ECLI:NL:RBROT:2017:3042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
ROT 16/5226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor griffierecht in hoger beroep tegen Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden

In deze zaak heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor het griffierecht in een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit in verband met een procedure tegen de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden over het vaststellen van een omgangsregeling, een teruggeleidingstraject en een informatieregeling met zijn in België wonende dochter. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij het belang bij de procedure heeft en dat de procedure enige kans van slagen heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen juridisch ouder is van zijn dochter en dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet noodzakelijk zijn. Eiser heeft aangevoerd dat gezag geen vereiste is voor omgang en dat zijn toegang tot de rechter wordt beperkt door de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat de procedure noodzakelijk is en dat hij niet heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand door verweerder bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/5226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: C.A.M. Nusteling, E.J. van Zwieten en mr. L.H.T. Hagebols.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers ROT 16/5227, ROT 16/5228, ROT 16/5229, ROT 16/5959 en ROT 16/5960.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 1 maart 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor het griffierecht in een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten bedrage van € 251,-. Bij brief van 11 maart 2016 heeft eiser toegelicht dat het een procedure betreft tegen de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA) over het vaststellen van een omgangsregeling, een teruggeleidingstraject en een informatieregeling met zijn in België wonende dochter. Verweerder heeft eiser op 7 april 2016 schriftelijk verzocht informatie aan te leveren waaruit blijkt dat hij de juridische vader is van zijn dochter. In een e-mail heeft eiser laten weten dat hij geen ouderlijk gezag heeft over zijn dochter. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet noodzakelijk zijn. Volgens verweerder heeft de door eiser gestarte procedure geen kans van slagen, nu hij niet de juridische vader is van zijn in België wonende dochter.
3. Eiser heeft aangevoerd dat gezag geen vereiste is voor omgang, teruggeleiding en informatieverstrekking. Hij heeft daarbij verwezen naar de artikelen 1:377a in samenhang met 1:377c van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn toegang tot de rechter wordt beperkt, doordat verweerder het griffierecht niet vergoedt.
4. Op grond van artikel 35 eerste lid, van de Participatiewet (Pw) – voor zover hier van belang – heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaronder de uitspraken van 2 januari 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AJ9749), en van 28 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI3571), kan de noodzaak voor het maken van kosten van griffierecht in beginsel worden aangenomen indien krachtens toevoeging rechtsbijstand is verleend. Als van een toevoeging geen sprake is, dient het bijstandsverlenend orgaan zich aan de hand van de zich in concreto voordoende omstandigheden zelfstandig een oordeel te vormen over de noodzaak van de gevoerde procedure. Van eiser mag daarbij worden verwacht dat hij aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk maakt dat de te voeren procedure noodzakelijk is. Eiser dient daarbij zowel het belang dat hij bij het voeren van de procedure heeft aan te tonen, als inzicht te geven in de argumentatie op basis waarvan kan blijken dat de procedure enige kans van slagen heeft.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. In zijn toelichting van 11 maart 2016 heeft eiser aangegeven dat de CA niet tijdig de besluiten heeft genomen en dat hij het niet eens is met de uitspraak van 7 januari 2016. Uit deze toelichting is in zijn geheel niet af te leiden met welke uitspraak van 7 januari 2016 eiser het niet eens is en wat de reden daarvan is. Daarnaast heeft eiser in een e-mail van 14 april 2016 desgevraagd bevestigd dat hij geen document heeft waaruit blijkt dat hij juridisch ouder is van zijn in België wonende dochter. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor het indienen van een verzoek bij het CA. Nu eiser daarbij geen inzicht heeft gegeven in zijn argumentatie, blijkt op basis van de door eiser gegeven informatie niet dat de procedure enige kans van slagen heeft.
7. Eisers betoog dat de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand zijn toegang tot de rechter beperkt, slaagt niet. Bij onvoldoende financiële draagkracht kan immers ook een verzoek tot vrijstelling van betaling van het griffierecht worden ingediend. Niet is gebleken dat eiser een dergelijk verzoek heeft gedaan. Daarnaast is niet gebleken dat voor eiser de toegang tot de rechter op geen andere wijze was te verhelpen dan door het verlenen van bijzondere bijstand.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.