ECLI:NL:RBROT:2017:10228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
10/994581-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de EVOA bij de overbrenging van metaalafval van Duitsland naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die werd beschuldigd van overtredingen van de Europese Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA). De verdachte was betrokken bij de overbrenging van metaalafval van Duitsland via Nederland naar China. Tijdens de controle door de Douane op 23 januari 2013 werden zeven containers aangetroffen, waarvan vijf niet vergezeld gingen van het vereiste CCIC-certificaat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de EVOA, door containers te vervoeren zonder de benodigde certificaten en door Bijlage VII niet correct in te vullen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat de dagvaarding nietig was en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een geldboete op van € 20.000,00, rekening houdend met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat de redelijke termijn was overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 10/994581-13 (Promis)
Datum uitspraak: 9 november 2017
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte rechtspersoon],
gevestigd op het adres [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon]
, Duitsland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.M.J. de Rijck en van wat de wettelijk vertegenwoordiger van verdachte, [naam] , de raadsvrouw mr. M.M.A.J. Goris en dr. mr. A. Oexle, advocaat te Keulen (Duitsland) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 22 mei 2014 – ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 23 januari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e en/of sub f van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
immers, was/waren zij en/of (een of meer van) haar mededader(s) doende vijf, in ieder geval een of meer, container(s) (containernummer(s) [containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of [containernummer 3] en/of [containernummer 4] en/of [containernummer 5] ) waarvan de inhoud bestond uit gemengd metaalafval (mixed metal scrap), zijnde (een) afvalstof(fen) die is/zijn opgenomen code B1050 van Bijlage IX van het Verdrag van Bazel en/of van Bijlage III van voornoemde Verordening, over te brengen van Duitsland via Nederland naar China, in ieder geval van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging resulteerde in een nuttige toepassing die in strijd is met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie, in elk geval met de communautaire regelgeving en/of
terwijl China de invoer van die afvalstoffen had verboden, aangezien (de overbrenging van) die afvalstof(fen) (telkens) niet vergezeld ging(en) van een een CCIC-certificaat;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 23 januari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 lid 35 onder g) sub iii) van de Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
immers, was/waren zij en/of (een of meer van) haar mededader(s)) doende vijf, in ieder geval een of meer, container(s) (containernummer(s) [containernummer 1] en/of [containernummer 6] en/of [containernummer 3] en/of [containernummer 7] en/of [containernummer 5] ) waarvan de inhoud bestond uit gemengd metaalafval (mixed metal scrap), zijnde (een) afvalstof(fen) die is/zijn opgenomen onder code B1050 van bijlage IX van het Verdrag van Bazel en/of van Bijlage III van voornoemde Verordening,
zijnde (telkens) (een) voor nuttige toepassing bestemde afvalstof(fen) van Bijlage III bij deze Verordening die valt/vallen onder de algemene informatieverplichtingen zoals vastgesteld in artikel 18 van deze Verordening,
over te brengen van Duitsland via Nederland naar China, in ieder geval van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging(en) geschiedde(n) op een wijze die (telkens) niet feitelijk was gespecificeerd in het/de in Bijlage VII van deze Verordening document,
immers, was (telkens) op dat/die Bijlage VII document(en) de inrichting voor nuttige toepassing (vak 7) niet (juist) ingevuld.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van het gedeelte van ‘in elk geval met de communautaire regelgeving’, nu die omschrijving onvoldoende concreet is en het voor verdachte niet duidelijk is waartegen zij zich moet verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt als volgt. De tenlastelegging bevat de vermelding dat verdachte artikel 2 onder 35 sub e en/of f van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA) heeft overtreden, alsmede dat is gehandeld in strijd met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie, door containers te vervoeren zonder het vereiste Certificate for Pre-shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued bij CCIC (hierna: het CCIC-certificaat). Het is verdachte derhalve duidelijk welke feitelijkheid haar wordt verweten en onder welke strafbepaling(en) dat volgens het Openbaar Ministerie zou moeten vallen. Dat als alternatief vangnet het gehele communautaire recht in de tenlastelegging is opgenomen, doet hieraan niet af.
3.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde, nu het onvolledige invullen van Bijlage VII van de EVOA zeer kort na de constatering door verdachte is hersteld en dat feit daarom afgedaan had moeten worden met een bestuurlijke waarschuwing.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Overtredingen en misdrijven kunnen in voorkomende gevallen worden afgedaan via een bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke weg. De te nemen maatregelen kunnen doorgaans cumuleren. Dat het onderhavige feit via een bestuursrechtelijke waarschuwing afgedaan had kunnen worden, maakt niet dat de officier van justitie niet het recht toekomt om tot vervolging over te gaan. Bij die afweging kan een rol hebben gespeeld dat verdachte naast het alternatief/cumulatief nog andere feiten ten laste zijn gelegd. De officier van justitie is aldus ontvankelijk in de vervolging en de rechtbank verwerpt het daartoe strekkende verweer van de raadsvrouw.
3.3
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit. Op 23 januari 2013 heeft de Douane in de Rotterdamse haven zeven containers gecontroleerd, die door verdachte van Duitsland, via Nederland, naar China werden vervoerd. Op de begeleidende papieren stond vermeld dat de lading
mixed metal scrapbetrof en werd aangeduid met afvalcode B1050. Bij vijf van de zeven containers ontbrak een CCIC-certificaat. Op de overgelegde Bijlagen VII van vijf containers stond in vak 7, bij de inrichting voor nuttige toepassing, een naam vermeld van een onderneming die is gevestigd op de 25e etage van een kantoorgebouw in Hongkong. Hierdoor zijn de formulieren niet juist ingevuld, zo schrijft de Douane, nu het evident is dat op een dergelijke plek geen metaalverwerkingsbedrijf is gevestigd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e en sub g van de EVOA, op grond van de bevindingen van de Douane. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de Verordening 1418/2007 en heeft gesteld dat China, als niet-OESOland, in antwoord op het op grond van artikel 37 van de EVOA gedane schriftelijke verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschap (de zogenaamde Questionnaire) aanvullende voorwaarden voor de uitvoer van afvalstoffen vanuit de Gemeenschap heeft gesteld, waaronder het vereiste van het CCIC-certificaat., De antwoorden op de Questionnaire zijn opgenomen in de Verordening 1418/2007 en zijn daardoor onderdeel van het communautaire recht geworden. Nu verdachte vijf containers heeft vervoerd zonder CCIC-certificaat heeft zij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA. Verdachte heeft ook op Bijlage VII onjuist vermeld door wie het afval verwerkt zou worden en heeft daarmee artikel 2 onder 35 sub g onder iii van de EVOA overtreden.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van overtreding van artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA, gezien het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95).
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar hetzelfde arrest van de Hoge Raad vrijspraak bepleit van overtreding van artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA.
Overtreding van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA kan evenmin bewezen worden, nu deze bepaling ziet op de verwerking van afvalstoffen en Verordening 1418/2007 ziet op de overbrenging van afvalstoffen. Van een overbrenging was nog geen sprake.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
- Overtreding van artikel 2 onder 35 sub e en/of f EVOA
Vast staat dat sprake is van uitvoer uit Nederland van een afvalstof in de zin van de EVOA naar een land (te weten: China), waarop het OESO-besluit niet van toepassing is (hierna: een niet-OESO land) met als doel een nuttige toepassing. Op deze uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 van de EVOA van toepassing.
Artikel 36, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat de uitvoer van afvalstoffen voor nuttige toepassing verboden is voor onder andere: “f) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden”.
Artikel 37 betreft afvalstoffen genoemd in bijlage III of IIIA waarvan de uitvoer niet reeds is verboden krachtens artikel 36. In artikel 37 is geregeld dat de Commissie een schriftelijk verzoek - de Questionnaire - aan ieder niet-OESO land zendt, waarop ieder niet-OESO land schriftelijk kan bevestigen dat de afvalstoffen (met het oog op de nuttige toepassing in dat land) vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd en voorts kenbaar maakt welke controleprocedure in dat land zal worden toegepast.
Als reactie op de Questionnaire zijn er voor de niet-OESO landen drie mogelijkheden:
een verbod,
een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van de EG Verordening en
geen controle in het land van bestemming.
China heeft voor de afvalstof met code B1050 voor wat betreft
mixed metal scrapbevestigd dat het afval voor nuttige toepassing mag worden uitgevoerd naar China en daarbij antwoord c) (geen controle) aangevinkt. China heeft dus niet gekozen voor een invoerverbod ex artikel 36 van de EVOA.
China heeft aan haar antwoord op de Questionnaire toegevoegd dat voor sommige stoffen (waaronder B1050) een andere controleprocedure volgens het toepasselijke nationale recht zal worden gevolgd. Deze ‘andere procedure’ brengt met zich dat voor invoer drie documenten vereist zijn, waaronder het CCIC-certificaat. China heeft - bij het antwoord op de Questionnaire - geschreven dat het niet is toegestaan een lading afval die niet aan alle vereisten voldoet, te importeren. Het invoeren van afvalstoffen zonder te zijn vergezeld van een CCIC-certificaat is dus verboden.
De Commissie heeft na ontvangst van de antwoorden van de niet-OESO landen de EG‑verordening 1418/2007 vastgesteld (op basis van artikel 37, tweede lid van de EVOA). In die verordening zijn de antwoorden op de Questionnaire opgenomen en heeft de Commissie - naast de kolommen a), b) en c) - in een kolom d) vermeld of er in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
In genoemde EG‑verordening 1418/2007 is uit B1050 het
mixed metal scrapin kolom d) opgenomen en niet in de kolom met verboden stoffen (kolom a)). De opname in kolom d) en niet in kolom a), betekent dat er geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 36 van de EVOA. Artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA verbiedt handelen in strijd met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43. Nu er geen sprake is van een handelen in strijd met artikel 36 (voor de uitvoer van deze stof naar China geldt immers geen uitvoerverbod) of één van de andere genoemde artikelen in artikel 2 onder 35 sub f, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit deel van het ten laste gelegde.
Dat is anders voor wat betreft het onder sub e ten laste gelegde. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het door China op grond van artikel 37 vereiste CCIC-certificaat door de Europese Commissie is opgenomen in Verordening 1418/2007 en daardoor onderdeel is van het communautaire recht. Daarmee is dit niet slechts een aangelegenheid van de Chinese overheid, maar ook van de Europese Unie. Nu verdachte vijf containers heeft vervoerd zonder CCIC-certificaat, heeft zij gehandeld in strijd met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie. Anders dan de raadsvrouw merkt de rechtbank dit wel aan als overbrenging van afvalstoffen, gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad inhoudende dat onder "overbrenging van afvalstoffen" wordt verstaan het vervoer van afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben.’ [1] De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
- Overtreding van artikel 2 onder 35 sub g EVOA
Vast staat dat op Bijlage VII, op 23 januari 2013 overgelegd door de schipper die containers van verdachte vervoerde, op vijf van die bijlagen de inrichting voor nuttige toepassing dan wel als verwerker van de afvalstoffen onjuist is vermeld. Immers, op de formulieren staat een kantoorpand op de 25e etage van een flatgebouw vermeld en nadien zijn genoemde Bijlagen VII ook aangepast. Door deze informatie aanvankelijk onjuist te vermelden op Bijlage VII heeft verdachte gehandeld in strijd met artikel 2 onder 35 sub g van de EVOA. Dat verdachte vijf dagen later per e-mail de juiste informatie heeft verstrekt, doet hieraan niet af. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte het tweede alternatief/cumulatief heeft begaan, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat zij met een of meer mededader(s) nauw en bewust heeft samengewerkt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 11 januari 2013 tot en met 23 januari 2013 te Rotterdam, opzettelijk, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers was zij doende vijf containers met nummers [containernummer 1] , [containernummer 2] , [containernummer 3] , [containernummer 4] en [containernummer 5] , waarvan de inhoud bestond uit gemengd metaalafval (mixed metal scrap), zijnde een afvalstof die is opgenomen code B1050 van Bijlage IX van het Verdrag van Bazel, over te brengen van Duitsland via Nederland naar China, terwijl die overbrenging resulteerde in een nuttige toepassing die in strijd is met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie, aangezien de overbrenging van die afvalstoffen telkens niet vergezeld gingen van een CCIC-certificaat;
en
in de periode van 11 januari 2013 tot en met 23 januari 2013 te Rotterdam, opzettelijk handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 lid 35 onder g) sub iii) van de Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers, was zij doende vijf containers met nummers [containernummer 1] , [containernummer 6] , [containernummer 3] , [containernummer 7] en [containernummer 5] , waarvan de inhoud bestond uit gemengd metaalafval (mixed metal scrap), zijnde een afvalstof die is opgenomen onder code B1050 van bijlage IX van het Verdrag van Bazel, zijnde telkens een voor nuttige toepassing bestemde afvalstof van Bijlage III bij deze Verordening die valt onder de algemene informatieverplichtingen zoals vastgesteld in artikel 18 van deze Verordening, over te brengen van Duitsland via Nederland naar China, terwijl die overbrengingen geschiedden op een wijze die telkens niet feitelijk was gespecificeerd in de in Bijlagen VII, immers, was telkens op die Bijlage VII documenten de inrichting voor nuttige toepassing (vak 7) niet juist ingevuld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens verontschuldigbare dwaling. Verdachte heeft steeds in de veronderstelling verkeerd dat geen CCIC-certificaat was vereist voor de uitvoer van onderhavige afvalstoffen naar China. Tot de uitspraak van de Hoge Raad in 2015 is er lange tijd onzekerheid over dit onderwerp geweest.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Nimmer heeft ter discussie gestaan dat een CCIC-verklaring vereist was voor de overbrenging van sommige afvalstoffen naar China, waaronder voor de afvalstoffen in de onderhavige zaak. De onzekerheid heeft zich beperkt tot de vraag welke bepaling uit de EVOA werd overtreden indien het vereiste CCIC-certificaat ontbrak. Dat een CCIC-certificaat voor deze afvalstoffen was vereist is steeds duidelijk geweest en verdachte behoorde dat als professionele marktpartij te weten. Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,00.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, als de rechtbank aan de vraag naar strafoplegging toe komt, aan verdachte geen straf moet worden opgelegd, gelet op het ruimschoots overschrijden van de redelijke termijn en de complexiteit van Europese regelgeving waar verdachte mee te maken heeft.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gehandeld in strijd met de EVOA, door administratieve voorschriften die zijn verbonden aan het vervoeren van afvalstoffen naar China, niet na te leven. Verdachte heeft in vijf gevallen de vereiste Bijlage VII immers niet juist ingevuld en in vijf (niet geheel overlappende) gevallen afvalstoffen vervoerd terwijl de vereiste CCIC-certificaten ontbraken. In totaal gaat het om zeven containers waarbij in strijd met de EVOA is gehandeld. De geschonden bepalingen in de EVOA beogen internationale transporten van afvalstoffen te reguleren teneinde ongewenste gevolgen dan wel risico’s voor het milieu te vermijden. Het doel van de EVOA is namelijk dat voorkomen moet worden dat verontreinigde partijen afval ongecontroleerd de grens passeren, waardoor de bevoegde autoriteiten zich niet goed op de hoogte kunnen stellen en niet alle nodige maatregelen kunnen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu en niet de mogelijkheid hebben op goede gronden bezwaar te maken tegen de overbrenging. Om zorgvuldige en snelle controle van internationaal transport van afvalstoffen mogelijk te maken, is onder meer voorgeschreven dat Bijlage VII volledig dient te worden ingevuld. Het nalaten daarvan is weliswaar een administratieve omissie, maar evengoed een belangrijke schakel in het gehele proces van verantwoord transporteren van afvalstoffen. Voor de veiligheid en regulering van overbrenging van afvalstoffen is het essentieel dat volledige en correcte informatie beschikbaar is over de zending.
Verdachte heeft met zijn handelen de integriteit van het controlesysteem van de EVOA geschonden en de bij de milieuvoorschriften betrokken belangen van bescherming van het milieu ondermijnd.
Bij het bepalen van een passende straf heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat zij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in aanzienlijke mate is overschreden. Ook dit zal de rechtbank in het voordeel van verdachte mee laten meewegen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de ernst, de aard en de omvang van de gepleegde feiten maken dat op deze feiten dient te worden gereageerd met het opleggen van een geldboete. De door de officier van justitie geëiste geldboete van € 40.000,- vindt de rechtbank echter te hoog, mede gezien het tijdsverloop en het blanco strafblad van verdachte. De rechtbank volstaat daarom met een geldboete van € 20.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat met oplegging van deze straf aan de verplichting van lidstaten wordt voldaan dat op de schendingen van het gemeenschapsrecht een doeltreffende, evenredige en afschrikkende sanctie dient te volgen, welke vergelijkbaar is met de sancties voor even ernstige schendingen van gelijkwaardige nationale normen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op
  • artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en
  • 10.60 van de Wet Milieubeheer.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte rechtspersoon] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 20.000,00(twintigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2017.

Voetnoten

1.Vgl ECLI:NL:HR:2010:BM4106, r.o.v. 2.3.2.