Op 22 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, woonachtig in Capelle aan den IJssel, had bijzondere bijstand aangevraagd voor huurachterstand van € 4.305,05. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, omdat er geen sprake zou zijn van hoofdverblijf in de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, gezien de dreigende uithuiszetting van verzoekster. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat verweerder de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening moest verstrekken, met de verplichting om het bedrag binnen zeven dagen aan de verhuurder te betalen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en griffiekosten van verzoekster.
De voorzieningenrechter overwoog dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand niet in lijn was met de toekenning van de algemene bijstand per 20 mei 2016. De rechter volgde het betoog van verweerder niet dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de verhuurder een uitzettingsprocedure had gestart. Verzoekster had eerder bijstand aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat de woning niet bewoond leek. Na de afwijzing had zij onvoldoende middelen om de huur te betalen, wat leidde tot de huurachterstand. De voorzieningenrechter concludeerde dat de situatie van verzoekster, inclusief de omstandigheden rondom haar ex-echtgenoot en de afwijzing van de bijstandsaanvraag, een spoedeisend belang rechtvaardigde voor de verlening van bijzondere bijstand.