ECLI:NL:RBROT:2016:8222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieagent wegens plichtsverzuim en rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieagent (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over een disciplinair ontslag. Eiser is met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend vanwege ernstig plichtsverzuim, waaronder het rijden onder invloed en aanstootgevend gedrag tijdens een huiselijke twist. De rechtbank oordeelt dat de verweten gedragingen, die door eiser niet zijn betwist, reeds voldoende zijn om het plichtsverzuim vast te stellen. Eiser heeft eerder ook al disciplinaire maatregelen opgelegd gekregen, wat de ernst van de situatie onderstreept. De rechtbank concludeert dat het plichtsverzuim toerekenbaar is aan eiser en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn gedragingen niet aan hem kunnen worden toegerekend, en de rechtbank wijst het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan politieambtenaren worden gesteld en de gevolgen van plichtsverzuim voor hun functie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/5385

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M. van der Steeg,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. P.R.M. Berends-Schellens.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend.
Bij besluit van 17 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn partner [A] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [B] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft bij brief van 8 juli 2016 gereageerd.
Eiser heeft bij brief van 15 juli 2016 zijn reactie kenbaar gemaakt.
Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting.

Overwegingen

1.1.
Eiser was sinds 30 oktober 2006, laatstelijk in de functie van hoofdagent, in dienst bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, thans de regionale eenheid Rotterdam.
1.2.
Verweerder heeft eiser eerder (bij besluit van 4 juni 2014) disciplinair ontslag opgelegd vanwege een voorval op 4 oktober 2013 in een café in [woonplaats] . Bij uitspraak van 6 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dat besluit geschorst, omdat hij de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig achtte aan de ernst van het plichtsverzuim. Bij brief van 16 september 2014 heeft verweerder het bij besluit van 4 juni 2014 opgelegde ontslag ingetrokken en vervangen door de disciplinaire maatregel van inhouding van het salaris over een halve maand wegens ernstig plichtsverzuim. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is op 18 december 2014 ongegrond verklaard, waartegen eiser geen beroep heeft ingesteld.
1.3.
Op 10 augustus 2014 heeft een huiselijke twist plaatsgevonden tussen eiser en zijn partner. De buren hebben hiervan melding gedaan bij de politie, die vervolgens poolshoogte is komen nemen.
1.4.
Op 16 augustus 2014 is eiser aangehouden in verband met het rijden onder invloed en is tegen hem proces-verbaal opgemaakt vanwege overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Het resultaat van de ademanalysetest was 720 ug/l.
1.5.
De onder 1.3. en 1.4. vermelde incidenten waren voor verweerder aanleiding om op 17 augustus 2014 een intern onderzoek naar eiser in te laten stellen door Bureau Interne Zaken (BIZ) wegens het vermoeden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het onderzoek is op 15 december 2014 afgerond. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport met nummer 2014/147/BIZ.
1.6.
Bij brief van 7 januari 2015 heeft verweerder het voornemen geuit tot het opleggen van de straf van onvoorwaardelijk ontslag aan eiser. Op 21 januari 2015 heeft eiser zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het procesverloop.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit de volgende gedragingen:
het rijden onder invloed in een motorrijtuig op 16 augustus 2014;
zich verzetten tegen de aanhouding en proberen zijn collega’s te bewegen hem anders te behandelen dan waartoe de regels hen verplichten;
geen openheid van zaken geven en trachten de kwestie op een andere wijze voor te doen dan hoe deze zich in werkelijkheid heeft voorgedaan;
het storend gedrag binnen de ploeg waar de partner van eiser werkzaam is;
het aanstoot- en overlast gevend gedrag in verband met de huiselijke twist op 10 augustus 2014, waarvoor de buren de politie hebben ingeschakeld;
zich niet gedragen als een gewaarschuwd man;
doorgaand ongewenst gedrag, waaronder alcoholmisbruik.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, mede onder verwijzing naar het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM van 8 juni 2015, het primaire besluit gehandhaafd.
4. Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid omvat het plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.1.
In zijn uitspraak van 15 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) heeft de Centrale Raad van Beroep in overeenstemming met zijn vaste rechtspraak onder meer het volgende overwogen.
In het ambtenarentuchtrecht gelden niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is voldoende dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. In het kader van een disciplinair onderzoek moet het bestuursorgaan zelfstandig de feiten onderzoeken die tot het treffen van een disciplinaire maatregel aanleiding kunnen geven.
Ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn. Grensoverschrijdend gedrag kan zijn weerslag hebben op het aanzien van het politiekorps.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen genoemd onder 2 onder a en e.
4.3.
Eiser erkent dat hij op 16 augustus 2014 na alcoholgebruik een auto heeft bestuurd, dat dit een strafbaar feit is en het gedrag kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Dat dit plichtsverzuim voor een politieambtenaar bijzonder ernstig is, behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog.
4.4.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de ruzie op 10 augustus 2014 een incident betrof en hij betwist dat hij hiermee het imago van de politie heeft geschaad. Dit betoog faalt.
De huiselijke twist heeft zich (gedeeltelijk) buiten de gezamenlijke woning in de nacht op straat afgespeeld. Buurtbewoners werden door de herrie wakker of gealarmeerd. De ruzie was voor een aantal buurtbewoners onafhankelijk van elkaar aanleiding de politie te waarschuwen. Uit het dossier en de verklaringen komt naar voren dat bij de ruzie het glas in de voordeur is gesneuveld, dat er door eiser en zijn partner werd geschreeuwd, dat kleding op straat werd gegooid en verschillende buren hebben verklaard dat eiser zijn partner meesleurde. Eiser heeft met zijn gedrag aanstoot gegeven in de buurt. Verschillende buurtbewoners waren ervan op de hoogte dat eiser werkzaam is bij de politie. Tijdens dit incident is bepaald geen sprake geweest van het voorbeeldgedrag dat ook in de privétijd van eiser verwacht mocht worden. Dat sommige buren hebben verklaard dat zij nooit eerder onenigheid hebben gehoord, doet er niet aan af dat de ruzie op 10 augustus 2014 schadelijk is voor het imago van de politie. Overigens komt uit eisers eigen verklaringen naar voren dat er regelmatig ruzies en onenigheid tussen hem en zijn partner waren, waarbij niet vaststaat dat dit bij alle buurtbewoners onopgemerkt is gebleven.
De gedraging vermeld onder e levert, gelet op de aard ervan en het gedrag dat verweerder ook buiten diensttijd van politieambtenaren mag verwachten, ernstig plichtsverzuim op in de zin van artikel 76 van het Barp.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de overige aan eiser verweten gedragingen onbesproken blijven.
5. Eiser voert aan dat het plichtsverzuim hem niet volledig kan worden toegerekend. Dit betoog faalt.
5.1.
De vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2010:BM8443) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is doorslaggevend of eiser de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
5.2.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de emoties en stress die de (privé)situatie van eiser in augustus 2014 met zich bracht, blijkt uit de door eiser overgelegde stukken van de huisarts en psycholoog niet dat eiser ten tijde van de hem verweten gedragingen niet in staat was de ontoelaatbaarheid van die gedragingen in te zien en overeenkomstig dat inzicht te handelen en de gedragingen achterwege te laten. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat het niet gaat om een eenmalige gedraging, maar om meerdere gedragingen die op verschillende tijdstippen hebben plaatsgevonden. Dat eiser volgens de psycholoog kampt met klachten die horen bij een posttraumatische stressstoornis (ptss) is op zich onvoldoende voor het oordeel dat de gedragingen eiser niet kunnen worden toegerekend. Uit de aard van de klachten en de daarop gebaseerde mogelijke diagnose volgt niet zonder meer dat eiser de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen niet meer inziet of dat hij, als hij dat inzicht wel heeft, niet in staat is overeenkomstig dat inzicht te handelen. Voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek in te (doen) stellen naar de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim bestaat geen grond, nu de bewijslast van de ontoerekenbaarheid op eiser rust en hij daarin duidelijk niet is geslaagd, zodat voor verweerder geen twijfel hoefde te bestaan aan de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim.
6. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd eiser disciplinair te straffen wegens plichtsverzuim.
7. Eiser stelt dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is. Dit betoog slaagt niet.
7.1.
De rechtbank acht de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan de aard en ernst van dit plichtsverzuim en overweegt daartoe als volgt. Aan politieambtenaren mogen hoge eisen van normbesef worden gesteld. Eiser heeft met de verschillende gedragingen binnen korte tijd het door verweerder in hem te stellen vertrouwen ernstig beschaamd. Met het rijden onder invloed heeft eiser een strafbaar feit gepleegd en anderen in gevaar gebracht. Verweerder heeft bij het bepalen van de strafmaat mee mogen laten wegen dat eiser eerder een disciplinaire maatregel is opgelegd voor verschillende gedragingen, dat deze maatregel in rechte vaststaat, dat eiser doorgaand negatief gedrag vertoont en dat de eerdere (uiteindelijk) lichte straf hem niet heeft weerhouden van het rijden onder invloed en het in de nacht op straat uitvechten van een ruzie met zijn partner. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hem eerder geen verwijt kon worden gemaakt. De eerdere gedragingen werden wel degelijk als plichtsverzuim gekwalificeerd, maar de straf van ontslag werd onevenredig geacht en daarom uiteindelijk door verweerder omgezet in een andere disciplinaire maatregel. De stelling dat eiser jarenlang goed functioneerde en de beoordeling van dit functioneren van eiser in het verleden kunnen aan het voorgaande niet af doen. Verweerder heeft het dienstbelang kunnen laten prevaleren boven de persoonlijke belangen van eiser.
8. De stelling van eiser dat andere politieambtenaren niet worden ontslagen wegens rijden onder invloed betekent niet dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, alleen al omdat eiser ook ander plichtsverzuim wordt verweten en hij zich in het verleden ook al schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Verweerder heeft hierover nog opgemerkt dat rijden onder invloed als geen sprake is van bijzondere omstandigheden doorgaans wordt bestraft met voorwaardelijk strafontslag, zodat niet kan worden gezegd dat verweerder dergelijk plichtsverzuim in andere gevallen niet hoog opneemt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzitter, en mr. B. van Velzen en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.
de griffier is verhinderd voorzitter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.