In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. F. N. van der Weijden, en de gedaagde, Wonen MVM B.V., vertegenwoordigd door de heer S. De eiser vorderde terugbetaling van bemiddelingskosten die hij had betaald aan MVM voor de huur van een woning. De eiser stelde dat de bemiddelingskosten onverschuldigd waren, omdat MVM als bemiddelaar voor zowel de huurder als de verhuurder had opgetreden, wat in strijd is met de wetgeving die het in rekening brengen van dergelijke kosten aan de huurder verbiedt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat MVM inderdaad zowel met de verhuurder als met de eiser een bemiddelingsovereenkomst had gesloten. Op basis van de relevante wetgeving, met name de artikelen 7:427 en 7:417 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, oordeelde de kantonrechter dat MVM geen kosten in rekening mocht brengen aan de huurder. De eiser had de bemiddelingskosten onverschuldigd betaald, en de vordering tot terugbetaling werd toegewezen. De kantonrechter wees echter de gevorderde buitengerechtelijke kosten af, omdat de eiser procedeerde op toevoeging.
De kantonrechter veroordeelde MVM om aan de eiser een bedrag van € 840,95 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 december 2015. Daarnaast werd MVM belast met de kosten van het geding, die aan de zijde van de eiser werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 70,64 aan dagvaardingskosten, € 200,-- aan salaris voor de gemachtigde, € 23,55 aan resterende dagvaardingskosten en € 79,-- voor het griffierecht. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.