ECLI:NL:RBROT:2017:3048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
ROT 16/3071
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten buiten Nederland op grond van territorialiteitsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van aanvragen voor bijzondere bijstand door eiser. Eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die voortvloeiden uit een rechtszaak in België, waaronder griffierechten en kosten voor rechtsbijstand door een Belgische advocaat. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen terecht waren afgewezen op basis van het territorialiteitsbeginsel, zoals vastgelegd in de Participatiewet (Pw). Dit beginsel sluit bijstandsverlening uit voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die niet aan Nederland zijn verbonden. Eiser had de griffierechten al betaald voordat hij de aanvraag indiende, wat volgens de rechtbank betekent dat er geen recht op bijstand bestond. De rechtbank benadrukte dat de kosten van de Belgische advocaat en deurwaarder ook niet in aanmerking kwamen voor bijstand, omdat deze kosten verband hielden met een procedure in België. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/3071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

gemachtigde: mr. P.W.J.C. van Peer,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: C.A.M. Nusteling en E.J. van Zwieten.

Procesverloop

Bij besluiten van 23 december 2015 (de primaire besluiten I, II en III) heeft verweerder de aanvragen van eiser om bijzondere bijstand afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers ROT 16/3134, ROT 16/2495 en ROT 16/304.

Overwegingen

Primair besluit I
1. Eiser heeft op 29 november 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor een bedrag van € 167,- aan griffierecht. Bij het primaire besluit I heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd niet als algemeen noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de grondslag van de afwijzing gewijzigd. Verweerder stelt zich thans op het standpunt dat op grond van de Participatiewet (Pw) geen bijstand kan worden verleend voor kosten waarin op het moment van aanvraag reeds is voorzien. Verweerder heeft geconstateerd dat eiser de nota griffierecht al op 27 november 2015 heeft betaald, zodat deze kosten zich ten tijde van de aanvraag niet meer voordeden. Van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen, is volgens verweerder geen sprake.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij tijdig de nota griffierecht heeft betaald, terwijl verweerder bij het behandelen van de aanvraag geen rekening heeft gehouden met de betalingstermijn. Hij is van mening dat wanneer hij de mogelijkheid heeft de nota tijdig te betalen, dit niet betekent dat hij zijn recht op rechtsbijstand verspeelt.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de nota griffierecht heeft betaald, voordat hij voor deze kosten bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaronder de uitspraak van 26 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2374), vloeit uit artikel 35, eerste lid, van de Pw gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Pw voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Dat eiser de nota van het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van de nota moet voldoen, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op deze rechtsregel.
5. Voor zover eiser heeft willen betogen dat de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand zijn toegang tot de rechter beperkt, overweegt de rechtbank dat eiser het griffierecht, waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, al had betaald, De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat eisers recht op toegang tot de rechter is beperkt.
Primaire besluiten II en III
6. Op 4 december 2015 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand door een Belgische advocaat. Daarnaast heeft eiser op 8 december 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een betekening van een dagvaarding door een Belgische deurwaarder.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van deze aanvragen gehandhaafd onder de overweging dat het op grond van het territorialiteitsbeginsel niet mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of voor kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. De kosten van de Belgische deurwaarder en de Belgische advocaat dienen te worden aangemerkt als kosten die buiten Nederland zijn opgekomen. De kosten van het uittreksel van de gemeente Zwijndrecht heeft verweerder aangemerkt als kosten die niet aan Nederland zijn verbonden, omdat die kosten zijn gemaakt ten behoeve van een rechtszaak in België.
8. Eiser heeft aangevoerd dat de kosten wel degelijk zijn verbonden aan het Nederlandse grondgebied. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ5967). De deurwaarderskosten hebben betrekking op de uitvoering van een Nederlands vonnis. Daarnaast heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat, hoewel hij wordt bijgestaan door een Belgische advocaat, de zaak betrekking heeft op de uitvoering van een Nederlandse omgangsregeling.
9. In artikel 11, eerste lid, van de Pw is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
10. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, waaronder de uitspraak van 10 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:363) en de door eiser genoemde uitspraak, sluit het aan de Pw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de in geding zijnde kosten buiten Nederland zijn opgekomen. Weliswaar vloeien de kosten voort uit een rechterlijk geschil dat in Nederland is ontstaan, maar de kosten hebben betrekking op het betekenen van een dagvaarding in België en het voeren van een rechterlijke procedure in België.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.