1.2.Op 24 maart 2015 hebben toezichthouders van verweerder een onderzoek ingesteld naar de juiste naleving van de Telecommunicatiewet (Tw). De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 1 april 2015 (het rapport). Het rapport vermeldt dat toezichthouders van verweerder hebben geconstateerd dat op 24 maart 2015 opnieuw vanuit eisers woning, zonder vereiste vergunning, een uitzending in de FM-omroepband is verzorgd. Hierop heeft verweerder de primaire besluiten I en II genomen.
2. Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van de Tw is voor het gebruik van frequentieruimte in beginsel een vergunning van de Minister vereist.
Op grond van artikel 10.9, eerste lid, van de Tw is het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten slechts toegestaan als hiervoor aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
Op grond van artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de bij besluit van de Minister aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het gebruik van frequentieruimte.
Op grond van artikel 15.2., eerste lid, van de Tw is de Minister bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen.
Op grond van artikel 15.4, eerste lid, van de Tw kan de Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000,- ter zake van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde regels.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het onder 1.2. vermelde rapport. Uit dit rapport blijkt dat de toezichthouders van verweerder op 24 maart 2015 ter hoogte van [plaats 1] een radiozender hebben waargenomen op de frequentie 97,3 MHz in de FM-omroepband. Radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en een ter plaatse ingesteld onderzoek wezen uit dat de waargenomen radiocommunicatiesignalen werden uitgestraald vanaf een antenne-installatie die op het dak van een flatgebouw aan de [straat] in [woonplaats] (het flatgebouw) stond opgesteld. De toezichthouders constateerden dat de antenne-installatie was verbonden met een coaxiale kabel die via een geopend bovenraam de woning van eiser in ging. Op het moment dat de toezichthouders ter hoogte van de woning liepen, werd de balkondeur van deze woning geopend en verschenen twee mannen op het balkon. Een toezichthouder herkende één van de mannen ambtshalve als eiser. Daarnaast hoorden de toezichthouders, via de geopende balkondeur, vanuit de woning dezelfde muziek als de muziek die door de zender werd uitgezonden. Verder zagen de toezichthouders dat de tweede man een petje op had met de tekst: [tekst] , terwijl zij vlak daarvoor op de radiozender hadden gehoord dat de zender werd aangekondigd met de naam [tekst] . De toezichthouders hadden tijdens de uitzending ook gehoord dat luisteraars voor een reactie konden bellen naar het telefoonnummer [nummer] , het telefoonnummer van eiser. Ten slotte hebben de toezichthouders geconstateerd dat in de directe omgeving van het perceel geen andere antenne-installaties stonden opgesteld waarvandaan de betreffende radiocommunicatie-signalen werden uitgestraald.
4. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het rapport van bevindingen en de conclusie die daaruit is getrokken, namelijk dat op 24 maart 2015 vanuit de woning van eiser een uitzending in de FM-omroepband is verzorgd. Gelet hierop lag het op de weg van eiser zijn standpunt dat niet hij, maar een derde in het flatgebouw verantwoordelijk was voor de uitzending, nader te onderbouwen. Nu hij dit niet heeft gedaan, was het – anders dan eiser kennelijk meent – niet aan verweerder om nader te onderzoeken of de uitzending vanuit een andere woning in het flatgebouw werd verzorgd.
5. Nadat de toezichthouders van verweerder hadden geconstateerd dat de betreffende radio-uitzending werd verzorgd met behulp van een antenne-installatie op het flatgebouw die was verbonden met een coaxiale kabel die naar eisers woning leidde, hebben de toezichthouders vanaf een steiger rondom eisers woning foto’s gemaakt en nadere bevindingen gedaan. Daarnaast heeft eiser op 24 maart 2015 een spontane verklaring tegenover de toezichthouders afgelegd. Voor zover eiser betoogt dat deze foto’s en bevindingen van de toezichthouders vanaf de steiger en zijn verklaring niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, behoeft dit betoog naar het oordeel van de rechtbank geen verdere bespreking. Zoals volgt uit overwegingen 3 en 4, heeft verweerder immers ook zonder gebruikmaking van deze foto’s en bevindingen van de toezichthouders en eisers verklaring kunnen concluderen dat de betreffende illegale uitzending vanuit de woning van eiser is verzorgd.
6. Nu op 24 maart 2015 vanuit eisers woning in strijd met de artikelen 3.13, eerste lid, en 10.9, eerste lid, van de Tw zonder vereiste vergunning een radio-uitzending is verzorgd, heeft eiser op 24 maart 2015 van rechtswege een dwangsom verbeurd van € 4.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom gebruik kunnen maken. Op grond van artikel 15.4, eerste lid, van de Tw was verweerder daarnaast bevoegd aan eiser een bestuurlijke boete op te leggen.