ECLI:NL:RBROT:2017:2114

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
10/960237-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot strafvervolging en deelname aan terroristische organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen voor moord. De rechtbank oordeelde dat Nederland geen rechtsmacht heeft voor de vervolging van feit 3 subsidiair, waardoor het openbaar ministerie in dat opzicht niet-ontvankelijk is. De rechtbank verwierp het beroep op het gelijkheidsbeginsel en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging voor de feiten 1, 2 en 3 primair. De verdachte, die naar Syrië was gereisd, had verklaard dat zijn beweegredenen opportunistisch waren, gericht op financieel gewin en het verkrijgen van een heldenstatus. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deelname aan een terroristische organisatie en training voor terrorisme, maar bewezen verklaarde de voorbereidingshandelingen voor moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960237-15
Datum uitspraak: 21 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire
Inrichting Vught, Terrorisme Afdeling (TA),
raadsman mr. M. Pestman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De beschuldigingen komen - kort gezegd - op het volgende neer.
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 28 mei 2014 tot en met 29 december 2015 schuldig heeft gemaakt aan:
  • deelneming aan een terroristische organisatie in Nederland en/of België en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië (feit 1);
  • training voor terrorisme in Nederland en/of België en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië (feit 2);
  • voorbereiding en/of bevordering van opzettelijk brand stichten en/of het teweegbrengen van ontploffingen en/of moord en/of doodslag, telkens met een terroristisch oogmerk, in Nederland en/of België en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië (feit 3 primair);
  • voorbereiding van moord in Jordanië en/of Turkije en/of Syrië (feit 3 subsidiair).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. Hofstee heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.

4.Rechtsmacht

Standpunt verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank ten aanzien van feit 3 subsidiair rechtsmacht ontbeert, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de zogenoemde ‘dubbele strafbaarheid’ die artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist. Dientengevolge dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van feit 3 subsidiair.
Beoordeling
Uit de wet volgt dat de aanwezigheid van rechtsmacht moet worden beoordeeld op de grondslag van de tenlastelegging. Nu in de tenlastelegging bij de omschrijving van feit 1, 2 en 3 primair Nederland als pleegplaats is genoemd, geeft dit de rechtbank in beginsel rechtsmacht. Dit geldt volgens vaste rechtspraak dan ook voor het deel van de ten laste gelegde strafbare gedragingen die in het buitenland hebben plaatsgevonden. Het voorgaande zou anders kunnen zijn indien na beantwoording van de bewijsvraag (waarop onder 8 wordt ingegaan) volgt dat geen enkel aanknopingspunt voor rechtsmacht van Nederland bestaat. In dat laatste geval zou de conclusie alsnog gerechtvaardigd kunnen zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair overweegt de rechtbank dat in de tenlastelegging ‘Nederland’ niet is opgenomen als pleegplaats, zodat hieruit geen rechtsmacht kan worden afgeleid. Voorts stelt de rechtbank vast dat onder feit 3 subsidiair geen terroristisch misdrijf ten laste is gelegd, maar het commune misdrijf ‘voorbereiding van moord’. Dit betekent dat voor rechtsmacht van Nederland (wat betreft de ten laste gelegde periode die viel onder het oude recht van voor 1 juli 2014) vereist is dat het gaat om een misdrijf tegen een Nederlander, dan wel tegen een vreemdeling die in Nederland vaste woon- of verblijfplaats heeft. Vanaf 1 juli 2014 geldt bovendien de eis van dubbele strafbaarheid; het feit moet ook door de wet van het land waar het begaan is, strafbaar zijn gesteld. [1] Nu niet kan worden vastgesteld of aan voorgaande vereisten op enig moment is voldaan, oordeelt de rechtbank dat de rechtsmacht van Nederland ten aanzien van dit feit niet kan worden vastgesteld.
Conclusie
Er bestaat geen bevoegdheid tot strafvervolging voor Nederland ten aanzien van feit 3 subsidiair, zodat het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk is in de vervolging.

5.Aanleiding onderzoek

Op 29 december 2015 werd, met tussenkomst van de in Istanbul gestationeerde Nederlandse Liaison Officer, de volgende informatie ontvangen:
“ [naam verdachte] , geboren [geboortedatum verdachte] , zal op dinsdag 29 december 2015 met een vlucht van Turkish Airlines onder vluchtnummer [nummer vlucht] te 14:25 uur uitgezet (terugkeerders) worden naar Nederland. Vlucht [nummer vlucht] vertrekt om 14.40 uur in Istanbul ( Ataturk ) en komt om 17:02 uur aan op Schiphol, Gate G04 .”
[naam verdachte] heeft tevens onder andere onderstaande e-mail verstuurd naar de Consulaire Afdeling van het Nederlands Consulaat-Generaal in Istanbul te Turkije .
Sent: Wednesday, December 09, 2015 at 4:58 PM
From: " [emailadres verdachte]
To: [emailadres Nederlands Consulaat-Generaal]
Subject: Fw: aub mijn id kaart blokkeren ik heb 2 uur geleden gebeld
“hallo mijn naam is [naam verdachte] ik was in syria . free syria army in azaaz en deze group bestrijd daesh ISIS.(…)”
Op 29 december 2015 werd de verdachte buiten heterdaad aangehouden op de luchthaven Schiphol.

6.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld en dat het openbaar ministerie daarom in deze zaak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat het openbaar ministerie de verdachte vervolgt terwijl het de vergelijkbare zaken tegen een ‘ [motorclub] ’-lid en [naam 3] heeft geseponeerd. Ten aanzien van de zaak tegen [naam 3] geldt dat deze te vergelijken is met onderhavige zaak nu in beide zaken alleen de verklaring van de verdachte zelf en foto’s de bewijsmiddelen vormen. De zaak [naam 3] en onderhavige zaak komen dan ook overeen wat betreft haalbaarheid en opportuniteit.
Beoordeling
Krachtens het in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) neergelegde opportuniteitsbeginsel, is het aan het openbaar ministerie om zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich volgens de staande jurisprudentie slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, voor zover hier van belang met het gelijkheidsbeginsel, om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Ten aanzien van deze, tot terughoudendheid nopende, maatstaf gelden voor de rechter bij een eventuele beslissing tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie zware motiveringseisen. Daarbij dient een afweging plaats te vinden tussen het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van het belang bij de onderhavige strafvervolging en de door de verdediging aangevoerde omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat de vervolgingsbeslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Met betrekking tot de onderhavige zaak overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij de strafvervolging van de verdachte geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel c.q. het verbod op willekeur, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat gesproken kan worden van rechtens relevante gelijke gevallen tussen de zaak [naam 3] dan wel de zaak ‘ [motorclub] ’ en de onderhavige zaak. Immers, het is de rechtbank ambtshalve bekend dat [naam 3] ervan werd verdacht dat hij zich in Syrië bij de Koerdische (gewapende) beweging YPG had aangesloten teneinde te strijden tegen IS. Hem werd, anders dan de verdachte, niet verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan deelname aan een terroristische organisatie en training voor terrorisme.
Conclusie
De officier van justitie is ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 primair ontvankelijk in de vervolging.

7.Motief voor het uitreizen naar Syrië

De verdachte heeft in zijn verhoren, zijn overgelegde brieven/notities die zich in het dossier bevinden en tijdens de diverse pro forma zittingen steeds wisselende verklaringen afgelegd omtrent zijn intenties, activiteiten en betrokkenheid bij diverse organisaties in het strijdgebied van Syrië.
Tijdens zijn eerste verhoor bij de politie op 30 december 2015 heeft de verdachte onder andere verklaard dat hij zich, vóór zijn vertrek naar Syrië, grondig heeft voorbereid. Hij had altijd al in zijn hoofd om naar Syrië te gaan om daar te gaan vechten voor de jihad. Op 28 december 2013 heeft hij Nederland verlaten en is hij naar Koeweit gegaan. Op 24 mei 2014 is de verdachte door Koeweit uitgezet naar Nederland middels een transit ticket via Istanbul naar Amsterdam. Vervolgens miste hij op het vliegveld in Istanbul zijn aansluiting naar Nederland. Op 26 mei 2014 is de verdachte vanaf vliegveld Ataturk (Istanbul) naar Brussel gevlogen. Omdat hij in Brussel geen werk had en hij niet naar Nederland terug wilde, besloot hij na een week weer terug te gaan naar Turkije. Op een gegeven moment ontstonden er problemen in de moskee in Turkije waar hij enige tijd verbleef, omdat hij ging informeren naar de jihad in Syrië en in de moskee bekend was dat hij naar Syrië wilde. De verdachte wilde alles weten over IS, Jabhat al-Nusra en het Vrije Syrische Leger ( Free Syrian Armee , hierna: FSA ). Hij sprak hierover met mensen en hij zocht alles uit op internet. De verdachte wilde naar Jabhat al-Nusra of naar het FSA . De verdachte heeft verklaard dat hij door iemand werd overtuigd om voor het FSA te gaan vechten en dat hij vervolgens naar Syrië is afgereisd. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij drie maanden in een kamp van FSA heeft verbleven om te gaan trainen. De training bestond onder andere uit schiettraining, marcheren en theorie over islam. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij bij de scherpschutters eenheid is gekomen, dat hij eerst met een 9mm Dragondof sniper geweer heeft geschoten en een paar weken later met een zwaarder kaliber scherpschutters geweer. In dit verband heeft de verdachte verwezen naar de foto’s op zijn Facebook pagina op welke foto’s hij met dit geweer staat afgebeeld. De verdachte weet zeker dat hij 21 IS-strijders heeft gedood. Halverwege augustus 2015 zou hij ontslag hebben genomen bij het FSA en na ongeveer anderhalve week zijn aangehouden door Jabhat al-Nusra die hem ging ondervragen. De verdachte zou aldaar hebben ingestemd om zich aan te sluiten bij Sham-Islam , een tak van Al Qaida, waar meer Marokkaans sprekende mannen zouden zijn. Hij werd vervolgens ergens naartoe vervoerd, maar aldaar weer vastgezet en ondervraagd. Uiteindelijk zou hij er noodgedwongen mee hebben ingestemd terug gebracht te worden naar de groep van Jabhat al-Nusra .
Tijdens zijn tweede verhoor bij de politie op 7 januari 2016 heeft de verdachte onder andere verklaard dat hij nooit met een sniper geweer heeft geschoten en niemand heeft gedood. Het was allemaal grootspraak om geaccepteerd te worden. De aangetroffen foto’s zijn volgens de verdachte wel gemaakt bij het FSA toen hij daar training volgde, maar de wapens waren
niet van hem, maar van andere militairen. Zijn werkelijke werkzaamheden bestonden uit het met een verrekijker kijken naar het deel dat in handen was van ISIS. Als er dan iets verdachts was, moest hij dat doorgegeven. Het verhaal over zijn arrestatie door Jabhat al-Nusra zou wel waar zijn. Nadat de verdachte werd voorgehouden dat de verbalisanten twijfels hadden over zijn verhalen, beriep de verdachte zich op zijn zwijgrecht en voegde daaraan toe:
“lk zit nu in ieder geval binnen en ben niet dakloos.”
Tijdens zijn verhoor op 7 januari 2016 heeft de verdachte een door hem geschreven notitie aan de verbalisanten overhandigd. Hierin schrijft de verdachte onder andere dat hij samen met anderen ontslag had genomen bij Jaish Islam om over te stappen naar Ahrar a Sham (de rechtbank begrijpt: Ahrar al Sha(a)m).
In een brief die de verdachte tijdens zijn detentie in de PI Vught aan de Commissie van Toezicht heeft geschreven, schrijft de verdachte dat hij - reeds voordat hij met het vliegtuig vanuit Istanbul op Schiphol aankwam - zijn (straf)zaak leidt en aanstuurt; niet justitie. De verdachte schrijft dat hij erop hoopte dat hij zou worden aangehouden. Hij laat, zeker na zijn vertrek naar Syrië, niets aan het toeval over. Voordat hij naar Syrië vertrok heeft hij eerst de consequenties voor hemzelf uitgezocht. De verdachte schrijft dat hij bewust het FSA heeft uitgekozen, omdat het FSA niet op de wereldwijde terroristenlijst staat.
Blijkens het over de verdachte uitgebrachte rapport door Reclassering Nederland van 21 februari 2017, heeft de verdachte verklaard dat het merendeel dat hij heeft verteld over Syrië door hem is verzonnen. De bewering dat hij mensen heeft gedood, heeft hij ingetrokken en hij presenteert dit als een vooropgezet plan om daar later voordeel uit te halen. De verdachte past zijn verhalen te pas en te onpas aan waardoor hij een onbetrouwbare gesprekspartner is.
Het onderzoek door de politie en het Pieter Baan Centrum (hierna ook: PBC) heeft hij naar eigen zeggen bewust gemanipuleerd. Volgens de verdachte kan hij de primaire tenlastelegging hierdoor (deelneming aan een terroristische organisatie) weerleggen. Hij gaat daarom uit van vrijspraak en dat hij dientengevolge een schadevergoeding kan eisen. De verdachte heeft daaraan nog toegevoegd dat hem, na observatie in het PBC, is aangeboden om naar een reguliere afdeling overgeplaatst te worden. Naar eigen zeggen heeft hij weer voor de terroristenafdeling (TA) gekozen omdat daar een hogere vergoeding tegenover staat als blijkt dat hij ten onrechte gevangen is gehouden.
“Het is mij alleen maar om het geld te doen,”zegt hij als afsluiting van zijn laatste gesprek op 9 februari 2017. Ter illustratie laat hij een passage uit het Pro Justitiarapport zien dat hij heeft meegenomen en het is een citaat van zijn broer [naam 1] :
“ [naam verdachte] was altijd met iets bezig en zat vol ideeën. Hij kende allerlei trucjes om bijvoorbeeld geld te krijgen.”
Ter terechtzitting van 23 februari 2017 heeft de verdachte op vragen van de officier van justitie onder andere verklaard:
“Ik heb tijdens mijn eerste verhoor bij de politie op aanraden van mijn eerste advocaat opzettelijk gelogen, want hij zei dat wij direct schadevergoeding gingen vragen. Toen heb ik gezegd dat ik veel schadevergoeding wilde hebben en ik vroeg hem hoe wij dat dan gingen regelen. Mijn advocaat zei toen dat ik een beetje moest liegen en dat ik dan bij een hoger beroep of bij een herziening moest zeggen dat ik in eerste aanleg had gelogen en dat ik dan schadevergoeding zou krijgen. Ik zit dan wel een tijd vast, maar ik ben toch dakloos, dus mij maakt het in principe niet uit. Mijn moeder krijgt nog geld van mij en ik kan haar niet betalen. Ik ben een rat, maar het is een spelletje dat ik speel met de officier van justitie. Mij wordt voorgehouden dat ik tegenover de reclassering heb verklaard dat ik terug wilde naar de terroristenafdeling in plaats van een reguliere afdeling, omdat daar een hogere schadevergoeding tegenover staat. Dat ontken ik niet, maar ik heb een terugval. Ik heb namelijk nog een zaak open staan voor verduistering van een auto, dus ik dacht ik ga het erop wagen om een schadevergoeding te krijgen want dan kan dat worden gecompenseerd met die verduistering.
Ik heb bij de politie alles opzettelijk verdraaid en een miscalculatie gemaakt, omdat ik dacht dat als ik zou zeggen dat ik 21 ISIS-strijders had gedood, de Nederlandse staat mij een lintje zou geven. Het was grootspraak, profiteren van de situatie: ik ben een held.
Nadat ik door Jabhat al-Nusra was vrijgelaten, ben ik niet naar de andere leden van mijn groep die in Jordanië in training waren gegaan, omdat ik moe was. Ik had er geen zin meer in; ik dacht Syrië kan de pot op.”
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de reden voor de verdachte om uit te reizen naar Syrië en deel te nemen aan de jihad geenszins was ingegeven door religieuze en/of idealistische motieven. Integendeel, de verdachte blijkt een opportunist die uit puur persoonlijke motieven en eigen belang naar Syrië is afgereisd en die bij terugkomst in Nederland aanvankelijk hoopte dat hij als held zou worden onthaald. Toen dit laatste niet het geval bleek te zijn, werd zijn doel een zo hoog mogelijke schadevergoeding uit zijn voorarrest te slepen. De rechtbank merkt bij dit alles op dat zij zal uitgaan van de verklaringen van de verdachte welke (het meest) verenigbaar zijn met objectieve gegevens in het dossier.

8.Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in het strijdgebied in Syrië is geweest en aldaar een terroristische training heeft ondergaan en terroristische misdrijven heeft voorbereid doordat de verdachte actief is geweest als strijder van aan Jabhat al-Nusra gelieerde organisaties, meer specifiek Ahrar al Sham, Jaish Islam en Jabhat al Shamiya(h). De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deel uitmaakte van Jabhat al Shamiya(h), welke groepering:
  • salafistisch/jihadistisch is;
  • streeft naar de oprichting van een kalifaat en dus ook streeft naar het ernstig ontwrichten en vernietigen van fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land, een en ander zoals bedoeld in artikel 83a Wetboek van Strafrecht;
  • deel uit maakt van Ahrar al-Sham;
  • haar hoofdkwartier heeft in Azaz.
De groepering Jabhat al Shamiya(h) valt - met andere woorden - niet anders te kwalificeren dan als een criminele organisatie met terroristisch oogmerk. De training die de verdachte bij het FSA heeft gevolgd, heeft hij vervolgens ingezet gedurende de periode dat hij was aangesloten bij Ahrar al-Sham/Jabhat al Shamiya(h). Daarmee is de training bij het FSA volgens de officier van justitie wel degelijk een training geweest met als doel het plegen van terroristische misdrijven.
Beoordeling door de rechtbank; objectieve feiten en omstandigheden
Aangezien de verdachte zeer wisselende verklaringen over zijn verblijf in Syrië heeft afgelegd en hij er klaarblijkelijk een spel van maakt om mensen op het verkeerde been te zetten, moet voor het waarheidsgehalte van zijn (wisselende) verklaringen ondersteuning worden gezocht in objectieve feiten en omstandigheden.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat:
  • de verdachte altijd al in zijn hoofd had om naar Syrië te gaan om daar te gaan vechten voor de jihad;
  • de verdachte op 28 december 2013 Nederland heeft verlaten;
  • de verdachte op 24 mei 2014 door Koeweit is uitgezet naar Nederland, maar dat hij op het vliegveld in Istanbul (Turkije) zijn aansluiting naar Nederland miste;
  • de verdachte op 26 mei 2014 vanaf het vliegveld Ataturk (Istanbul) naar Brussel (België) is gevlogen, en na een week weer terugkeerde naar Turkije;
  • de verdachte op 29 juli 2014 nog in Nederland is geweest;
  • de verdachte vanaf september 2014 tot februari 2015 in de sufi moskee in Istanbul (Turkije) heeft verbleven;
  • op een gegeven moment problemen ontstonden in de moskee in Istanbul, omdat de verdachte ging informeren naar de jihad in Syrië en in de moskee bekend was dat hij naar Syrië wilde. Hij wilde alles weten over IS, Jabhat al-Nusra en FSA . Hij sprak hierover met mensen en hij zocht alles uit op internet. De verdachte wilde naar Jabhat al-Nusra of naar het FSA ;
  • de verdachte had ontdekt dat het FSA door de EU en de VN niet als terroristische organisatie wordt aangemerkt;
  • de verdachte vanaf maart/april 2015 in Syrië verbleef en daar 3 maanden in de plaats Azaz een training bij het FSA heeft gevolgd, bestaande uit schiettraining, marcheren en theorie over de islam;
  • de verdachte op 12 juli 2015 en op 20 juli 2015 berichten op de Facebook account van [naam 2] heeft geplaatst waaruit blijkt dat de verdachte zich op dat moment in Syrië bevindt;
  • de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij één keer, toen zijn eenheid door IS-strijders werd aangevallen, de hendel van een sniper geweer heeft overgehaald, maar dat hij niet weet of hij iemand heeft geraakt;
  • de verdachte in juli/augustus 2015 ontslag zou hebben genomen bij het FSA en na ongeveer anderhalve week door Jabhat al-Nusra zou zijn gearresteerd;
  • de verdachte na zijn detentie bij Jabhat al-Nusra naar Turkije is teruggekeerd;
  • de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij vanaf 9 december tot 29 december 2015 in Turkije heeft vastgezeten;
  • de verdachte op 29 december 2015 op de luchthaven Schiphol is aangehouden;
  • op het Facebook profiel van de verdachte foto’s zijn aangetroffen geplaatst in de periode waarin hij naar eigen zeggen in Syrië verbleef, waarop te zien is dat hij een leger uniform draagt, hij in een vluchtelingenkamp in Syrië is, hij op een bed zit met een hoeveelheid handgranaten, hij met een groep mannen marcheert, hij in een militair voertuig zit, hij automatische vuurwapens vast heeft en in gezelschap is van anderen die ook het leger uniform dragen en automatische vuurwapens vast houden;
  • de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat alle foto’s op zijn Facebook zijn gemaakt in Azaz toen hij bij Jabhat al Shamiya(h) zat, die de vlag van het FSA draagt.
Bewijsoverwegingen
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Ook niet als de rechter deze verklaring op zich betrouwbaar zou achten. Volgens de Hoge Raad (arresten van 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2440 en 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094) strekt deze bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet voor een deel van het tenlastegelegde. De zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen dat de verdachte zou hebben deelgenomen aan de verboden terroristische organisatie(s) Jabhat al-Nusra (JaN) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am en/of Jay(h)s al-Islam en dat hij door die deelname het oogmerk zou hebben gehad terroristische misdrijven te plegen, zijn terug te voeren op één bron, te weten de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het dossier weliswaar enkele objectieve bewijsmiddelen bevat die
mogelijkerwijsals steunbewijs - voor de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij deel uitmaakte van Ahrar al Sh(a)am, Jaish Islam en/of Jabhat al Shamiya(h), organisaties die volgens de officier van justitie aan Jabhat al-Nusra zijn gelieerd - zouden kunnen worden beschouwd, maar stelt vast dat de verdediging ter terechtzitting daaraan een uitleg heeft gegeven die ertoe leidt dat de ondersteuning aan die verklaring van de verdachte, komt te ontvallen.
Immers, de objectieve bewijsmiddelen waarnaar de officier van justitie verwijst - te weten de hierboven aangehaalde foto’s op het Facebook profiel van de verdachte en de berichten vanaf zijn Facebook account waarin hij refereert aan de strijd die hij tegen IS voert - passen eveneens bij de eerdere verklaringen van de verdachte dat hij bewust voor het FSA had gekozen. De feiten genoemd in het verificatie proces-verbaal en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] , gedateerd 22 februari 2017, waarin onderdelen uit de verklaringen van de verdachte over Jabhat al Shamiya(h) en Jaish al-Islam worden bevestigd, zijn voor een ieder (dus ook voor de verdachte) benaderbaar via internet en de verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor op 30 december 2015 juist verklaard dat hij alles uitzocht op internet.
Uit de hiervoor genoemde objectieve bewijsmiddelen blijkt in ieder geval geenszins dat de verdachte het jihadistisch gedachtegoed aanhangt. Integendeel, de verdachte heeft in zijn brief aan de Commissie van Toezicht geschreven dat hij - voordat hij naar Syrië vertrok - bewust het FSA heeft uitgekozen, omdat het FSA niet op de wereldwijde terroristenlijst staat. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat dit juist is en dat hij op 14 of 15 oktober 2014 in het RTL nieuws had gehoord dat het openbaar ministerie personen die uitreizen naar Syrië om te strijden tegen ISIS niet strafrechtelijk zal vervolgen en dat hij zichzelf dus rechtvaardig achtte. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte bewust voor het FSA heeft gekozen, omdat hij meende in dat geval bij terugkeer in Nederland niet strafbaar te zijn. Deze gevolgtrekking vindt steun in het feit dat de verdachte tegenover medewerkers van de reclassering heeft verklaard dat hij uitgaat van een vrijspraak en dat hij dan een schadevergoeding kan eisen. Zijn uitspraak:
“Het is mij alleen maar om het geld te doen”, is in dit verband illustratief.
ConclusiesVrijspraak van feit 1 en 2 alsmede partiële vrijspraak van feit 3 primair
Het vorenstaande brengt met zich dat
nietwettig en overtuigend kan worden bewezen dat:
  • de verdachte heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie (feit 1);
  • de training die de verdachte bij het FSA heeft gevolgd door hem is ingezet met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen (feit 2);
  • de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen (feit 3 primair partieel; artikel 96, tweede lid, Sr),
zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank komt, gelet op voormelde objectieve feiten en omstandigheden, alle in onderling verband en samenhang bezien, wel tot de conclusie dat de verdachte Nederland is uitgereisd met het doel om in Syrië te gaan vechten voor de jihad en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 46 Sr doordat hij voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van moord.
Nu het terroristisch oogmerk in dit opzicht niet kan worden bewezen en gekwalificeerd, kan dit niet anders dan tot een bewezenverklaring en kwalificatie van (uitsluitend) voorbereidingshandelingen ex artikel 46 Sr voor ‘moord’ leiden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de tekst en de inhoud van de tenlastelegging daartoe voldoende ruimte. Hieraan voegt de rechtbank toe dat het vereiste opzet hiervoor - voor de handelingen in Syrië - in voldoende mate blijkt uit de bewijsmiddelen (te weten de eigen verklaringen van de verdachte en objectieve gegevens zoals foto’s met (vuur)wapens), terwijl de rechtbank voorts niet anders kan vaststellen dan dat de verdachte bij het verlaten van Nederland richting Syrië het risico heeft genomen - in de zin van voorwaardelijk opzet - dat hij voorbereidingshandelingen voor moord zou gaan treffen door zich middels het uitreizen mogelijk gelegenheid daartoe te verschaffen. Zulks met name gelet op de uitlating van de verdachte dat hij altijd al voor de jihad wilde vechten die in dit verband niet anders dan als een zwaardelijke jihad (lees: gewapende strijd) kan worden gezien. In die zin stelt de rechtbank eveneens vast dat die voorbereidingshandelingen zijn aangevangen in Nederland op het moment dat de verdachte eind 2013 Nederland is uitgereisd en naar Turkije is gegaan met het voornemen om in Syrië voor de jihad te gaan vechten.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte dit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gedaan. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde ‘medeplegen’.

9.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud opgenomen van de wettige bewijsmiddelen die zien op de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt. Op grond daarvan en op grond van bovenstaande bewijsoverwegingen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3. primair
hij
in de periode van 28 mei 2014 tot
en met 29 december 2015, in Nederland en België
en Turkije en Syrië
opzettelijk
met het oogmerk om ter voorbereiding van het te plegen misdrijf omschreven in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, te weten,
- - moord
- - gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf
immers heeft verdachte (telkens) ten behoeve van de gewapende
Jihadstrijd, in welke strijd moorden worden gepleegd
A. (met anderen) gesproken en/of afspraken gemaakt over en/of plannen gemaakt
met betrekking tot het afreizen naar het strijdgebied en/of de training voor
en/of de deelname aan de gewapende strijd in Syrië en
B. zich (via onder meer internet) laten informeren en/of kennis vergaard
over één of meer groepering(en)/organisatie(s), zoals IS en/of Jabhat
al-Nusra en/of Al Qaida en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am
en/of Jay(h)s al-Islam en/of Vrije Syrische Leger ( FSA ), welke
groepering(en)/organisatie(s) deelneemt/deelnemen aan de gewapende (Jihad)
strijd in Syrië en/of Irak en
C. zich begeven naar en verbleven in Syrië en
D. deelgenomen aan
(gevechts)trainingen en/of (daarmee/daarbij) voorbereidingen getroffen voor de
deelname aan de gewapende strijd in Syrië en
E. meermalen vuurwapen(s) en munitie en
gevechtskleding voorhanden gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

10.Strafbaarheid feit

Ontslag van alle rechtsvervolging

Gelet op het vorenstaande kan het bewezenverklaarde niet worden gekwalificeerd als de voorbereiding van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 96 Sr , zodat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde onderdeel ‘
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich heeft verschaft’. Wél acht de rechtbank - zoals zij hiervoor reeds heeft overwogen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 46 Sr doordat hij voorwerpen voor handen heeft gehad waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van moord.
Het bewezen feit 3 primair levert op:
met het oogmerk om moord voor te bereiden, voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

11.Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging

Aangevoerd is dat, gelet op de uitlatingen van een woordvoerder van het Landelijk Parket in een persbericht van 14 oktober 2014, de verdachte erop mocht vertrouwen dat deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië tegen IS niet strafbaar is.
Beoordeling
Wat er ook zij van de juistheid van de stelling van de verdediging dat de verdachte in dit geval een beroep zou kunnen doen op een persbericht van het openbaar ministerie dan wel een bericht uit de media, ter rechtvaardiging van zijn deelname aan de gewapende strijd in Syrië, is ter terechtzitting in ieder geval gebleken dat enkele dagen later het openbaar ministerie een rectificatie heeft doen uitgaan.
Naar aanleiding van het persbericht (niet op 14 oktober 2014, maar) op 10 oktober 2014 heeft het Landelijk Parket op 16 oktober 2014 een nieuw persbericht doen uitgaan met als titel
“Deelname aan gewapend conflict in Irak en Syrië in beginsel strafbaar”. Dit persbericht is (nog steeds) via internet te raadplegen [2] en ofschoon de verdachte stelt van dit bericht geen kennis te hebben genomen, dient dit voor zijn rekening en risico te blijven.
De verdachte komt evenmin een geslaagd beroep toe op het door de raadsman aangevoerde ‘verzetsrecht’. Wat er ook zij van de stelling dat naar geldend Nederlands recht de ongeschreven rechtvaardigingsgrond van het verzetsrecht zou bestaan, is onvoldoende onderbouwd in hoeverre dit de deelname aan de gewapende strijd door de verdachte in Syrië kan rechtvaardigen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking hetgeen onder 7 is geconcludeerd met betrekking tot de motieven van de verdachte; motieven die geenszins duiden op het doel om verzet te plegen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

12.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is uitgereisd naar Syrië teneinde te gaan deelnemen aan de gewapende strijd. Daardoor heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan die strijd en zich daarmee schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van moord.
De beweegredenen van de verdachte om uit te reizen naar Syrië kunnen niet anders worden omschreven dan als louter opportunistisch doordat hij - los van elk principe - heeft geprobeerd om uit zijn “Syrië avontuur” voor zichzelf het meeste voordeel te slepen, namelijk zowel het verkrijgen van financieel gewin als het verwerven van een zekere “heldenstatus”. De verdachte heeft hierbij het Free Syrian Army ( FSA ) kennelijk slechts als vehicle gebruikt om in Syrië deel te kunnen nemen aan de gewapende strijd, zonder dat dit voor hemzelf nadelige gevolgen zou hebben. De verdachte heeft niet uit idealistische overwegingen gehandeld, maar puur uit zucht naar avontuur en eigen belang. De verdachte ziet zijn eigen handelen en het gevolgde strafproces naar eigen zeggen als een ‘spel’. Bij de verdachte is dus sprake van een onbeschaamde onverschilligheid ten aanzien van het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied in Syrië tot op de dag van vandaag treft. De rechtbank acht de opmerking van de verdachte ter terechtzitting “
Ik had er geen zin meer in; ik dacht Syrië kan de pot op.”, waarmee de verdachte zijn motivatie om Syrië weer te verlaten omschreef, tekenend voor het puur opportunistisch handelen van de verdachte met geen enkele compassie voor de slachtoffers van het gruwelijke geweld in Syrië.
De strafoplegging dient ertoe de verdachte ervan bewust te maken dat zijn handelen strafbaar en strafwaardig is, maar ook om de verdachte bewust te maken van het verwerpelijke karakter van zijn handelen. Tevens dient van de strafoplegging in deze zaak ook een niet mis te verstaan signaal van afschrikking uit te gaan aan anderen die voornemens zijn deel te gaan nemen aan de gewapende strijd in Syrië en/of Irak.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van [datum uittreksel] , waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, maar wel voor met name vermogensdelicten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft vier rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd [datum reclasseringsrapport 1] , [datum reclasseringsrapport 2] , [datum reclasseringsrapport 3] respectievelijk [datum reclasseringsrapport 4] . De rechtbank heeft kennis genomen van deze rapporten.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport, te weten een Triple rapportage, opgemaakt en ondertekend door [naam psychiater 1] (psychiater), [naam GZ-psycholoog 1] (GZ-psycholoog) en [naam milieuonderzoeker] (milieuonderzoeker), gedateerd [datum rapport 1] . Uit dit rapport komt - kort samengevat en voor zover relevant - het volgende naar voren.
De verdachte heeft meegewerkt aan het milieuonderzoek en aanvankelijk met de psycholoog. Na verandering van zijn houding tegenover het huidige onderzoek, heeft de verdachte gesprekken met de psycholoog en de psychiater geweigerd.
Omdat niet kan worden uitgesloten dat zijn weigering om mee te werken aan het onderhavige onderzoek mede voortkomt uit pathologische motieven en omdat op basis van de beschikbare informatie en een gedeeltelijk psychologisch onderzoek een vermoeden bestaat van psychiatrische problematiek dan wel persoonlijkheidsproblematiek, wordt een indicatie gesteld voor een klinische observatie in het PBC. Een langere observatie op de afdeling is nodig om zicht te krijgen op interacties met de omgeving, eventuele wisselingen in zijn gedrag en mogelijke redenen daarvan. Daarnaast is een aanvullend lichamelijk en neurologisch onderzoek geïndiceerd om eventuele onderliggende somatische pathologie uit te sluiten. De verdachte heeft verklaard akkoord te gaan met het advies tot opname in het PBC.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport, afkomstig van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport), opgemaakt en ondertekend door [naam psychiater 2] (psychiater) en [naam GZ-psycholoog 2] (GZ-psycholoog), gedateerd [datum rapport 2] . Uit dit rapport komt - kort samengevat en voor zover relevant - het volgende naar voren.
De verdachte is in staat aan te voelen welke richting de ander uit wil en kan hier ook (af en toe manipulatief) gebruik van maken; er is sprake van cognitieve empathie. Hij vindt makkelijk aansluiting bij groepsgenoten, zozeer zelfs dat zijn eigenheid nauwelijks zichtbaar wordt. De verdachte heeft een zeer beperkt zelfkritisch vermogen, waardoor hij de informatie die hij heeft opgeslagen (en waarvan hij overtuigd is) niet meer in vraag kan stellen. Dit draagt bij aan forse realiteitstoetsingsproblematiek.
Ideeën worden onvoldoende kritisch overwogen en kunnen op die wijze snel een gevolg in handelen krijgen. De gesignaleerde cognitieve problematiek laat zich onvoldoende door andere beperkingen verklaren en wordt om die reden geclassificeerd als cognitieve stoornis, niet anderszins omschreven.
Deze cognitieve problemen zijn echter onvoldoende verklarend voor de grote discrepantie
tussen de zelfpresentatie van de verdachte en de werkelijkheid. Hij tracht zijn omgeving onder de indruk te brengen van zijn mogelijkheden en lijkt niet te beseffen dat de omgeving al snel doorkrijgt dat de werkelijkheid anders ligt. Er is sprake van haast afwezige interne kritiek. Mede daardoor is het voor de verdachte zeer moeilijk om zich bij te laten sturen door de werkelijkheid om hem heen. Hoewel er geen sprake is van psychotische ontregeling, krijgt de werkelijkheidsbeleving van de verdachte meermaals een waanachtig karakter.
De verdachte leeft in een werkelijkheid die onvoldoende wordt bijgesteld door signalen van buiten. Deze dynamiek is te begrijpen als een uiting van opgeblazen zelfgevoel, het niet langer contact hebben met eigen beperkingen en het daardoor onvoldoende laten bijsturen door anderen. Het betreft dan ook een ernstige en in alle facetten van zijn leven doorgedrongen narcistische dynamiek, die daadwerkelijk contact met de ander in de weg staat.
Het vermogen van de verdachte om zich als het ware als een kameleon aan te passen aan de
context wordt dan ook eerder begrepen als een gebrek aan eigenheid en onverwoorde angst
om niet te voldoen, terwijl gebrek aan bijsturing door anderen leidt tot gebrekkige realiteitstoetsing.
Dit alles leidt tot de conclusie dat er sprake is van vroege scheefgroei en stagnatie in de persoonlijkheidsontwikkeling, uitmondend in een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Zijn gewetensfunctie kan als beperkt worden beschreven, samenhangend met zijn diffuse identiteit. Op die wijze wordt zijn geweten sterk extern bepaald.
Onderzoekers zien ten tijde van het onderzoek geen aanwijzingen voor een diep geworteld religieus besef.
De onderzoekers kunnen geen doorwerking van de geconstateerde psychische beperkingen in de ten laste gelegde feiten onderbouwen en hierdoor kunnen de onderzoekers evenmin antwoord geven op de vraag welke factoren van belang kunnen zijn voor de kans op recidive. Gelet hierop kunnen de onderzoekers evenmin (gedragsdeskundige) aanbevelingen doen binnen een eventueel op te leggen juridisch kader.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het (eerder genoemde) over de verdachte uitgebrachte rapport afkomstig van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering), gedateerd 21 februari 2017. Uit dit rapport komt - kort samengevat en voor zover relevant - het volgende naar voren.
Kijkend naar de feiten lijkt het handelen van de verdachte niet ingegeven door religieuze of ideologische overwegingen, maar schat de reclassering in dat een gebrek aan toekomstperspectief in Nederland, zucht naar sensatie of aanzien eerder een rol hebben gespeeld in zijn motieven om zich in Syrië bij het FSA aan te sluiten. Er is sinds lange tijd géén sprake meer van een ondersteunend netwerk of beschermende factoren. Het ontbreekt de verdachte, door de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek, aan zelfinzicht, probleembesef en realiteitszin, waardoor zijn onbetrouwbaarheid en onberekenbaarheid hardnekkig zijn.
Door het manipuleren van de onderzoeken door politie en het PBC kan de reclassering niet
anders vaststellen dan dat sprake is van een vooropgezet plan, maar komt de reclassering ook tot de conclusie dat opportunisme een belangrijke rol lijkt te hebben gespeeld in zijn keuzes met als gevolg een marginaal bestaan in Nederland en later in het buitenland.
Doordat het de verdachte aan stabiliteit op alle leefgebieden ontbreekt: hij heeft geen huisvesting, geen inkomsten en geen sociaal netwerk, schat de reclassering de kans op recidive in vermogensdelicten hoog in, omdat de verdachte nergens op terug kan vallen. Echter, de reclassering heeft ondanks het hoge recidiverisico besloten om zich te onthouden van een strafadvies.
Het opleggen van bijzondere voorwaarden wordt geïndiceerd geacht als er interventies op
gedragsbeïnvloeding nodig, haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dit is door het diffuse beeld van de verdachte en het ontbreken van diagnostiek, door de reclassering niet in te schatten.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Volledig toerekeningsvatbaar
Nu de conclusies van de psychiater en de psycholoog van het PBC worden gedragen door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Aangezien door de gedragsdeskundigen van het PBC geen uitspraak wordt gedaan over de toerekenbaarheid van de verdachte, dient het ervoor de worden gehouden dat de verdachte tijdens het begaan van het bewezen stafbare feit volledig toerekeningsvatbaar was.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarbij laat de rechtbank wel meewegen dat het onbekend is of, en zo ja, welk geweld tegen mensenlevens of dreiging daarmee de verdachte tijdens zijn deelname aan de gewapende strijd in Syrië heeft gepleegd. Hierom en mede in aanmerking genomen dat de rechtbank de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde feiten niet bewezen acht, zal de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf aanmerkelijk lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
Omdat de reclassering het risico op recidive hoog inschat en mede gelet op de door de gedragsdeskundigen bij de verdachte geconstateerde (persoonlijkheids)stoornissen, die naar het oordeel van de rechtbank ambulant dienen te worden behandeld, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd, waartoe de reclassering in één van haar rapportages (kennelijk) mogelijkheden ziet. Dit om het risico op recidive zoveel mogelijk in te perken en de verdachte te helpen om na zijn detentie een start te maken om zijn leven op orde te krijgen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte er ter terechtzitting geen blijk van heeft gegeven inmiddels het verwerpelijke van zijn (voorbereidings)handelingen in te zien, hetgeen de rechtbank zeer zorgwekkend vindt. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat het bewezen strafbare feit in de kern een feit betreft dat bij uitstek gericht is tegen - of gevaar veroorzaakt voor - de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden - inhoudende een locatieverbod, een locatiegebod, een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een opname in een instelling voor begeleid wonen en het op te leggen reclasseringstoezicht -, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Slotsom
Tegen de achtergrond van alle hiervoor vermelde bijzondere omstandigheden, vraagt de ernst van het bewezen strafbare feit om oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van hierna te melden duur met oplegging van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 46 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

14.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

15.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ten aanzien van feit 3 subsidiair niet-ontvankelijk in de vervolging;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het onder 3 primair bewezen verklaarde onderdeel ‘gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich heeft verschaft’ geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 (drie) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal
melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
zich gedurende de proeftijd, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt, niet bevindt op:
de
internationale luchthavens in Nederland, te weten Schiphol, Rotterdam-The Hague, Eelde, Eindhoven en Maastricht;
de grensgebieden van Nederland met omringende landen, te weten dat hij
twee kilometer van de landsgrenzen van Nederlandvandaan dient te blijven;
waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden;
gedurende de proeftijd, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt, dient te houden aan de afspraken die gemaakt worden met de reclassering ten aanzien van de uren die hij
verplicht aanwezig is op zijn verblijfadres(thans nog onbekend), waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
zich - in verband met zijn persoonlijkheidsproblematiek - gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt, onder
ambulante behandelinglaat stellen van een door de reclassering aan te wijzen instelling;
gedurende de proeftijd, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt,
verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten een nader te bepalen RIBW of andere woonvorm of een soortgelijke instelling (geïndiceerd door IFZ en/of reclassering), en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2014 tot
en met 29 december 2015, op één of meer plaatsen in Nederland en/of België
en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten Jabhat al-Nusra (JaN) en/of
Al Qaida
en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am en/of
Jay(h)s al-Islamalthans een daaraan gelieerde organisatie, welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munítie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
(art. 140a Wetboek van Strafrecht)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht
2
hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2014 tot
en met 29 december 2015, op één of meer plaatsen in Nederland en/of België
en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen; en/of
-kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft
bijgebracht;
tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter
voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdríjf.
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen
A. (met anderen) gesproken en/of afspraken gemaakt over en/of plannen gemaakt
met betrekking tot het afreizen naar het strijdgebied en/of de training voor
en/of de deelname aan de gewapende strijd in Syrië en/of
B. zich (via onder meer internet) laten informeren en/of kennis vergaard over
één of meer groepering(en)/organisatie(s), zoals IS en/of Jabhat al-Nusra
en/of Al Qaida
en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am en/of
Jay(h)s al-Islamen/of Vrije Syrische Leger ( FSA ), welke
groepering(en)/organisatie(s) deelneemt/deelnemen aan de gewapende (Jihad)
strijd in Syrië en/of Irak en/of
C. zich begeven naar en/of verbleven in Syrië, in elk geval één of meer
land(en) geheel of ten dele deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de
gewapende strijd en/of
D. kennis vergaard over gevechtshandelingen en/of deelgenomen aan
(gevechts)trainingen en/of (daarmee/daarbij) voorbereidingen getroffen voor de
deelname aan de gewapende strijd in Syrië en/of
E. meermalen, althans eenmaal een of meerdere vuurwapen(s) en/of munitie en/of
gevechtskleding voorhanden gehad en/of
F. meermalen, althans eenmaal met (een) vuurwapen(s) op en/of in de richting
van één of meer perso(o)n(en) kogels afgevuurd en/of
G. zich aangesloten bij en/of gedurende enige tijd deel uitgemaakt van de
organisatie Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida
en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of
Ahrar al-Sh(a)am en/of Jay(h)s al-Islamen/of Vrije Syrische Leger ( FSA ),
althans een daaraan gelieerde organisatie, in elk geval een organisatie met
het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, althans een
organisatie die deelneemt aan de gewapende (Jihad) strijd in Syrië;
(artikel 134a Wetboek van Strafrecht)
art 134a Wetboek van Strafrecht
3
hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2014 tot
en met 29 december 2015, op één of meer plaatsen in Nederland en/of België
en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a
en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf en/of
- plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan
anderen te worden medegedeeld, in gereedheid heeft gebracht of onder zich
heeft gehad,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen, (telkens) ten behoeve van de gewapende
Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van
ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch
oogmerk,
A. (met anderen) gesproken en/of afspraken gemaakt over en/of plannen gemaakt
met betrekking tot het afreizen naar het strijdgebied en/of de training voor
en/of de deelname aan de gewapende strijd in Syrië en/of
B. zich (via onder meer internet) laten informeren en/of kennis vergaard
over één of meer groepering(en)/organisatie(s), zoals IS en/of Jabhat
al-Nusra en/of Al Qaida
en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am
en/of Jay(h)s al-Islamen/of Vrije Syrische Leger ( FSA ), welke
groepering(en)/organisatie(s) deelneemt/deelnemen aan de gewapende (Jihad)
strijd in Syrië en/of Irak en/of
C. zich begeven naar en/of verbleven in Syrië, in elk geval één of meer
land(en) geheel of ten dele deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de
gewapende strijd en/of
D. kennis vergaard over gevechtshandelingen en/of deelgenomen aan
(gevechts)trainingen en/of (daarmee/daarbij) voorbereidingen getroffen voor de
deelname aan de gewapende strijd in Syrië en/of
E. meermalen, althans eenmaal een of meerdere vuurwapen(s) en/of munitie en/of
gevechtskleding voorhanden gehad en/of
F. meermalen, althans eenmaal met (een) vuurwapen(s) op en/of in de richting
van één of meer perso(o)n(en) kogels afgevuurd en/of
G. zich aangesloten bij en/of gedurende enige tijd deel uitgemaakt van de
organisatie Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida
en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am en/of Jay(h)s al-Islamen/of Vrije Syrische Leger ( FSA ),
althans een daaraan gelieerde organisatie, in elk geval een organisatie met
het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, althans een
organisatie die deelneemt aan de gewapende (Jihad) strijd in Syrië;
(art. 96, lid 2, Sr jo.176b, lid 2 Sr jo. 157 Sr jo. 289a Sr jo. 288a Sr jo.
289 Sr jo. 289a, lid 2 Sr)
art 96 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2014 tot
en met 29 december 2015, op één of meer plaatsen in Jordanië en/of Turkije
en/of Syrië,
meermalen, althans éénmaal (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk,
ter voorbereiding van het te plegen misdrijf moord (op één of meer
perso(o)n(en) )
opzettelijk een of meer (automatische) vuurwapen(s), kennelijk bestemd tot
het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd
en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(artikel 46 jo. 289 Wetboek van Strafrecht)
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Stb. 2013, 484 en Stb. 2014, 103.