4.2.1.Standpunt officier van justitie
Naar de mening van de officier van justitie is de enige conclusie die getrokken kan worden op basis van het sporenbeeld in de woning aan de [adres] dat de verdachte het in de woning aangetroffen FEG 7.65 vuurwapen heeft gebruikt en het slachtoffer [slachtoffer 2] het vuurwapen Glock .40. Gelet op het aangetroffen DNA van de verdachte op de FEG 7.65 en de verklaring van de getuige [getuige] staat voor de officier van justitie tevens vast dat (ook) de verdachte heeft geschoten.
De verdachte is samen met in ieder geval [betrokkene 1] (ook wel [betrokkene 1] genoemd) naar Rotterdam gekomen om verdovende middelen te kopen. Voor deze koop hadden zij wapens meegenomen, welke wapens door de verdachte na aankomst in Rotterdam uit de auto zijn gepakt. De verdachte wist dat de verkopers bewapend waren. Er is op een gegeven moment door beide partijen over en weer geschoten in een zeer kleine ruimte.
Volgens de officier van justitie is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1]. De verdachte heeft immers zowel in de voorbereiding een rol gespeeld door vuurwapens mee te nemen als ook ter plaatse een significante en wezenlijke bijdrage geleverd door te worstelen met [slachtoffer 2] en te schieten met een vuurwapen. De verdachte wist wat er ging gebeuren - de koop van een grote hoeveelheid verdovende middelen -, hij wist dat de slachtoffers bewapend zouden zijn en hij heeft zichzelf in een gevaarlijke situatie gebracht waarin het gebruik van een vuurwapen zou kunnen plaatsvinden. Toen dit eenmaal gebeurde heeft de verdachte het door hem meegenomen vuurwapen ook gebruikt.
Er is niet vast te stellen wie waar heeft gestaan in de woning tijdens het schieten en in welke richting er is geschoten. Deze omstandigheid mag wat de officier van justitie betreft niet in het voordeel van de verdachte wegen. De verdachte heeft immers zelf een vuurwapen gehanteerd en door te schieten de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat er dodelijke slachtoffers zouden vallen.
Nu bij medeplegen niet is vereist dat de rollen van beide daders volstrekt inwisselbaar zijn geweest, maakt het ook in dat opzicht niet uit dat niet exact is vast te stellen wie welke handeling heeft gepleegd. De bijdrage van de verdachte aan de dodelijke schietpartij is volgens de officier van justitie voldoende significant en wezenlijk geweest om de verdachte mede aansprakelijk te houden voor de dood van de twee slachtoffers.
4.2.2.Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de verdachte op 15 januari 2015 samen met een persoon, die door hem [betrokkene 1] wordt genoemd, in een woning aan de [adres]
te Rotterdam is geweest. De verdachte was met [betrokkene 1] in deze woning om tenminste vijf kilo cocaïne te kopen. Zij hadden daarvoor een contant geldbedrag tussen de € 150.000,-en € 160.000,- bij zich. Op enig moment is er in de woning geschoten. Aan de hand van forensisch onderzoek kan worden vastgesteld dat er in de woning tenminste 22 keer over en weer geschoten is met drie verschillende wapens. In de woning zijn twee wapens aangetroffen, te weten een FEG 7.65 en een Glock.40. Gelet op het forensisch onderzoek, de aangetroffen patroonhouder, de aangetroffen 9 mm hulzen en de verklaring van de verdachte, kan worden gesteld dat het derde wapen een 9mm Parabellum wapen is geweest en zeer waarschijnlijk (ook) een semi-automatisch werkend pistool.
De verdachte is tenminste twee keer geraakt met een kogel uit de Glock.40.
In de woning zijn daarnaast de stoffelijke overschotten van twee slachtoffers aangetroffen, te weten de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Beide slachtoffers zijn aan bij leven opgelopen doorschotverwondingen overleden, maar niet is gebleken uit welk(e) van de drie betrokken wapens de dodelijke schoten zijn gelost. Voorts is niet op basis van forensisch onderzoek komen vast te staan dat de verdachte zelf heeft geschoten. Het DNA van de verdachte dat op het wapen FEG 7.65 is aangetroffen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de verdachte daarmee schoten heeft gelost aangezien de verdachte stelt het wapen in handen te hebben gehad om het aan [betrokkene 1] te geven. Het forensisch onderzoek heeft niet kunnen uitwijzen wie waar heeft gestaan toen er werd geschoten en in welke richting er is geschoten. Dit maakt dat zowel de verklaringen van de verdachte als de verklaringen van de getuige en tevens medeverdachte [getuige] niet of nauwelijks aan de hand van objectieve gegevens op basis van forensisch onderzoek op consistentie en betrouwbaarheid kunnen worden beoordeeld.
De rol van verdachte in de uitvoering van de schietpartij, zoals die op grond van het dossier kan worden vastgesteld, is gelet op het voorgaande naar oordeel van de rechtbank dermate onduidelijk dat aan de hand hiervan niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de schietpartij. Derhalve is ook de rol van de verdachte in de voorfase en/of achteraf van belang.
In verband daarmee stelt de rechtbank vast dat de verdachte samen met [betrokkene 1] in een Mercedes bus vanuit Amsterdam naar Rotterdam is gereden teneinde bij “de Albanezen in Rotterdam”, zijnde de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tenminste vijf kilo onversneden cocaïne te kopen. De verdachte was al eerder bij een van deze broers, te weten [slachtoffer 1], geweest om voor [betrokkene 1] drugs te kopen. [betrokkene 1] zou hierbij niet aanwezig zijn geweest. De verdachte had bij deze gelegenheden gezien dat [slachtoffer 1] een wapen bij zich droeg.
Voorafgaand aan deze reis naar Rotterdam is de verdachte gebeld door [betrokkene 1] dat hij geld en wapens mee moest nemen. De verdachte heeft het geld en twee wapens - waarvan een volgens de verdachte van een Tsjechisch merk is en het andere wapen een Walther-pistool - meegenomen vanuit een flat in Amsterdam, waar de verdachte verbleef. De verdachte is met [betrokkene 1] naar Rotterdam gereden, waar ze de woning aan de [adres] binnen zijn gegaan. In de woning waren op dat moment de beide broers - de latere slachtoffers - aanwezig. Op een gegeven moment werd de drugs getest in de keuken door in ieder geval [betrokkene 1] en het slachtoffer [slachtoffer 1]. De verdachte was tot die tijd, volgens zijn verklaring, aanwezig in de woonkamer waar het geld werd geteld.
Vervolgens heeft er op enig moment een worsteling in de keuken plaatsgevonden waarna dan wel waarbij ook is geschoten. Blijkens de bevindingen van de forensische opsporing heeft er kennelijk ook in de woonkamer een worsteling plaatsgevonden en ook hier is geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat er aanvankelijk sprake lijkt te zijn geweest van een reguliere transactie in de drugshandel, tot het moment van de worsteling en het schieten in de keuken. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat het de bedoeling was om de slachtoffers te rippen van de drugspartij, laat staan dat de verdachte van een dergelijke bedoeling op te hoogte was. Ook blijkt nergens uit dat er afspraken zijn gemaakt tussen de verdachte en [betrokkene 1] over het gebruik van vuurwapens. Als er al een motief gevonden kan worden in het feit dat de verdachte op 9 januari 2015 zelf is geript van een partij cocaïne, dan biedt het dossier geen steun voor de conclusie dat tussen de verdachte en [betrokkene 1] besproken is dat “de Albanezen uit Rotterdam” daarvoor verantwoordelijk waren en dat er tussen [betrokkene 1] en de verdachte daarna afspraken zijn gemaakt om wraak te nemen op de broers in Rotterdam. De rol van de verdachte, zoals die thans uit het dossier blijkt, komt neer op het meebrengen van een aanzienlijke hoeveelheid geld en twee wapens naar een woning waar cocaïne zal worden gekocht. Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte in de woning aanwezig was toen het slachtoffer [slachtoffer 1] in de keuken op zijn hoofd is geslagen en er in de woning op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geschoten. Hierbij heeft ook de verdachte meerdere schotwonden opgelopen.
Dat de drie eerder genoemde wapens (FEG, Glock en een 9mm-wapen) bij de schietpartij in de woning zijn gebruikt, is niet aan twijfel onderhevig, maar op welke wijze dat is geweest is onvoldoende duidelijk geworden. Nu de aanleiding van het schieten onduidelijk is gebleven, niet vastgesteld kan worden wie is begonnen, wanneer en in welke richting de diverse personen geschoten hebben en op welk moment de verdachte gewond is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [betrokkene 1] niet is komen vast te staan. Er is bovendien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de vaststelling van een gezamenlijk plan en de uitvoering hiervan. De bijdrage van de verdachte aan de dood van de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zoals die op grond van het dossier kan worden vastgesteld, kan op basis van het dossier onvoldoende specifiek worden geduid en is daarom naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet subsidiair en het subsidiair ten laste gelegde respectievelijk doodslag en gekwalificeerde doodslag.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, lijkt er op basis van het dossier tot aan de worsteling sprake geweest te zijn van een in de drugshandel reguliere transactie en biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het aannemen van een ripdeal, oftewel een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de cocaïne of een groot geldbedrag.
De voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte is bovendien ook niet komen vast te staan ten aanzien van een diefstal en/of afpersing met geweld of een poging daartoe, zodat de verdachte ook voor het onder 1 meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde, komt zij niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot nader onderzoek.