ECLI:NL:RBROT:2017:10393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
C/10/519730 / HA ZA 17-113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel van de Ontvanger van de Belastingdienst in verband met structurele betalingsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Ontvanger van de Belastingdienst. De eiser, een ondernemer die zijn bedrijf in de vorm van een eenmanszaak exploiteert, had verzet aangetekend tegen de invordering van belastingschulden, die waren ontstaan door zestien dwangbevelen voor verschillende belastingaanslagen over de jaren 2011 tot en met 2016. De eiser stelde dat hij niet over de middelen beschikte om zijn belastingschulden te voldoen en dat de aangekondigde verkoop van zijn inboedel en auto onevenredig was, wat zou leiden tot het einde van zijn onderneming.

De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld, maar dat de argumenten van de eiser niet konden leiden tot gegrondverklaring van het verzet. De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat de Ontvanger geen belang had bij de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De rechtbank stelde vast dat de eiser in het verleden een betalingsregeling had gekregen, maar deze niet had nageleefd. Bovendien was er geen bewijs dat de executieverkoop van de in beslag genomen goederen geen opbrengst zou genereren.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en veroordeelde de eiser in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger waren begroot op € 904,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de Ontvanger het dwangbevel kon blijven uitvoeren ondanks het verzet van de eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de invorderingsbevoegdheid van de Ontvanger en de noodzaak voor belastingplichtigen om aan hun fiscale verplichtingen te voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/519730 / HA ZA 17-113
Vonnis van 6 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.N.N. Jansen te Amsterdam,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N.M. Korstenbroek te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 januari 2017, met producties;
  • het exploot van 16 januari 2017 aan de zijde van de Ontvanger met het verzoek de procedure vervroegd aan te brengen;
  • de conclusie van antwoord van 15 maart 2017, met producties;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 26 april 2017;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 5 juli 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2.
[eiser] exploiteert een bedrijf in de vorm van een eenmanszaak.
2.3.
Ten laste van [eiser] zijn door de Ontvanger zestien dwangbevelen (hierna: de dwangbevelen) uitgevaardigd, strekkende tot invordering van de aan [eiser] opgelegde aanslagen inkomstenbelasting, inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet, motorrijtuigenbelasting en voor terugvorderingsbeschikkingen toeslagen over (tijdvakken in) de jaren 2011 tot en met 2016.
2.4.
Op 23 november 2016 heeft de belastingdeurwaarder executoriaal beslag gelegd op de inboedel van [eiser] en de auto in gebruik bij [eiser] (hierna: de auto).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
verklaring voor recht dat:
‘Eiser goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van de door gedaagde uitgevaardigde
dwangbevelen ter zake van bovenvermelde belastingaanslagen en dat deze dwangbevelen
dientengevolge buiten effect zijn gesteld’,
alsmede veroordeling van de Ontvanger tot:
‘a. opheffing van alle op grond van deze dwangbevelen gelegde beslagen en nog te leggen beslagen;
b. zich te onthouden van enige invorderingmaatregelen ter zake van die belastingaanslagen;
c. [tot] vergoeding van alle door het handelen van gedaagde in dezen veroorzaakte, reeds belopen en nog te belopen, schade, zoals nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de hierover reeds belopen en nog te belopen wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 BW;
d. tot vermindering van de in rekening gebrachte betekeningskosten tot nihil dan wel tot
een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
e. vergoeding van de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.’
3.2.
De Ontvanger voert verweer en verzoekt om ‘bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het verzet van [eiser] ongegrond te verklaren en zijn overige vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser] , eveneens uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten’.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn verzet - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd.
4.2.1.
Hij beschikt niet over de middelen om de belastingschulden te voldoen; wegens persoonlijke problemen en het niet goed behartigen van de belangen van [eiser] door de boekhouder die de administratie van zijn onderneming deed, is [eiser] in financiële problemen geraakt. Inmiddels zijn de problemen onder controle, maar hij heeft niet de financiële middelen om al zijn schulden in een keer af te lossen.
4.2.2.
De aangekondigde verkoop is onevenredig en buiten proportioneel; de verkoop van roerende zaken betekent het einde van de onderneming van [eiser] , terwijl de onderneming levensvatbaar is.
4.2.3.
De Ontvanger heeft de auto al eens verkocht aan een derde, zodat deze niet nogmaals verkocht kan worden voor de belastingschulden van [eiser] ;
4.2.4.
Gelet op het voorstaande heeft de Ontvanger [eiser] ten onrechte geen betalingsregeling toegestaan.
4.3.
De Ontvanger heeft onder meer het volgende aangevoerd.
4.3.1.
Op basis van de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad) komt [eiser] niet in aanmerking voor een betalingsregeling. Op grond van artikel 25.1.3. Leidraad wordt een verzoek om uitstel van betaling in ieder geval afgewezen als de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de Ontvanger geen uitkomst zal bieden. Verder geldt voor een (zakelijke) belastingschuld onder meer (art. 25.4.1 Leidraad):
“Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een betalingsregeling.”
alsmede (art.25.6.1 Leidraad):
“De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van twaalf maanden niet te boven gaan, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.”
en verder (art. 25.6.2 Leidraad):
“Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale (..) verplichtingen (..) bijhoudt.
Bovendien stelt de ontvanger de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld (..). De hoogte van de zekerheid moet gelijk zijn aan de schuld waarvoor uitstel wordt verzocht.”
Van belang is verder dat in art. 14.1.9 van de Leidraad is bepaald:
“De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de ontvanger ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat geval kan de ontvanger besluiten de verkoop op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd.”
4.3.2.
De betalingsproblemen van [eiser] zijn structureel, hij houdt zijn lopende fiscale verplichtingen niet bij en de (laatste) vervaldata van het grootste deel van de aanslagen waarvoor beslag is gelegd zijn (ruim) twaalf maanden geleden verstreken. In mei 2016 heeft de Ontvanger desondanks nog maatwerk geleverd door een betalingsregeling toe te staan, waar [eiser] vervolgens niets mee heeft gedaan. De maximale termijn waarmee de executieverkoop van de in beslag genomen zaken kon worden opgeschort op grond van artikel 14.1.9 is vier maanden na de beslaglegging, zodat ook geen recht meer bestaat op (verdere) opschorting van de executieverkoop.
4.3.3.
Aangezien de belastingschuld niet wordt voldaan en er geen recht op uitstel van betaling bestaat, is de Ontvanger gerechtigd de inboedel en de auto executoriaal te verkopen en zich op de opbrengst daarvan te verhalen. Andere (minder verstrekkende) verhaalsmogelijkheden zijn bovendien niet aanwezig. De bevoegdheid van de Ontvanger om tot uitwinning over te gaan is van zodanig zwaarwegend belang dat het, indien tot executie wordt overgegaan, slechts in uitzonderingsgevallen zal moeten wijken voor de - mogelijk zeer aanzienlijke - belangen van de belastingschuldige. Dit geldt ook indien dit tot gevolg zou hebben dat de belastingschuldige zijn bedrijf zou moeten beëindigen. Zelfs als waarschijnlijk is dat de executie niet de gewenste opbrengst zal genereren, is de Ontvanger gerechtigd de executie door te zetten. Van een uitzonderingsgeval is hier geen sprake.
4.3.4.
[eiser] kan niet zelf in verzet komen tegen de inbeslagneming van de auto indien deze van een derde is. Daarnaast is [eiser] houder van de auto en wordt dus vermoed bezitter en rechthebbende te zijn, en staat het kenteken van de auto (weer) op zijn naam, hetgeen er op duidt dat [eiser] de auto heeft teruggekocht of gekregen.
4.3.5.
De Ontvanger betwist voorts dat hij enige schade die voor vergoeding in aanmerking komt heeft veroorzaakt bij [eiser] .
4.4.
De rechtbank oordeelt dat hetgeen [eiser] heeft aangevoerd niet kan leiden tot gegrondverklaring van het verzet. Zij heeft daarbij het volgende overwogen.
4.4.1.
Voor zover [eiser] zijn stelling dat hij niet over voldoende middelen beschikt om zijn belastingschulden te voldoen, heeft aangevoerd als (zelfstandige) grond, geldt dat het niet kunnen betalen geen grond is waarop de gevorderde staking van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan worden toegewezen.
4.4.2.
Ter comparitie heeft [eiser] het punt dat de auto niet nogmaals verkocht kan worden laten varen. Dit onderdeel behoeft daarmee geen nadere bespreking.
4.4.3.
Indien de executie van een dwangbevel een disproportionele maatregel is, vormt dit een grond waarop het verzet tegen de executie van het dwangbevel kan worden toegewezen. Als uitgangspunt bij de beoordeling van de proportionaliteit geldt dat de bij de wet aan de Ontvanger gegeven bevoegdheid om tot uitwinning over te gaan voor hem een onmisbaar instrument is tot invordering, ten behoeve van de schatkist en daarmee van het algemeen belang, van op andere wijze niet te innen belastinggelden (zie onder andere het ook door de Ontvanger aangehaalde arrest Hof ’s-Gravenhage 15 juli 1993, VN 1993, 2579). Slechts in bijzondere omstandigheden zal het belang van de belastingschuldige zwaarder moeten wegen dan het genoemde algemeen belang. Daarbij zal met name moeten worden gedacht aan omstandigheden waarin tegenover het nadeel voor de belastingplichtige geen enkel voordeel voor de Ontvanger staat of omstandigheden waarin er een zodanige onevenredigheid is tussen het voordeel voor de Ontvanger en het nadeel dat de belastingplichtige lijdt door de executie, dat de Ontvanger naar redelijkheid niet tot die uitoefening mag overgaan.
4.4.4.
Niet in geschil is dat een executieverkoop van de beslagen goederen geld op zal brengen. Ter comparitie heeft [eiser] weliswaar gesteld dat de waarde van de auto, die in 2015 € 1.500 heeft opgebracht sindsdien in waarde is afgenomen, en dat de inboedel vaak niet meer dan € 2.000 opbrengt, maar dat de opbrengst nihil zou zijn, is niet gesteld noch aannemelijk. Er is dus sprake van een voordeel voor de Ontvanger.
4.4.5.
Van omstandigheden waarin er een zodanige onevenredigheid is tussen het voordeel voor de Ontvanger en het nadeel dat de belastingplichtige lijdt door de executie, dat de Ontvanger naar redelijkheid niet tot die uitoefening mag overgaan, is evenmin gebleken.
4.4.6.
De hiervoor onder 4.3.2 aangehaalde argumenten voor het standpunt van de Ontvanger dat [eiser] op basis van de Leidraad niet in aanmerking komt voor een betalingsregeling, zijn niet, of onvoldoende, betwist. Ter comparitie heeft [eiser] bovendien bevestigd dat er door de Ontvanger in 2016 een betalingsregeling is aangeboden, dat dat op niets is uitgelopen en dat hij nalatig is geweest.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [eiser] weliswaar heeft gesteld dat er een afspraak is gemaakt met zijn advocaat en boekhouder om de situatie aan te pakken en de schulden aan de Ontvanger te voldoen, maar dat de Ontvanger daar onweersproken tegenin heeft gebracht dat [eiser] al een half jaar een advocaat heeft en dat er zich sindsdien geen veranderingen hebben voorgedaan met betrekking tot betaling aan de Ontvanger. De (door [eiser] gestelde) winst van de onderneming van [eiser] over 2016 van € 55.000 is niet aangewend om de belastingschuld te verkleinen en onderbouwende bescheiden omtrent de te verwachten resultaten van die onderneming ontbreken.
4.4.7.
De conclusie is dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de Ontvanger geen belang heeft om tot tenuitvoerlegging en executie over te gaan, en evenmin dat zijn belang zwaarder dient te wegen dan het belang van de Ontvanger. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard en de overige vorderingen afgewezen.
4.5.
De Ontvanger heeft verzocht het onderhavige vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat het verzet van [eiser] evident kansloos is.
4.5.1.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt dient dat op basis van artikel 17 lid 2, tweede zin, Iw 1990 het verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst. Alleen een zwaarwegend belang van de Ontvanger kan rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet wordt opzijgezet. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging.
4.5.2.
De schorsende werking kan door de rechtbank opzij worden gezet door het vonnis (waarbij het verzet ongegrond wordt verklaard) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarvoor gelden de eisen als hiervoor onder 4.5.1 genoemd (zie HR 8 juni 20007, ECLI:NL:HR:2007:BA1525).
4.5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in dit geval aan die eisen voldaan. De verschuldigdheid door [eiser] van de belastingschulden waarvoor de Ontvanger de dwangbevelen heeft uitgevaardigd en uit hoofde waarvan hij het bodembeslag heeft doen leggen, is niet in geschil tussen partijen. [eiser] heeft niet meegewerkt aan een aangeboden betalingsregeling. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit een belang van [eiser] kan worden afgeleid dat groter is dan het belang van de Ontvanger. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van een kansloos verzet zoals bedoeld in het genoemde arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007. Het verzoek van de Ontvanger zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht € 0,00
- salaris advocaat €
904,00(2 punten × tarief € 452)
Totaal € 904,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 904,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst de overige vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017.
2221/1729