ECLI:NL:RBROT:2016:8980

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
ROT 16/7252
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bijzondere bijstand bij dreigende uithuiszetting

Op 22 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, woonachtig in Capelle aan den IJssel, had bijzondere bijstand aangevraagd voor huurachterstand van € 4.305,05. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, omdat er geen sprake zou zijn van hoofdverblijf in de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, gezien de dreigende uithuiszetting van verzoekster. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat verweerder de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening moest verstrekken, met de verplichting om het bedrag binnen zeven dagen aan de verhuurder te betalen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en griffiekosten van verzoekster.

De voorzieningenrechter overwoog dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand niet in lijn was met de toekenning van de algemene bijstand per 20 mei 2016. De rechter volgde het betoog van verweerder niet dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de verhuurder een uitzettingsprocedure had gestart. Verzoekster had eerder bijstand aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat de woning niet bewoond leek. Na de afwijzing had zij onvoldoende middelen om de huur te betalen, wat leidde tot de huurachterstand. De voorzieningenrechter concludeerde dat de situatie van verzoekster, inclusief de omstandigheden rondom haar ex-echtgenoot en de afwijzing van de bijstandsaanvraag, een spoedeisend belang rechtvaardigde voor de verlening van bijzondere bijstand.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/7252
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], te Capelle aan den IJssel, verzoekster,

gemachtigde: mr. R. Moghni,
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: mr. N.D. Fritz.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 22 november 2016 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt:

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe, in die zin dat dat verweerder bijzondere bijstand dient te verstrekken voor de kosten van huurachterstand ter hoogte van € 4.305,05, in de vorm van een geldlening;
  • bepaalt dat verweerder dit bedrag binnen 7 dagen na deze uitspraak rechtstreeks voldoet aan de verhuurder;
  • bepaalt dat verweerder de door verzoekster in het kader van deze procedure betaalde griffiekosten ter hoogte van € 46,- voldoet;
  • veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992,- aan kosten van rechtsbijstand (2 punten met een waarde per punt van € 496,-).

Overwegingen

1. Verzoekster heeft op 24 december 2015 algemene bijstand aangevraagd op het adres [adres] in Capelle aan de IJssel (het adres). Op 29 januari 2016 hebben medewerkers van verweerder een huisbezoek afgelegd op het adres. Toen is geconstateerd dat de woning op het adres (de woning) feitelijk niet werd bewoond. De aanvraag is vervolgens afgewezen.
2. Verzoekster heeft op 20 mei 2016 een tweede aanvraag voor algemene bijstand gedaan. Verweerder heeft deze aanvraag eerst verkeerd geregistreerd. Op 5 augustus 2016 is een tweede huisbezoek afgelegd op het adres. Bij besluit van 11 augustus 2016 is de bijstand toegekend met ingang van 20 mei 2016.
3. Op 24 mei 2016 heeft verzoekster bijzondere bijstand aangevraagd, onder andere voor een schuld vanwege achterstallige huurpenningen voor de woning. Dit verzoek is afgewezen op grond van artikel 11, eerste lid van de Participatiewet (Pw), in samenhang met artikel 40, eerste lid, van de Pw. Daarbij heeft verweerder overwogen geen sprake is van enig hoofdverblijf, dat schulden geheel tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende behoren en dat het uitdrukkelijk niet is toegestaan in kosten van schulden bijzondere bijstand te verlenen.
4. Het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 13, eerste lid, onder g van de Pw. De huurachterstand is ontstaan in een periode dat verzoekster bijstand had aangevraagd, maar die aanvraag was afgewezen omdat verzoekster niet woonachtig was in de woning, zo voert verweerder aan.
5. Daartegen is beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
6. Ter zitting is van de zijde van verweerder betoogt dat geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat het volgens verweerder aan verzoekster zelf is te wijten dat een huurachterstand is ontstaan. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. De verhuurder is een uitzettingsprocedure gestart. Op 17 oktober is een comparitiezitting geweest. Verzoekster heeft stukken overgelegd waaruit volgt dat de Stichting Havensteder (de verhuurder) niet akkoord gaat met een betalingsregeling waarin verzoekster de huurachterstand van € 4.305,05 inloopt met een aflossing van € 200, - per maand. De kantonrechter zal op 2 december 2016 in die zaak vonnis wijzen, omdat verzoekster een terme de grace is geboden. Het ligt de lijn der verwachting dat verzoekster na wijzen van dit vonnis op straat zal komen te staan. Het argument van verweerder dat er wel beleid is met het doel huisuitzetting van gezinnen met kinderen te voorkomen maar dat verzoekster, die geen kinderen heeft, in de nachtopvang terecht kan, overtuigt de voorzieningenrechter niet dat er geen spoedeisend belang is bij de gevraagde voorziening, die ten doel heeft te voorkomen dat verzoekster uit haar huurwoning wordt gezet.
7. Verzoekster is van mening dat er sprake is van zeer dringende redenen om bijzondere bijstand toe te kennen voor de huurachterstand. Zij heeft ter zitting weersproken dat haar van de huurachterstand een verwijt valt te maken. Verzoekster heeft toegelicht dat de huur voor november en december 2015 door haar ex-echtgenoot waren betaald maar dat hij deze bedragen heeft gestorneerd. Na de scheiding eind vorig jaar heeft haar ex-echtgenoot de woning leeggehaald, waardoor verzoekster met een lege woning en een huurschuld kwam te zitten. Doordat verweerder vervolgens een eerste bijstandsaanvraag heeft afgewezen, omdat de leeggehaalde woning niet bewoond leek, beschikte verzoekster nadien over onvoldoende middelen om de huurschuld in te lopen. Zij had wel inkomsten uit arbeid, maar deze waren niet voldoende om de huur te voldoen. Zij beschikte dus niet over toereikende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en moest wel schulden maken. Zodra de tweede aanvraag om bijstand was gehonoreerd heeft zij de nabetaling van bijstand geheel aangewend voor het inlopen van de huurachterstand, aldus verzoekster.
8. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet, heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. Uit artikel 48, tweede lid, aanhef en onder d, van Participatiewet volgt dat bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft. In artikel 49, aanhef en onder b, van de Participatiewet is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid van bijstandsverlening in de vorm van borgtocht na afwijzing van een saneringskrediet geen uitkomst biedt.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit niet heeft onderkend dat op grond van artikel 49, aanhef en onder b, van de Participatiewet de mogelijkheid biedt om bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan. Nu een uithuiszetting op korte termijn dreigt en gezien de feiten en omstandigheden geschetst onder de punten 2, 3, 6 en 7, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat zich zeer dringende redenen voordoen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Participatiewet (vergelijk CRvB 23 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC4069). Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de (uiteindelijke) toekenning van de algemene bijstand per 20 mei 2016 op gespannen voet staat met de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand van 24 mei 2016 op de grond dat geen sprake is van enig hoofdverblijf.
10. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als hierboven bepaald. Verweerder heeft – gelet op artikel 57, aanhef en onder a, van de Participatiewet – de mogelijkheid aan de verstrekking van bijstand de voorwaarde te verbinden dat hij de betaling rechtstreeks aan de verhuurder zal doen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan de betaling van de bijzondere bijstand ten behoeve van verzoekster deze voorwaarde te verbinden, nu de bijzondere bijstand enkel en alleen is bedoeld voor de betaling van achterstallige huur.
Dit proces-verbaal is ondertekend door mr. C.A. Schreuder, voorzieningenrechter, en
mr. dr. R. Stijnen, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.