Op 18 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, specifiek heroïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de rechtbank oordeelde anders. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte geen identiteitsbewijs kon tonen, maar zijn identiteit was wel te verifiëren via politiesystemen. Ondanks dit feit, werd de verdachte onderworpen aan een identiteitsfouillering, wat door de rechtbank als onrechtmatig werd gekwalificeerd. Dit leidde tot bewijsuitsluiting van alle gevonden voorwerpen, waaronder heroïne, die in de auto van de verdachte waren aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van de tenlastelegging. Daarnaast werd besloten dat de in beslag genomen kleding aan de verdachte zou worden teruggegeven, terwijl andere goederen, zoals een horloge en een tas, in bewaring zouden worden gehouden voor de rechthebbende. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.