzieningenrechter mocht oordelen dat het natuurpad pas na betekening van het vonnis is ontstaan, voeren ProRail c.s. subsidiair aan dat dit nog niet betekent dat het verbod in het dwangsomvonnis is geschonden. Als dit natuurpad wél pas sinds kort zou bestaan, is dit niet aan ProRail c.s. te wijten. Het is aan Rail Side, mede gezien het bepaalde in art. 611a lid 3 Rv, om aan te tonen dat:
- het natuurpad voorafgaand aan betekening nog niet aanwezig was,
- de aanwezigheid van het natuurpad een gebruiken/betreden door ProRail c.s. in de
zin van het verbod impliceert.
Als overtredingen voert Rail Side nu aan dat:
a. ProRail een nieuw pad zou hebben aangelegd voor voetgangers, dat gedeeltelijk op grond van Rail Side zou liggen;
b. Er een nieuw hekwerk zou zijn geplaatst;
c. Er een nieuw bord ‘ProRail: verboden toegang’ zou zijn geplaatst;
d. Het oude hek wordt gehandhaafd; en
e. Voetgangers gebruik maken van het pad.
Rail Side verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar een aldaar aanwezig bord van Pro Rail. ProRail c.s. betwisten dat het bord na betekening van het vonnis is opgehangen. Het pad is door wandelaars en dergelijke ontstaan en wordt door hen (en niet door ProRail c.s.) gebruikt. ProRail c.s. verbeuren geen dwangsommen indien derden van het pad gebruik maken.
3.3.
Rail Side voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens Rail Side hebben ProRail c.s. geen spoedeisend belang bij hun vordering. Rail Side voert aan dat ProRail een dermate groot bedrijf is, met circa 4.000 werknemers, dat ProRail niet of nauwelijks zal worden getroffen in haar bedrijfsvoering vanwege een beslag voor een vordering van slechts € 205.000,-. Dit verweer faalt. De voorzieningenrechter acht de vordering uit de aard der zaak spoedeisend.
4.2.
Het onderhavige executiegeschil betreft niet de vraag of het dwangsomvonnis een kennelijke feitelijke of juridische misslag bevat dan wel of er een noodtoestand is ontstaan aan de kant van de geëxecuteerde waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Het gaat in dit geval, blijkens het debat van partijen, om de uitleg van het dwangsomvonnis, in die zin of door Rail Side aan ProRail c.s. verweten gedragingen al dan niet kwalificeren als overtreding van het opgelegde verbod waarop een dwangsom is gesteld.
4.3.
Een in het dictum van een rechterlijk vonnis uitgesproken veroordeling moet worden gelezen in verband met de overwegingen waarop deze steunt. Beantwoording van de vraag of in strijd is gehandeld met een rechterlijk bevel en of in verband daarmee dwangsommen zijn verbeurd, dient plaats te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij deze uitleg dienen doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Voorts geldt dat een in algemene termen vervat verbod — dat (wél) afdoende moet worden afgebakend — naar redelijkheid in beginsel aldus moet worden uitgelegd dat de draagwijdte daarvan beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij inbreuken als door de rechter verboden opleveren, mede gelet op de belangen tegen de aantasting waarvan het verbod werd gegeven (conclusie A-G bij HR 20 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0134).
4.4.
ProRail c.s. erkenden ter zitting dat zij ter zake van de kwestie van het storten van porfier op grond van Rail Side dwangsommen hebben verbeurd en dat zij daarom € 45.000,- hebben betaald aan Rail Side. In zoverre is de stelling in de dagvaarding dat deze betaling onder protest zou zijn gedaan, ingehaald door deze nieuwe, andersluidende stellingname. Ter zitting bleek voorts dat ProRail c.s. erkennen, althans niet langer betwisten, dat zij op dit punt in totaal € 55.000,- verschuldigd zijn aan Rail Side. Aangezien Rail Side nog recht heeft op het verschil van € 10.000,-, is in zoverre het executoriaal beslag terecht gelegd.
4.5.
Uit de gedingstukken blijkt, afgezien van de kwestie van de € 55.000,- aan verbeurde dwangsommen, onvoldoende waarom Rail Side meent dat ProRail c.s. daarnaast dwangsommen hebben verbeurd. Ter zitting is, na enig doorvragen, naar voren gekomen dat volgens Rail Side op de volgende gronden dwangsommen zijn verbeurd door ProRail c.s.:
1. op grond die in eigendom toebehoort aan Rail Side staan door ProRail c.s. geplaatste hekken en verbodsbordjes (met de tekst: verboden toegang)
2 - wandelaars betreden de grond die in eigendom toebehoort aan Rail Side.
ad 1
4.6.
De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat de dwangsomveroordeling slechts betrekking heeft op “toekomstige” overtredingen. Onder toekomstige overtredingen wordt, gelet op de tekst van het vonnis van 25 september 2015 en meer in het bijzonder de reden voor het aanspannen van de desbetreffende procedure, namelijk de voorgenomen werkzaamheden aan het spoor door ProRail c.s. op grond van Rail Side, in dit verband verstaan: voorgenomen werkzaamheden door (aannemers van) ProRail c.s. aan het spoor vanaf grond die in eigendom toebehoort aan ProRail c.s.. Toekomstige overtredingen zijn naar voorlopig oordeel niet dat ProRail c.s. ooit, in een al dan niet ver verleden maar in ieder geval voordat het dwangsomvonnis werd gewezen, een hek of een bordje met de tekst “verboden toegang” heeft geplaatst op grond die dan wel een hek dat in eigendom toebehoort aan Rail Side. In dit oordeel wordt het volgende betrokken.
4.7.
Rail Side verwijt ProRail het gebruik van grond, in eigendom toebehorend aan Rail Side, zonder dat ProRail dit gebruik steeds deugdelijk van tevoren met Rail Side afstemde en zonder dat daarvoor steeds een vergoeding werd betaald aan Rail Side, daar waar de overeenkomst der partijen een en ander wel vereist. Volgens Rail Side waren steeds (aannemers van) ProRail c.s. aan het werk op grond van Rail Side zonder dat Rail Side dit (van tevoren) wist. Partijen hebben gezamenlijk geïnventariseerd op welke vergoeding Rail Side in dit verband nog recht heeft. Volgens Rail Side bedraagt deze vergoeding mogelijk
€ 5.000.000,-. De bodemprocedure die thans bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig is tussen partijen, betreft mede deze kwestie.
4.8.
ProRail c.s. hebben - onweersproken - gesteld dat het debat tussen partijen in de procedure die heeft geleid tot het dwangsomvonnis, slechts betrekking had op het voorgenomen gebruik van de grond van Rail Side in het kader van de aanleg van een voetgangersbrug in Baarn. ProRail c.s. hebben ter zitting uitdrukkelijk gesteld dat dat debat niet mede heeft omvat de vraag of zich op de grond en de hekken van Rail Side hekken of verbodsbordjes van ProRail c.s. bevonden. De voorzieningenrechter acht dit voorshands aannemelijk. Nergens in het dwangsomvonnis staat iets over hekken of verbodsbordjes. Rail Side kon de stelling ook niet weerspreken; Rail Side heeft niets kunnen aanwijzen waaruit zou kunnen blijken dat dit aspect wel aan de orde is geweest in de procedure van het dwangsomvonnis. Dat Rail Side zich mede stoorde aan de aanwezigheid van hekken of verbodsbordjes en dat meteen wilde meenemen in het door haar gevorderde verbod, blijkt dus nergens uit.
4.9.
Overigens heeft Rail Side ter zitting ook nog aangevoerd dat de hekken van ProRail c.s. al dermate lang op de grond van Rail Side staan dat niet valt uit te sluiten dat Rail Side inmiddels, krachtens verkrijgende verjaring, eigenaar is geworden van deze hekken. ProRail c.s. kunnen - vanzelfsprekend - geen dwangsommen verbeuren met de aanwezigheid van eigendommen van Rail Side op grond van Rail Side. Dit oordeel heeft ook te gelden voor de verbodsbordjes. De voorzieningenrechter treedt overigens niet (ambtshalve) in de vraag of een eventueel beroep of verkrijgende verjaring kans van slagen heeft.
ad 2
4.10.
Voorts verwijt Rail Side aan ProRail c.s. dat wandelaars over de grond van Rail Side wandelen. Rail Side stelt meer in het bijzonder dat wandelaars over haar grond moeten lopen om bij de voetgangersbrug te komen en dat dit valt onder “de ruimste zin” als opgenomen in het vonnis van 25 september 2015. De voorzieningenrechter acht evenmin aannemelijk dat op die grondslag een dwangsom is verbeurd. In het dwangsomvonnis staat niet dat ProRail c.s. hebben te waken tegen een feitelijke stoornis door willekeurige derden. Uit tekst en strekking van het dwangsomvonnis volgt dat het verbod om de grond van Rail Side te gebruiken zich richt tot ProRail c.s., waaronder dan ook nog dienen te worden begrepen de opdrachtnemers van ProRail c.s. (aannemers) die in opdracht van ProRail c.s. werkzaamheden aan het spoor verrichten. ProRail c.s. hebben het immers bij deze aannemers wél in hun macht, contractueel, om te voorkomen dat deze aannemers de grond van Rail Side gebruiken. In de beslissing in het dwangsomvonnis valt een verbod te lezen dat ProRail c.s. de grond van Rail Side mogen betreden. Daarin staat niet: een verbod om te dóen betreden (door willekeurige derden als wandelaars).
4.11.
Slotsom is derhalve dat, naar voorlopig oordeel, het executoriaal beslag terecht is gelegd voor het ook blijkens de stelling van ProRail c.s. zelf, nog verschuldigde bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de op dit deelbedrag betrekking hebbende rente en kosten, en dat het executoriaal beslag voor het overige zal worden opgeheven.
Eveneens toewijsbaar is de vordering om te verbieden dat Rail Side executiemaatregelen zal treffen “op grond van de gestelde Dwangsommen.” De voorzieningenrechter begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: op een door Rail Side gestelde grondslag waarover in onderhavig vonnis is geoordeeld dat deze ondeugdelijk is.
4.12.
Overigens zij nog aangetekend dat de redenen waarom volgens Rail Side in de onderhavige procedure geen sprake is van een spoedeisend belang (ProRail is een groot bedrijf met 4000 werknemers, dat weinig last zal hebben van een executoriaal beslag van een omvang als de onderhavige), onaannemelijk maken dat Rail Side door deze opheffing in relevante mate zal worden getroffen in haar verhaalsmogelijkheden.
4.13.
De proceskosten zullen, nu partijen over en weer in het ongelijk zullen worden gesteld, worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 13 mei 2016 door Rail Side onder de Stichting Beheer Derdengelden
AKD ten laste van eisers gelegde executoriale beslag op, behoudens voor zover dit beslag doel heeft getroffen voor een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de daarop betrekking hebbende rente en kosten;
5.2.
verbiedt Rail Side om executoriale maatregelen te nemen op een grondslag ten aanzien waarvan in onderhavig vonnis is geoordeeld dat deze ondeugdelijk is, totdat in de bodemprocedure met het zaaknummer C/16/406451 bij eindvonnis hierover een oordeel is gegeven;
5.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.

Voetnoten

1.2517/2009