Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:
a. delfstoffen op te sporen;
c
.aardwarmte op te sporen;
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het verbod niet van toepassing is op in die maatregel omschreven categorieën van opsporen of winnen van aardwarmte.
3 Het in dit hoofdstuk met betrekking tot opsporen of winnen van delfstoffen bepaalde is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot opsporen of winnen van aardwarmte.
1. Een vergunning wordt niet verleend, voorzover deze bij het in werking treden zou gaan gelden voor een gebied waarvoor op dat tijdstip reeds een door een ander gehouden vergunning voor dezelfde delfstof geldt.
2 Een vergunning wordt evenmin verleend, voorzover deze bij het in werking treden zou gaan gelden voor een voorkomen waarvoor op dat tijdstip reeds een door een ander gehouden opslagvergunning geldt.
3 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere delfstoffen.
Artikel 8 Mijnbouwwet
Een winningsvergunning wordt slechts verleend, indien aannemelijk is dat de delfstoffen binnen het gebied waarvoor de vergunning zal gelden economisch winbaar zijn.
1. Onverminderd de artikelen 7 en 8 kan een vergunning slechts worden geweigerd:
a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager,
b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten,
c. op grond van het gebrek aan efficiëntie en verantwoordelijkheidszin, daaronder mede verstaan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin, waarvan de aanvrager blijk heeft gegeven bij activiteiten als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid en 25, eerste lid, onder een eerdere vergunning, of
d. indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen om een vergunning die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a, b en c gelijkwaardig zijn gebleken, in het belang van het doelmatig en voortvarend opsporen en winnen.
2 Een vergunning kan op grond van de financiële mogelijkheden van de aanvrager worden geweigerd als onvoldoende verzekerd is dat de aanvrager zal voldoen aan hem op te leggen verplichtingen als bedoeld in de artikelen 46, 47 en 102.
3 Met het oog op de toepassing van het eerste en tweede lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld die bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning in acht worden genomen. Zodanige regels worden in elk geval gesteld met betrekking tot opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen.
4 Van de plaatsing in de Staatscourant van een regeling als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid wordt mededeling gedaan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Van een besluit tot wijziging van zodanige regeling wordt eveneens mededeling gedaan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
1. Onverminderd de artikelen 7 en 8 wordt de houder van een opsporingsvergunning die met gebruikmaking van die vergunning de aanwezigheid van de betrokken delfstoffen heeft aangetoond, op zijn aanvraag, ingediend gedurende de geldingsduur van die vergunning, een winningsvergunning voor die delfstoffen verleend voor het gebied waarvoor de opsporingsvergunning geldt. Indien de opsporingsvergunning geldt voor een gebied dat niet overeenkomstig artikel 11, vijfde lid, is begrensd en de aanwezigheid van de betrokken delfstoffen slechts in een deel van het gebied is aangetoond, wordt de winningsvergunning verleend voor het deel van het gebied, waarvoor verlening uit geologisch oogpunt gerechtvaardigd is.
2 Het eerste lid geldt niet, indien weigering van de winningsvergunning gerechtvaardigd wordt door een van de in artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde gronden. Artikel 9, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3 Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is ingediend, blijft de opsporingsvergunning, voorzover deze betrekking heeft op het aangevraagde gebied, tenminste gelden tot het tijdstip waarop de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist onherroepelijk wordt. Indien een winningsvergunning wordt verleend, vervalt op het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt, voor het gebied waarvoor de winningsvergunning geldt, de opsporingsvergunning voor de betrokken delfstoffen. Voorzover hierdoor voorschriften als bedoeld in artikel 12 vervallen die nog niet zijn uitgewerkt, gaan zij gelden als voorschriften die zijn verbonden aan de winningsvergunning.
1. Onverminderd artikel 32c, kan Onze Minister een vergunning slechts op aanvraag van de houder wijzigen.
2. Een vergunning kan niet zodanig worden gewijzigd dat zij komt te gelden voor:
a. andere activiteiten of andere delfstoffen;
3. Een aanvraag om verlenging van het tijdvak waarvoor een vergunning geldt wordt slechts ingewilligd, indien het in de vergunning vastgestelde tijdvak onvoldoende is om de activiteiten, waarvoor de vergunning geldt, te voltooien en deze activiteiten zijn verricht in overeenstemming met de vergunning. In een beschikking, waarbij het tijdvak waarvoor een vergunning geldt wordt verlengd, kan het gebied waarvoor die vergunning geldt, worden beperkt tot een deel van het gebied. Artikel 11, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Een aanvraag om verkleining van het gebied waarvoor een vergunning geldt, wordt slechts ingewilligd met inachtneming van artikel 11, derde en vierde lid.
5. Van een beschikking tot wijziging van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Onze Minister kan een vergunning intrekken, indien:
a. de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest,
b
.de vergunning niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de activiteiten waarvoor zij geldt,
c
.dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder,
d
.niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld, of
e. voor de houder van de vergunning of de in artikel 22 bedoelde aangewezen persoon als zodanig geldende regels niet worden nageleefd.
2 Onze Minister gaat niet over tot intrekking op grond van het eerste lid, onderdeel d of e, dan nadat hij de houder schriftelijk heeft gewaarschuwd en de houder of de in artikel 22 bedoelde aangewezen persoon zich na de waarschuwing voortdurend of opnieuw aan de overtreding schuldig maakt.
3 Onze Minister kan een winningsvergunning op aanvraag van de houder intrekken. Een aanvraag tot intrekking kan slechts worden afgewezen, indien het voor een planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen noodzakelijk is dat de houder een aan de vergunning verbonden voorschrift of een voor hem als zodanig geldende regel naleeft.
4 De houder van een opsporingsvergunning kan afstand doen van de vergunning. De vergunning vervalt met ingang van de dag na die waarop Onze Minister een schriftelijke verklaring van de houder heeft ontvangen, waarbij deze van de vergunning afstand doet.
5 De vergunning vervalt van rechtswege:
a. als de houder een natuurlijke persoon is, met ingang van de dag na die waarop die persoon is overleden;
b
.als de houder een rechtspersoon is, met ingang van de dag na die waarop die persoon heeft opgehouden te bestaan.
6 Van een beschikking tot intrekking van een vergunning of van het vervallen van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 1.3.10 Mijnbouwregeling
1Een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen wordt geweigerd indien de manier waarop de aanvrager voornemens is het opsporingsonderzoek of de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten het belang van een doelmatige en voortvarende opsporing en winning in onvoldoende mate verzekert.
2 Bij de beoordeling van de manier waarop de aanvrager voornemens is het opsporingsonderzoek of de winning te verrichten, kunnen onder meer worden betrokken:
a. de mate waarin het programma, bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid, onderdeel , onderscheidenlijk artikel 1.3.3, derde lid, onderdeel e, en vierde lid bijdraagt aan een doelmatige en voortvarende opsporing en winning;
b. de geologische onderbouwing van het in onderdeel a bedoelde programma;
c. de praktische uitvoerbaarheid van het in onderdeel a bedoelde programma;
d. de doelmatigheid in de bedrijfsvoering en de verantwoordelijkheidszin, waarvan de aanvrager eerder heeft blijkgegeven.
3 Artikel 1.3.8, derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.3.08 Mijnbouwregeling
1. Een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen wordt geweigerd indien de technische mogelijkheden van de aanvrager niet toereikend zijn voor een goede uitvoering van het opsporingsonderzoek of de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.
2 Bij de beoordeling van de technische mogelijkheden van de aanvrager worden in ieder geval betrokken:
a. de geologische en mijnbouwkundige kennis van de aanvrager;
b
.de ervaring met opsporing en winning van de aanvrager, alsmede de wijze waarop deze activiteiten door hem zijn uitgevoerd;
c. de technische mogelijkheden van de rechtspersonen, waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is of die behoren tot de groep, waartoe de aanvrager behoort, voor zover blijkt dat deze technische mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager.
3 Indien de aanvraag wordt ingediend door meerdere aanvragers gezamenlijk, worden bij de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, de gegevens betrokken ten aanzien van elk van hen afzonderlijk, of, voor zover de aard van de gegevens dat meebrengt, ten aanzien van hen gezamenlijk. Tevens wordt daarbij betrokken de wijze waarop de samenwerking tussen hen zal plaatsvinden.