In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij de eerder vastgestelde subsidie voor het jaar 2013 werd verlaagd en een bedrag van € 60.700,- werd teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte gebruik had gemaakt van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de subsidie lager vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de onjuistheid in de subsidievaststelling niet als kennelijk kon worden gekwalificeerd, waardoor de wijziging van de subsidievaststelling niet gerechtvaardigd was. De rechtbank herroept het primaire besluit en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
Het proces begon met een besluit van 21 oktober 2015, waarin de subsidie voor eiseres werd verlaagd. Eiseres had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 15 februari 2017 werd duidelijk dat de Rekenkamer Rotterdam had vastgesteld dat eiseres het subsidiebedrag overschreed. De rechtbank oordeelde dat de verplichtingen die aan de subsidie waren verbonden voldoende kenbaar waren, maar dat de onjuistheid van de subsidievaststelling niet als kennelijk kon worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de oorspronkelijke subsidievaststelling.