ECLI:NL:RBROT:2016:6048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
4 augustus 2016
Zaaknummer
15/6229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en arbeidsongeschiktheid van jonggehandicapte

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 29 juli 2016, wordt de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering behandeld. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet Wajong, welke door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is afgewezen. De rechtbank behandelt de bezwaren van eiser tegen deze afwijzing, waarbij verweerder stelt dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank wijst op de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en autisme. De rechtbank concludeert dat de medische en arbeidskundige beoordelingen niet voldoende zijn onderbouwd en geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/6229
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 29 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. H. Alabas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.M.L. Swartjes.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens zijn de ouders van eiser ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] , heeft bij formulier van 6 december 2014, door verweerder ontvangen op 10 december 2014, een aanvraag om ondersteuning bij werk en inkomen voor jonggehandicapten op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend.
2.1.
Op 4 februari 2015 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. In de rapportage van 4 maart 2015 heeft de verzekeringsarts overwogen dat bij eiser sprake is van een licht verstandelijke beperking en een autistische stoornis. Uit de dossierstukken blijkt dat eiser een IQ-score van rond de 50-55 heeft (ondergrens lichte verstandelijke beperking). De verzekeringsarts heeft overwogen dat sprake is van een stoornis van de intellectuele functie en globale psychosociale functie, waardoor er beperkingen ontstaan in het dagelijks leven, zoals leren en toepassen van kennis, communicatie en samenwerken. Hierdoor is er bij eiser sprake van beperkte zelfstandigheid en beperkte sociale weerbaarheid. Eiser heeft behoefte aan structuur en duidelijkheid, aldus de verzekeringsarts. De verzekeringsarts overweegt voorts dat eiser opgelegde opdrachten kan uitvoeren in een vertraagd tempo, dat eiser eenvoudig kan lezen, schrijven en rekenen op MLK niveau, dat eiser het best zal functioneren in een omgeving die hem positief benadert en dat eiser nieuwe taken leert door voordoen, nadoen en herhalingen. De verzekeringsarts acht eiser derhalve in staat met begeleiding te functioneren binnen een gestructureerde werkomgeving. De verzekeringsarts komt aldus tot de conclusie dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft, met inachtneming van de rapportage van de verzekeringsarts, in de rapportage van 5 maart 2015 geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, nu eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, de aanvraag op grond van de Wajong afgewezen.
3.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 25 juni 2015 overwogen dat eiser kampt met autisme en een verstandelijke beperking. Gelet op de richtlijn ontwikkelingsstoornissen is ontwikkeling bij eiser nog wel mogelijk, maar in beperkte mate. Bij een verstandelijke beperking van matige en ernstige aard is groei van de mogelijkheden ook na het 18e jaar beperkt. Bij een lichte of zeer lichte verstandelijke beperking is groei te verwachten en daarmee ook groei van de arbeidsmogelijkheden. Bij de matige verstandelijke beperking wordt in de richtlijn opgemerkt dat het arbeidsperspectief beperkt is vanwege de beperkte cognitieve en sociale vaardigheden en het onvermogen in veranderende omstandigheden adequaat te handelen. Als de arbeidssituatie echter eenvoudig is en er ondersteuning aanwezig is om onverwachte zaken op te vangen, kan werken mogelijk blijken. Wat betreft autisme wordt in de richtlijn opgemerkt dat mensen met autisme moeite hebben met het zien van het geheel, waardoor taken en situaties niet worden overzien en er grote aandacht is voor detail. Het toepassen van het geleerde in een volgende situatie is moeilijk tot zelfs niet mogelijk. Plannen van taken is moeilijk. Dwangmatigheid in denken en in doen interfereren met flexibel combineren van taken en aandacht. Door werk te zoeken en een werkomstandigheid te creëren die aansluit bij deze specifieke problemen is veel arbeid echter wel mogelijk, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel redenen gezien eiser met behulp van de SMBA-methodiek (Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen) beperkt te achten voor het ontwikkelen van vaardigheden, schrijven, rekenen, zelfstandig ondernemen van meervoudige complexe taken, structureren, taxeren van eigen mogelijkheden, realiseren handelingstempo, begrijpen van geschreven boodschappen, zichzelf wassen en verzorgen, omgaan met nieuwe dingen, begrijpen van gesproken boodschappen, begrijpen van non-verbale boodschappen, communiceren, eigen gevoelens uiten, omgaan met meerderen, omgaan met kritiek, hanteren van conflicten en omgaan met onbekenden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht daarbij dat de functionele mogelijkheden van eiser op termijn en onder de juiste omstandigheden nog wel in beperkte mate kunnen toenemen. Er is voorts geen aanleiding voor het stellen van een urenbeperking van meer dan vier uur per dag. Onder de juiste omstandigheden acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook het ten minste een uur aaneengesloten werken haalbaar. Voor de vraag of eiser een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en of eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep inbreng van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de orde. De conclusie of belanghebbende wel of niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, is een medische en arbeidskundige aangelegenheid. De heroverweging in bezwaar geeft geen aanleiding op voorhand af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts; wel is er enige aanvulling en volgt arbeidskundige inbreng, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 15 juli 2015 overwogen dat de primaire arbeidsdeskundige het medische oordeel van de primaire verzekeringsarts dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dat – volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – bevestigd is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mocht volgen. Onder de Wet Wajong is daarmee geen sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Onder de Wajong is daarmee geen sprake van het niet beschikken over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie dan wel het niet kunnen ontwikkelen van die mogelijkheden, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong en niet duurzaam niet beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in de zin van hoofdstuk 1a van de Wajong.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geconcludeerd dat de mogelijkheden van eiser op termijn en onder de juiste omstandigheden nog wel in beperkte mate kunnen toenemen. Die conclusie is tegenstrijdig met de medische geschiedenis van eiser waaruit volgt dat hij autisme en een licht verstandelijke beperking heeft. Uit psychiatrisch onderzoek van 4 december 2013 volgt ook dat de autistische stoornis levenslang en pervasief aanwezig is. Eiser is afhankelijk van hulp. Zodra die hulp wegvalt, zullen de problemen onherroepelijk en in heviger mate terugkeren, aldus eiser. Dat hij een licht verstandelijke beperking heeft en daardoor zorg nodig heeft, volgt ook uit een indicatiebesluit van het CIZ. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt voorts ten onrechte aangenomen dat eiser begrijpend kan lezen. Derhalve wordt ten onrechte aangenomen dat enige ontwikkeling mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat onvoldoende gemotiveerd. Eisers problematiek kan juist leiden tot een toename van de beperkingen. Er is in die zin ook ten onrechte geen aanvullende informatie opgevraagd, aldus eiser. Eiser betoogt voorts dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep teveel waarde heeft toegekend aan de richtlijn ontwikkelingsstoornissen. Uit verschillende stages van eiser is immers gebleken dat het voor eiser nauwelijks mogelijk is om bij een reguliere werkgever te werken. Van een reguliere werkgever kan ook niet worden verwacht dat hij alle valkuilen vermijdt en constante begeleiding aanbiedt, aldus eiser. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er aanleiding is om een urenbeperking van meer dan vier uur per dag te stellen, nu hij last heeft van energetische beperkingen. Ook tijdens de stages is gebleken dat eiser niet in staat was vier uur per dag te werken. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de mogelijkheden van eiser op termijn en onder de juiste omstandigheden nog zullen toenemen, is voorts niet medisch onderbouwd, aldus eiser.
Ten aanzien van het arbeidsdeskundig onderzoek wijst eiser erop dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegenspreekt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt immers dat niet de SMBA-methodiek aan de orde is, maar het claimcriterium Wet Wajong, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep de SMBA-methodiek wel heeft toegepast. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is ook niet onderzocht of er functies te duiden zijn in het CBBS, waardoor onvoldoende is onderzocht of eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser heeft er voorts op gewezen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuiste conclusies trekt uit de door eiser gelopen stages. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden geacht. Wat betreft de Wajong 2015 heeft eiser erop gewezen, mede gelet op hetgeen hiervoor is aangevoerd, dat hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Eiser stelt dat hij aldus niet over mogelijkheden voor arbeidsparticipatie beschikt. Wat betreft de duurzaamheid daarvan wijst eiser op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet WIA, waaraan verweerder ten onrechte voorbij is gegaan. Eiser betoogt tot slot dat de Participatiewet in strijd is met de geest van de Wajong-wetgeving en de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat het haar op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet – en dus ook niet van de Participatiewet – te beoordelen. Omdat de door eiser ingeroepen Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens niet kan worden aangemerkt als een verdrag in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, kan zij het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet niet doorbreken. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP4680.
6. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd in de Wajong. In de Wajong is een nieuw hoofdstuk 1a (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten”) opgenomen en is een groot aantal wijzingen aangebracht in de bestaande hoofdstukken 2 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014”) en 3 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd voor 2010”). Vanaf inwerkingtreding van de Wajong kan – behoudens herleving van eerder toegekende rechten – gelet op artikel 1a:1, eerste lid, van die wet alleen nog maar een Wajonguitkering worden toegekend aan mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor jongeren met beperkingen die al bestonden op 17-jarige leeftijd of die zijn ontstaan toen de jongere nog studerende was, geldt dat zij, indien zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn maar wel participatiemogelijkheden hebben, voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling met ingang van 1 januari 2015 zijn aangewezen op de gemeente waar zij woonachtig zijn.
7. Het is de bedoeling van de wetgever dat na inwerkingtreding van hoofdstuk 1a van de Wajong geen nieuw recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 meer kan ontstaan. Dit is (uiteindelijk) geregeld in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong. In dit artikellid is bepaald dat een (in hoofdstuk 2 bedoeld) recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet. Nu (dit onderdeel van) de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 in werking is getreden, betekent dit voor betrokkenen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 hadden moeten indienen. In het tweede lid van artikel 2:15 van de Wajong is immers bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden van het eerste lid wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. Voor betrokkenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kan op grond van artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wajong, in afwijking van het tweede lid, nog een recht op arbeidsondersteuning ontstaan, indien de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser niet in aanmerking kan komen voor
arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong, aangezien op grond van artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder c, in verbinding met het vierde lid, van de Wajong daarvoor voorwaarde is dat hij vóór 1 januari 2015 de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Dit was echter pas op [datum] het geval. Verweerder heeft de aanvraag in zoverre terecht afgewezen. Ter beoordeling staat daarom of eiser in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong.
9. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin
van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
10. In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
(het Schattingsbesluit) is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit is - voor zover van belang - bepaald dat de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
In het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
In het vijfde lid, aanhef en onder d, van dit artikel is bepaald dat benutbare mogelijkheden niet aanwezig zijn indien betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
In artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat de verzekeringsarts bij een beoordeling van (onder meer) het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong, vaststelt of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken duurzaam zijn.
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het arbeidsdeskundig onderzoek strekt tot vaststelling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1 van de Wajong.
11. De wetgever heeft bij invoering van de Participatiewet nadrukkelijk de bedoeling gehad het arbeidsvermogen niet langer meer uit te drukken in een arbeidsongeschiktheidspercentage. Deze wijze van berekening in de Wet Wajong kwam voort uit de WAO en de Wet WIA en is gebaseerd op een vergelijking tussen het loon dat iemand ondanks zijn beperkingen theoretisch kan verdienen en het loon dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. Deze vergelijking geeft het verlies aan arbeidsinkomen en dus de mate van arbeidsongeschiktheid weer. Een Wajonger heeft voor zijn aanvraag echter nooit gewerkt. Omdat bij de vergelijking van het maatmanloon werkervaring een grote rol speelt (namelijk iemands loon vóór hij arbeidsongeschikt werd), heeft dit tot gevolg dat bijna alle Wajongers werden beoordeeld als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Het nieuwe criterium ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gaat daarom uit van een absolute maat: het begrip arbeidsvermogen en het duurzaam ontbreken daarvan. De relatieve maat van arbeidsvermogen in de Wet Wajong, de loonvergelijking, wordt daarmee vervangen door een beoordeling van arbeidsmogelijkheden (Kamerstukken II 2011/12 33161, nr. 3, p. 36).
12. In de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, nr. 359) heeft de wetgever toegelicht dat met deze wijziging van het Schattingsbesluit nadere invulling wordt gegeven aan de term “mogelijkheden tot arbeidsparticipatie”:
“Deze term staat gelijk aan het begrip arbeidsvermogen. Het begrip arbeidsvermogen is een zeer breed begrip en kan op verschillende manieren tot uiting komen. Mensen met arbeidsvermogen kunnen werken, al dan niet met ondersteuning en al dan niet onder het WML [wettelijk minimumloon, toevoeging rechtbank]. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die alleen met loonkostensubsidie of loondispensatie en een jobcoach kunnen werken. Het kan gaan om mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Het kan ook gaan om mensen die meer dan het WML kunnen verdienen maar alleen met een voorziening. Of het kan gaan om mensen die zonder meer het WML of meer kunnen verdienen.
Met het bepalen van de voorwaarden voor het niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, wordt tegelijkertijd de ondergrens van arbeidsvermogen bepaald. Als iemand aan de minimumvoorwaarden voldoet, is hij in staat te werken, eventueel met ondersteuning. Onder ondersteuning wordt begeleiding of een voorziening verstaan.
Recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (…) kan ontstaan wanneer een jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben. Met economische waarde wordt bedoeld dat een werkgever bereid is een loon te betalen voor de verrichte taak.
Iemand heeft arbeidsvermogen als hij:
1. Een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
2. Basale werknemersvaardigheden heeft;
3. Ten minste een uur aaneengesloten kan werken; en
4. Ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Iemand heeft alleen arbeidsvermogen als hij aan alle vier de vereisten voldoet.”
13. Verweerder heeft, vanwege het grote belang dat samengaat met de beoordeling van arbeidsvermogen, en omdat de nieuwe Wajong een groter beroep doet op de objectiviteit, verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en transparantie van de beoordelingssystematiek, de methode SMBA ontwikkeld, die tot een objectieve beoordeling in het kader van de Wajong moet leiden.
14. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van verweerder ten behoeve van de beoordelingen die in het kader van de Wajong worden verricht het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (versie 1.0, december 2015, gepubliceerd op
http://www.uwv.nl/particulieren/Images/compendium-participatiewet.pdf; het Compendium) wordt gehanteerd. Uit het Compendium valt op te maken dat de divisie Sociaal Medische Zaken de SMBA-methode heeft ontwikkeld. De SMBA-methode draait om toepassing van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Deze methode maakt het volgens verweerder mogelijk een helder beargumenteerd oordeel te geven over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie of een gefundeerde uitspraak te doen over het volledig en duurzaam ontbreken hiervan. Ook bij de onderhavige beoordeling of eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, is van dit Compendium en de daarin beschreven SMBA-methode gebruik gemaakt.
15. De rechtbank stelt voorop dat het Compendium dient te worden aangemerkt als een interne werkinstructie. Nu deze niet bij besluit is vastgesteld, dient zij te worden gekwalificeerd als vaste gedragslijn en niet als een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet daarbij, gelet op de hiervoor weergegeven bedoeling van de wetgever en de invulling die verweerder daaraan heeft gegeven, geen aanleiding voor het oordeel dat deze vaste gedragslijn – voor zover thans aan de orde – het wettelijke kader te buiten gaat of onredelijk is te achten.
16. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is, behalve op de hiervoor genoemde SMBA-methode, gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en dossieronderzoek. De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek aldus zorgvuldig is verricht. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Uit hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3.1 is weergegeven leidt de rechtbank af dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de (psychische) beperkingen van eiser. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser. In de aanvullende rapportage van 23 oktober 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts deugdelijk gemotiveerd dat de ontwikkelmogelijkheden niet zien op de beperkingen die eiser als gevolg van zijn aandoeningen heeft, maar op de manier waarop eiser met zijn beperkingen omgaat en ook anderen daarin kan betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is aan de hand van de daarvoor geldende richtlijnen inzichtelijk gemaakt waarom met de juiste ondersteuning en onder de juiste werkomstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij eiser aanwezig kunnen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij, mede gelet op de hiervoor genoemde aanvullende rapportage, deugdelijk gemotiveerd waarom eiser in staat wordt geacht ten minste een uur aaneengesloten te werken en hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. In de omstandigheid dat geen aanvullende informatie is opgevraagd ziet de rechtbank geen aanleiding het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. Daarbij weegt mee dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel en dat het opvragen van informatie bij en raadpleging van de behandelend sector is aangewezen, indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn belastbaarheid. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. In de stelling van eiser dat uit verschillende stages is gebleken dat hij niet over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie beschikt, ziet de rechtbank eveneens geen aanleiding voor twijfel aan de medische beoordeling, nu eiser deze stelling niet met stukken, zoals (interne) stageverslagen, heeft onderbouwd, terwijl hij daartoe wel ruimschoots de mogelijkheid heeft gehad. De rechtbank is derhalve van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd tegenover het gemotiveerde oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal legt om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als onzorgvuldig te bestempelen.
17. Voor de vraag of eiser mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, is volgens artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit verder relevant of hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en in dat kader over basale werknemersvaardigheden beschikt. De rechtbank leidt uit diens rapportage van 25 juni 2015, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1, af dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de beantwoording van deze vraag inbreng van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de orde acht. De rechtbank merkt daarbij op dat ook uit Schattingsbesluit en het Compendium (onder meer pagina’s 24/25 en 71/72) volgt dat deze vragen mede door een arbeidsdeskundige moeten worden beantwoord.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft evenwel overwogen dat de arbeidsdeskundige de conclusie van de verzekeringsarts, dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, mocht volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens overwogen dat het oordeel van de verzekeringsarts door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bevestigd. Het oordeel van de verzekeringsarts is echter niet volledig bevestigd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar door deze juist afhankelijk gesteld van het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals volgt uit 3.1 en 3.2.
19. De rechtbank leidt verder uit de rapportage van 15 juli 2015, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.2, af dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich niet heeft uitgelaten over de vragen of eiser een taak kan uitoefenen binnen de context van een arbeidsorganisatie en of eiser aldus beschikt over basale werknemersvaardigheden. Ook in de aanvullende rapportage van 3 november 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich over deze aspecten niet uitgelaten. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit gelet hierop niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat het arbeidskundige aspect niet goed is onderbouwd. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in de bijlage “Duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen” bij het Compendium voor de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen als hulpmiddel een stappenplan wordt gegeven voor het beoordelen van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. Indien niet uitsluitend op verzekeringsgeneeskundige gronden een uitspraak over het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan worden gedaan, zal ook een arbeidsdeskundig oordeel over de vraag of verdere ontwikkeling van bekwaamheden mogelijk is, bij de oordeelsvorming moeten worden betrokken. Het gaat daarbij om het samenspel van (de ontwikkeling van) de belastbaarheid en de bekwaamheden, zoals volgt uit p. 72 van het Compendium. In het door verweerder gehanteerde beoordelingskader wordt gezamenlijk overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en het vastleggen van het resultaat daarvan in een rapportage essentieel geacht. Daaraan is in dit geval niet voldaan.
20. De rechtbank stelt met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid om het genoemde gebrek te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het gebrek kan worden hersteld op zes weken, te rekenen vanaf de dag van verzending van deze tussenuitspraak.
21. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
22. De rechtbank overweegt voorts dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.