ECLI:NL:RBROT:2017:2873
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van debetstand en opzegging van bankrelatie wegens fraude bij hypotheekaanvraag
In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een vordering van ING tot betaling van een debetstand van € 12.407,07, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde had een betaalrekening bij ING, maar deze werd geblokkeerd na verdenking van fraude bij een hypotheekaanvraag. ING had de gedaagde op 20 april 2016 geïnformeerd over de blokkade van zijn betaalproducten en de reden daarvan, namelijk het indienen van vervalste bankafschriften. Na het verstrijken van de reactietermijn heeft ING de rekening opgeheven en de gedaagde gesommeerd het negatieve saldo binnen 10 werkdagen te voldoen.
De gedaagde betwistte de hoogte van de debetstand niet, maar stelde dat ING te vroeg had gehandeld door zijn rekening te blokkeren. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat ING onterecht had gehandeld. De rechter wees erop dat de gedaagde niet had gereageerd op de brieven van ING en dat de bank op basis van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden gerechtigd was om de relatie op te zeggen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van ING voor toewijzing gereed lag, en dat de wettelijke rente en proceskosten ook toegewezen konden worden. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 11.518,14 aan ING, vermeerderd met rente, en in de proceskosten.