In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 2 maart 2017, wordt de vraag behandeld of er sprake is van een kostendelende medebewoner in de zin van artikel 19a van de Participatiewet (Pw). Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarin het aantal kostendelende medebewoners werd vastgesteld op twee. Eiser betwist deze vaststelling en stelt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de commerciële huurrelatie tussen de verhuurster en haar zoon, die ook op het adres van eiser is ingeschreven.
De rechtbank oordeelt dat de familierechtelijke relatie tussen de verhuurster en haar zoon niet relevant is voor de beoordeling van de kostendelende medebewoner in deze context. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft onderzocht of er een commerciële huurrelatie bestaat tussen de verhuurster en haar zoon, wat noodzakelijk is voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om dit gebrek in de besluitvorming te herstellen binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak.
De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, inclusief beslissingen over proceskosten en griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak, maar dit kan wel gelijktijdig met een eventuele einduitspraak.