ECLI:NL:RBROT:2016:7706

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
15/6901
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het dagloon in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dagloon in het kader van de Ziektewet (ZW). Eiseres, werkzaam bij Unique diensten B.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar dagloon had vastgesteld op € 132,72. Eiseres stelde dat dit bedrag te laag was, omdat het loon dat zij had ontvangen niet correct was berekend. Ze voerde aan dat week 52 niet was meegerekend in de jaaropgave over 2014, wat zou leiden tot een nabetaling van € 480,30 minus € 288,18.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2016 heeft eiseres haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de referteperiode van 26 januari 2014 tot en met 25 januari 2015 slechts 18 weken had gewerkt, wat leidde tot 90 loondagen. De rechtbank heeft de regelgeving omtrent de ZW en het Dagloonbesluit uitvoerig besproken en geconcludeerd dat de berekening van het dagloon door verweerder correct was. Eiseres had geen recht op de nabetaling die zij eiste, omdat het loon over de periode van 19 januari 2015 tot en met 25 januari 2015 buiten de referteperiode viel.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/6901

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: P. Vliegenthart.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om eiseres met ingang van 16 maart 2015 een uitkering in het kader van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het dagloon is vastgesteld op € 129,67.
Bij besluit van 24 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het dagloon van eiseres is gewijzigd naar € 132,72.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 20 januari 2015 (bedoeld zal zijn 2016) een nadere reactie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was tot 25 november 2014 in dienst bij [werkgever] Met ingang van
24 november 2014 is eiseres ziek geworden. Bij besluit van 11 december 2014 is aan eiseres per 26 november 2014 een ZW-uitkering toegekend met een dagloon van € 65,24.
Bij besluit van 2 december 2014 is de ZW-uitkering beëindigd omdat eiseres per
2 december 2014 hersteld is. Eiseres is wederom gaan werken bij [werkgever] . Op 2 april 2015 is de ZW-uitkering herzien per 24 november 2014 vanwege het ontvangen van aanvullende loongegevens en is het dagloon vastgesteld op € 137,23. Eiseres is per
13 maart 2015 ziek geworden. Vervolgens is het primaire besluit genomen.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiseres op 13 maart 2015 ziek is geworden. Het refertejaar loopt van 26 januari 2014 tot en met 25 januari 2015. Eiseres heeft in deze periode alleen gewerkt van 22 september 2014 tot en met 25 januari 2015. Dit betreft 18 weken van 5 werkbare dagen waardoor er is uitgegaan van 90 loondagen. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij meent dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een nabetaling van € 192,13 vanwege het feit dat eiseres 5 dagen ziek is geweest in plaats van 3 heeft verweerder overwogen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een bedrag van
€ 411,69 (was € 137,01) aan ziekengeld en daarom het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 132,72.
2. In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder bij de vaststelling van de ZW-uitkering nog steeds heeft gerekend met een te laag bedrag aan loon, dat het loon dat eiseres heeft ontvangen van haar werkgever Unique diensten B.V. te laag is en dat daarom het dagloon van eiseres zoals wel aangepast bij het bestreden besluit naar €132,72 ook nog te laag is vastgesteld. Eiseres veronderstelt dat het verschil zit in week 52 omdat die week niet is meegerekend in de jaaropgave over 2014. Eiseres stelt nog recht te hebben op een nabetaling van de ZW van € 480,30 minus € 288,18.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de situatie haar, na lezing van het verweerschrift, duidelijker is geworden. Het enige punt voor haar is nog dat verweerder haars inziens ten onrechte het SV-loon over de gewerkte uren in de periode van 19 januari 2015 tot en met 25 januari 2015 (week 4), niet heeft meegerekend bij de vaststelling van het dagloon aangezien dat loon niet in de referteperiode 26 januari 2014 tot en met 25 januari 2015 - is uitbetaald. Zoals verweerder de regelgeving toepast is onredelijk, aldus eiseres.
3.1
De rechtbank overweegt het volgende.
3.2
Artikel 15, eerste lid, van de ZW bepaalt dat voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna Wfsv), met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Artikel 15, tweede lid, van de ZW bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Deze regels zijn neergelegd in het op 1 juni 2013 in werking getreden Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Bij de dagloonvaststelling ZW wordt uitgegaan van het genoten loon uit de dienstbetrekking waaruit de ongeschiktheid is ontstaan.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Dagloonbesluit bepaalt dat onder aangiftetijdvak wordt verstaan het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen betrekking heeft dan wel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken.
Artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat onder refertejaar wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het arbeidsurenverlies is ingetreden.
Artikel 3 , eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt - voor zover van belang - dat onder loon in dit hoofdstuk wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden.
Artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer wordt geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Op grond van het tweede lid wordt onder loon als bedoeld in artikel 3 mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden en uit de daaraan voorafgaande dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden.
Artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat het dagloon voor uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst is van de volgende berekening:
[(A–B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden is aangevangen na aanvang van het refertejaar, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van het refertejaar.
3.3
Het loon over de periode van 19 januari 2015 tot en met 25 januari 2015 is uitbetaald op 24 februari 2015. Dit ligt buiten de referteperiode. Derhalve heeft verweerder dit loon terecht niet bij de vaststelling van het dagloon betrokken. Dit is in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie onder andere een uitspraak van 22 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2347) waarin de CRvB heeft geoordeeld dat, gelet op artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Deze toepassing is ook overeenkomstig de bedoeling van de besluitgever. Immers in de nota van toelichting (Stb.2013,185, blz. 26) bij artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt benadrukt dat het dagloon gebaseerd wordt op het loon dat de werknemer heeft genoten in de aangiftetijdvakken, gelegen in het refertejaar en dat de opgave van de werkgever aan de Belastingdienst bepalend is voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak. Dat de dagloonvaststelling voor eiseres niet gunstig uitwerkt, is dus het gevolg van een correcte toepassing van het Dagloonbesluit.
4. Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Prins, voorzitter, en mr. T. Boesman en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.