ECLI:NL:RBROT:2016:8018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/479883 / HA ZA 15-733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en misleiding bij schadeclaim na eenzijdig ongeval

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, die een oldtimer-verzekering had afgesloten bij London Verzekeringen, en de verzekeraar zelf. De eiser, betrokken bij een eenzijdig ongeval met zijn Chevrolet Impala, claimt schadevergoeding van € 7.284,00 na het ongeval dat op 21 december 2013 plaatsvond. De verzekeraar, London, beroept zich op een uitsluitingsclausule in de polisvoorwaarden, die stelt dat schade uitgesloten is als de verzekerde onjuiste informatie heeft verstrekt of opzettelijk heeft gehandeld om de verzekeraar te misleiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser melding heeft gemaakt van het ongeval, maar dat er tegenstrijdigheden zijn in zijn verklaringen over de toedracht van het ongeval. London heeft een onderzoek laten uitvoeren door Iteb, waaruit blijkt dat de auto niet op de manier in het water kon zijn geraakt zoals de eiser heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat London de bewijslast heeft om aan te tonen dat de eiser opzettelijk heeft misleid, en dat het recht op uitkering vervalt indien dit kan worden bewezen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door London, waarbij de rechtbank benadrukt dat de verzekeraar erop moet kunnen vertrouwen dat de verzekerde correcte informatie verstrekt. De beslissing over de vordering van London in reconventie is eveneens aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/479883 / HA ZA 15-733
Vonnis van 20 juli 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G. Altena,
tegen
de vennootschap naar buitenlands (Belgisch) recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
t.h.o.d.n.
London Verzekeringen,
gevestigd te Brussel (België), kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en London genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 december 2015 en de daaraan ten grondslag liggen processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 7 maart 2016 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met ingang van 13 juni 2012 betreffende de hem in eigendom toebehorende auto van het merk Chevrolet USA, type Impala, met het kenteken 77-UT-81 bij (de rechtsvoorganger van) London een oldtimer-verzekering afgesloten met WA + volledige cascodekking.
2.2.
De op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 4
Uitsluitingen
Van de verzekering is uitgesloten schade: (…)
4.3
die voor verzekerde het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten dan wel het gevolg is van het niet in acht nemen van normale voorzichtigheid tot voorkoming van schade
4.4
indien onjuiste gegevens zijn verstrekt e/o fraude is gepleegd
4.4.a. onjuiste gegevens:
Van de verzekering is uitgesloten de gehele schade voor zover verzekerde omtrent het ontstaan en/of de omvang daarvan geheel of deels onjuiste gegevens heeft verstrekt danwel gegevens heeft verzwegen waarvan hij wist danwel had moeten begrijpen dat die gegevens voor verzekeraar van belang waren met het oog op het vaststellen van diens schadevergoeding; eventueel reeds door verzekeraar betaalde vergoeding van schade en/of kosten zal worden teruggevorderd.
4.4.b. fraude:
Van de verzekering is uitgesloten fraude (handelen met als opzet de verzekeraar te misleiden), hetzij geheel danwel gedeeltelijk. Fraude heeft, afgezien van de overige vermelde gevolgen, tot gevolg dat:
  • alle door de verzekeraar in verband met de schadeclaim gemaakte kosten op verzekerde zullen worden verhaald;
  • verzekeraar gerechtigd is aangifte te doen bij politie, justitie of andere daartoe geëigende instanties;
  • verzekeraar gerechtigd is andere verzekeraars van de gepleegde fraude in kennis te stellen;
  • er een registratie van persoonsgegevens plaatsvindt in daartoe geëigende bestanden en tussen maatschappijen gangbare signaleringssystemen.”
2.3.
Op 21 december 2013 is [eiser] betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval. De auto is door het ongeval total loss geraakt.
2.4.
[eiser] heeft vervolgens bij de politie melding gemaakt van het ongeval. In het naar aanleiding daarvan opgemaakte mutatierapport staat, voor zover van belang, ten aanzien van het ongeval het volgende:
“Betrokkene 1 reed als bestuurder van zijn Chevrolet voorzien van het kenteken [kenteken] over de Zoelense Zandweg te Zoelen komende vanuit de richting van de Mauriksestraat.
Door onbekende oorzaak verloor betrokkene [eiser] de macht over het stuur van zijn auto en reed met zijn auto de, gezien zijn rijrichting, links van hem gelegen Linge in. Betrokkene gaf aan dat hij schrok van een konijn of kat die mogelijk van rechts de rijbaan oprende. Hij kon niet aangeven wat hij precies gezien had.
Deze aanrijding had reeds plaats omstreeks 18.17 uur. Het was hem gelukt om zelf uit de auto te klimmen en heeft vervolgens met zijn mobiele nummer gebeld naar 1-1-2. Door onbekend gebleven oorzaak is deze melding niet doorgegeven aan de meldkamer van de Politie Gelderland-Zuid.”
Uit het mutatierapport kan verder worden opgemaakt dat het contact met de politie om 18.53 uur tot stand is gekomen en dat een bergingsbedrijf (Gerritse Takel- en Bergingsbedrijf te Tiel, in de persoon van de heer [de berger] ) naar de plek van het ongeval is gestuurd om de auto van [eiser] uit het water te takelen.
2.5.
[eiser] heeft bij London melding gemaakt van het ongeval door het invullen en opsturen van een aanrijdingsformulier. Op het aanrijdingsformulier heeft [eiser] een situatieschets gemaakt waaruit volgt dat hij rechts van de weg met de auto in het water terecht is gekomen. [eiser] heeft op het aanrijdingsformulier voorts de volgende toelichting gegeven:
“Stak een beest de weg over. Schrok daarvan. Kwam met ’t wiel in de berm en toen in de sloot”.
2.6.
Naar aanleiding van de schademelding heeft London Iteb ingeschakeld om de schade aan de auto in kaart te brengen. Het schadebedrag is vastgesteld op € 7.284,00, zijnde het verzekerde bedrag van de auto (€ 7.700,00) verminderd met de door [eiser] zelf ontvangen restwaarde (€ 280,00) en het eigen risico van € 136,00. [eiser] heeft zich met deze schadevaststelling akkoord verklaard.
2.7.
Naast het doen van een schadevaststelling heeft Iteb in opdracht van London ook onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. De toedrachtsonderzoeker van Iteb (de heer [persoon 1] ) heeft onder meer gesproken met [eiser] en de heer [de berger] .
2.7.1.
Op 9 januari 2014 heeft [eiser] verklaard dat hij de auto in de ochtend bij zijn opa had opgehaald en in de avond vanaf zijn eigen huis in de richting van Tiel is vertrokken. Op de Zoelense Zandweg kwam hij met het rechtervoorwiel in de berm nadat hij geschrokken was van een overstekend dier. Eenmaal in de berm kon hij zijn auto niet meer op de weg houden. De auto is vervolgens scheef en schuin naar beneden, met de achterzijde nog in de berm, tot stilstand gekomen. [eiser] is snel uitgestapt, maar gleed daarbij in de rivier. Toen hij eenmaal op de kant stond, zag hij de auto verder het talud afglijden de rivier in en op zijn kop kantelen. Volgens [eiser] draaide de motor nog en was er uiteindelijk alleen nog maar een achterwiel zichtbaar. Na drie kwartier arriveerde een berger van Bergingsbedrijf Gerritsen uit Tiel. Dit was de heer [de berger] , samen met zijn vrouw.
2.7.2.
De heer [de berger] heeft, voor zover van belang, de volgende verklaring afgelegd:
“Het was pikdonker. Er is ter plaatse weinig of geen openbare straatverlichting. Het betreft hier een achteraf weggetje. Ik deed de extra verlichting op mijn bergingsauto aan. Ik zag dat een grote zwarte Amerikaanse auto op zijn kop in de rivier de Linge lag. Deze auto lag zeker een meter of 5,6 uit de kant. De berm langs deze weg is normaal ongeveer 2 meter breed. Ter plaatse is de berm slechts ongeveer een halve meter breed. Het viel mij op dat er geen enkel remspoor of iets dergelijks in de berm te zien was. De auto kon er wel in gevlogen zijn. Wat mij ook opviel is dat de achterruit van die Amerikaan er reeds uit lag.”
Vervolgens heeft de heer [de berger] aangegeven dat hij en zijn vrouw (zij was meegereden naar de plaats van het ongeval) het verhaal van [eiser] omtrent het ongeval niet geloofden. Volgens de heer [de berger] is het niet mogelijk dat indien de auto schuin op zijn kant ligt en het water inglijdt de auto dan over de kop raakt en 5 à 6 meter uit de kant in het water komt te liggen. Volgens de heer [de berger] is het daarbij al helemaal niet mogelijk dat de achterruit er ook nog eens uit valt. Volgens de heer [de berger] is er met de nodige snelheid gereden en is er op het laatste moment flink aan het stuur getrokken waarbij de auto op zijn kant de rivier is ingereden en waarbij de achterruit door de klap is gesneuveld. De toedrachtsonderzoeker van Iteb is vervolgens samen met de heer [de berger] naar de schadelocatie geweest. Daar hebben zij vastgesteld dat er geen remsporen in de berm zichtbaar waren, maar nog wel vage wielsporen waar de auto kennelijk de rivier in was gereden. De heer [de berger] heeft toen wederom verklaard dat het niet kan kloppen dat [eiser] na het uitwijken voor een dier met de auto stil op de kant is komen te staan en dat de auto daarna in de rivier is gegleden. Het viel de heer [de berger] op dat toen hij ter plaatse van het ongeval kwam [eiser] droge kleren aan had. [eiser] gaf aan de heer [de berger] de verklaring dat hij direct na het ongeval een kameraad had gebeld die hem zou hebben opgepikt en naar huis zou hebben gebracht zodat [eiser] droge kleren aan kon doen. Vervolgens zouden zij weer naar de plaats van het ongeval zijn gereden en hebben gewacht op het arriveren van de politie en het bergingsbedrijf.
2.7.3.
Op 27 januari 2014 heeft [eiser] , voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Ik wil u er bij zeggen dat ik toen ook meteen mijn vriend heb gebeld. (…) Albert kwam na een minuut of 10 bij me. Het was inmiddels ongeveer 18.30 uur. Albert kwam in zijn fiat Punto, kleur geel. (…) Albert had droge kleren voor mij bij zich. Dat waren zijn kleren.
Een trainingsbroek, sokken en een trui en een paar oude schoenen. (…) Vervolgens hebben we samen gewacht op de politie.(…) U vraagt mij nogmaals of het klopt dat de auto na te hebben stilgestaan, langzaam de rivier is ingegleden en daarbij ook nog over de kop is gegaan. Ja, daar blijf ik bij. U zegt dat u vanmorgen weer met die berger op de plaats van het ongeval bent geweest. De berger heeft precies aangegeven wat hij op 21 december 2013 heeft aangetroffen, namelijk dat mijn auto reeds een meter of 5 uit de kant lag, op de kop in de rivier, met reeds een kapotte achterruit. De berger heeft u verder aangegeven dat hij al jaren dit werk doet en reeds diverse malen een auto te water heeft geborgen. De berger had u aangegeven dat het voor hem 100% duidelijk is dat mijn auto met een behoorlijke snelheid te water is geraakt, daarbij over de kop is geslagen waardoor de achterruit onder meer kapot is gegaan. Ik ben het hier niet mee eens. Hier klopt geen barst van. Het is gegaan zoals ik heb aangegeven.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert, na eiswijziging samengevat - veroordeling van London tot betaling van € 7.284,00 en doorhaling/laten doorhalen van de gegevens van [eiser] uit de interne en externe registers, zulks onder verbeurte van een dwangsom, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
London voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
London vordert samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 1.344,55 aan onderzoekskosten, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
[eiser] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van London in de kosten van het geding.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiser] heeft bij akte haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans vordert dat London de door haar geïnitieerde opname van de gegevens van [eiser] in de externe registers ongedaan laat maken, waar zij aanvankelijk vorderde dat London deze gegevensopname (zelf) ongedaan maakt.
4.2.
London heeft tegen de eiswijziging geen bezwaar gemaakt. Nu de eiswijziging naar het oordeel van de rechtbank evenmin in strijd is met de eisen een goede procesorde, zal op de gewijzigde eis recht worden gedaan.
4.3.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of London gehouden is om tot uitkering van de schade over te gaan, uitgaande van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden en de wettelijke bepalingen van het verzekeringsrecht.
4.4.
De meest verstrekkende stelling van London is dat ieder recht op uitkering is komen te vervallen, omdat [eiser] London opzettelijk heeft misleid door een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de toedracht van het ongeval. London heeft zich in dit verband beroepen op de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden, meer in het bijzonder op artikel 4 (zie hierboven onder 2.2), bezien in samenhang met artikel 7:941 lid 5 BW. [eiser] heeft betwist London met betrekking tot de toedracht van het ongeval een onjuiste voorstelling van zaken te hebben gegeven.
4.5.
Artikel 7:941 lid 5 BW bepaalt dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in lid 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt dat de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde verplicht zijn binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Ingeval van misleiding geldt niet de eis dat de verzekeraar in een redelijk belang moet zijn geschaad.
4.6.
De in artikel 4 van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden opgenomen sancties (zie hierboven onder 2.2) komen overeen met het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 BW, met dien verstande dat in artikel 4 van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden, anders dan in artikel 7:941 lid 5 BW, niet is opgenomen dat het recht op uitkering bij misleiding niet vervalt indien de misleiding dat niet rechtvaardigt. Nu de wet dwingendrechtelijke voorschriften bevat ten aanzien van de op de verzekeringnemer rustende meldingsplicht ingeval van verwezenlijking van het risico en de daaraan verbonden sancties, waarvan niet ten nadele van de verzekeringnemer kan worden afgeweken, geldt dat [eiser] ook op grond van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden, meer in het bijzonder artikel 4, tot niet meer gehouden was dan tot het verschaffen van alle inlichtingen en bescheiden aan London die voor London van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen en dat indien wordt geoordeeld dat [eiser] deze verplichting niet is nagekomen met het opzet London te misleiden, het recht op uitkering ingevolge artikel 4 van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden in samenhang met artikel 7:941 lid 5 BW is vervallen, behoudens voor zover de misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Binnen dit toetsingskader moet het verweer van London worden beoordeeld.
4.7.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of [eiser] heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting London alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor London van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, dient beoordeeld te worden of sprake was van opzet tot misleiding.
4.8.
London heeft gesteld dat [eiser] het ongeval moedwillig heeft veroorzaakt en (dus) een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met het doel London te misleiden. Ter onderbouwing van die stelling verwijst London naar de uitkomsten van het toedrachtsonderzoek door Iteb (zie hierboven onder 2.7), waaruit – volgens London – volgt dat het ongeval niet zo kan hebben plaatsgevonden als [eiser] heeft verklaard. London wijst in dit verband onder meer op tegenstrijdigheden in de verklaringen van [eiser] ten aanzien van (i) het tijdstip van het ongeval, (ii) de locatie van het ongeval, (iii) de afgelegde route voorafgaande aan het ongeval en (iv) de gebeurtenissen na het ongeval. Bovendien zijn er geen remsporen aangetroffen in de berm, maar uitsluitend bandensporen, was de achterruit er uit, en lag de auto ongeveer 5 meter op zijn kop uit de kant van het water, hetgeen niet strookt met de verklaring van [eiser] dat de auto het water in is gegleden, aldus London.
4.9.
[eiser] heeft betwist het ongeval moedwillig te hebben veroorzaakt en is – onder andere in de brief van mr. [eiser] van 6 november 2014 (opgenomen als productie 9 bij dagvaarding) – uitvoerig ingegaan op de door London aangevoerde tegenstrijdigheden.
4.10.
Op London rust de bewijslast en het bewijsrisico van haar stelling dat [eiser] het ongeval moedwillig heeft veroorzaakt. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de zijde van [eiser] is de door London in het geding gebrachte onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende om in rechte als vaststaand aan te nemen dat [eiser] het ongeval moedwillig heeft veroorzaakt. Daarbij overweegt de rechtbank dat - in het licht van de uitleg van [eiser] - de onder 4.8 genoemde tegenstrijdigheden in zijn verklaringen op zichzelf genomen geen bewijs vormen van een opzettelijk veroorzaakt ongeval en dat de stelling dat de positie van de auto en toestand van de achterruit niet strookt met in het water glijden niet of nauwelijks is onderbouwd. Nu London bewijs op dit punt heeft aangeboden, zij het slechts in algemene bewoordingen, zal zij worden toegelaten tot het leveren van (nader) bewijs van haar stelling dat [eiser] het ongeval moedwillig heeft veroorzaakt.
4.11.
Indien London slaagt in haar bewijsopdracht, komt vast te staan dat [eiser] London een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven ten aanzien van de toedracht van het ongeval en – daarmee – in strijd heeft gehandeld met de op hem, ingevolge artikel 4 van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden in samenhang met artikel 7:941 lid 2 BW, rustende verplichting om London alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor London van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen.
4.12.
Vervolgens komt in dat geval de vraag aan de orde of aangenomen kan worden dat [eiser] het opzet had om London te misleiden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat dan het geval. De vraag of het ongeval opzettelijk is begaan, was voor London vanzelfsprekend van groot belang bij het bepalen van het recht op uitkering. Het behoeft geen betoog dat dat voor [eiser] kenbaar was. Dit wordt nog eens onderstreept doordat [eiser] op het aanrijdingsformulier heeft verklaard dat hij naar waarheid had geantwoord, dat hij geen bijzonderheden met betrekking tot de gemelde schade had verzwegen en dat hij ervan op de hoogte was dat zijn verklaring diende ter vaststelling van de schade en ter bepaling van zijn recht op uitkering.
4.13.
Het bovenstaande betekent dat – indien London slaagt in haar bewijsopdracht - het recht van [eiser] op uitkering onder de verzekering is komen te vervallen behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat de verzekeraar, in het kader van het vertrouwenskarakter dat inherent is aan een verzekeringsovereenkomst, er op moet kunnen vertrouwen dat de verzekerde de verzekeraar juiste en zo volledig mogelijke informatie verstrekt. Dit betreft een zwaarwegende verplichting van de verzekerde jegens de verzekeraar. Schending hiervan rechtvaardigt een rigoureuze sanctie als het gehele verval van uitkering. De wetgever heeft het niet gewenst geacht dat bedrog bij de schaderegeling de verplichting van de verzekeraar om de werkelijk geleden schade te vergoeden onverlet zou laten, omdat de bedrieger dan geen enkel risico loopt en er alleen maar ontoelaatbaar voordeel uit zou kunnen trekken. Daarom kan slechts in bijzondere omstandigheden worden aangenomen dat het gehele verval van uitkering niet gerechtvaardigd is. Bijzondere omstandigheden die het algeheel verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigen zijn in deze zaak gesteld noch gebleken.
4.15.
Indien London niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, is niet komen vast te staan dat [eiser] onjuiste inlichtingen heeft verschaft met het opzet London te misleiden. London is dan – hetgeen hieronder in 4.16 opgemerkt in aanmerking nemend – in beginsel gehouden het door [eiser] gevorderde bedrag, waarvan de hoogte door London niet betwist wordt, te voldoen.
4.16.
Indien London niet slaagt in haar bewijsopdracht geldt nog het volgende. Subsidiair heeft London aangevoerd dat – indien [eiser] niet frauduleus heeft gehandeld – de schade niet is gedekt. Zij verwijst daarbij naar artikel 4.3 (in de conclusie van antwoord abusievelijk aangeduid als artikel 3.2) van die voorwaarden (zie hierboven onder 2.2) en stelt dat [eiser] door uit te wijken voor een dier niet de normale voorzichtigheid heeft betracht ter voorkoming van schade.
[eiser] heeft betwist te hebben gehandeld in strijd met de normale voorzichtigheid.
De rechtbank oordeelt dat niet in zijn algemeenheid gezegd kan worden dat het uitwijken voor een dier met zich meebrengt dat de normale voorzichtigheid niet betracht is. Nu London haar stelling overigens niet heeft onderbouwd, zal dit verweer – voor zover nodig – worden verworpen.
4.17.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
in reconventie
4.18.
London baseert haar vorderingen op de stelling dat [eiser] het ongeval moedwillig heeft veroorzaakt. Gelet op hetgeen daaromtrent in conventie is overwogen, zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt London op te bewijzen dat [eiser] het ongeval moedwillig heeft veroorzaakt,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 augustus 2016voor uitlating door London of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat London, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat London, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2016 direct moet opgeven aan de rechtbank
- sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. P. Volker in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.
801/2221