ECLI:NL:RBROT:2017:3110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
22 april 2017
Zaaknummer
5549277 CV EXPL 16-9345
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling collegegeld door Hogeschool Rotterdam

In deze zaak heeft de Stichting Hogeschool Rotterdam een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van collegegeld dat niet volledig is voldaan. De vordering betreft een bedrag van € 465,42, te vermeerderen met wettelijke rente over een deel van dit bedrag, en de proceskosten. De eiseres stelt dat [gedaagde] zich heeft ingeschreven voor het studiejaar 2015/2016 en dat hij de vierde termijn van het collegegeld, ter hoogte van € 390,20, niet heeft betaald. De gedaagde betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en stelt dat hij zich niet heeft ingeschreven, waardoor hij geen collegegeld verschuldigd zou zijn.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken, waaronder een digitale inschrijving en machtiging van [gedaagde] via het systeem Studielink. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] zich wel degelijk heeft ingeschreven en dat hij gehouden is het collegegeld te betalen, ongeacht het gebruik van de faciliteiten. De vordering van Hogeschool Rotterdam wordt dan ook toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, die zijn afgewezen omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor toewijzing. De proceskosten worden eveneens afgewezen, omdat deze nodeloos zijn gemaakt door de herhaalde dagvaarding voor eenzelfde vordering.

De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 394,60 aan Hogeschool Rotterdam, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P. Joele op 6 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 5549277 CV EXPL 16-9345
uitspraak: 6 april 2017

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

de stichting Stichting Hogeschool Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN mastering credit N.V.,
tegen

[gedaagde],

wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna aangeduid als Hogeschool Rotterdam en [gedaagde].

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de dagvaarding van 22 november 2016, met productie;
2. de conclusie van antwoord;
3. de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie, met producties;
4. de conclusie van dupliek.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

Omschrijving van het geschil

1. De vordering, de grondslag en het verweer

1.1
Hogeschool Rotterdam heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 465,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 390,20 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
1.2
Hogeschool Rotterdam legt nakoming van een tussen haar en [gedaagde] gesloten studie-overeenkomst aan de vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft zich ingeschreven voor het studiejaar 2015/2016 en diende voor dit studiejaar een bedrag van € 1.951,-- aan collegegeld te voldoen. De betaling zou plaatsvinden in vijf termijnen. [gedaagde] heeft de vierde termijn ad € 390,20 onbetaald gelaten. Hogeschool Rotterdam vordert voorts een bedrag van € 4,40 aan verschenen rente en een bedrag van € 70,82 aan buitengerechtelijke incassokosten.
1.3
[gedaagde] betwist voormelde bedragen verschuldigd te zijn en voert daartoe aan dat er geen overeenkomst tussen hem en Hogeschool Rotterdam tot stand is gekomen: [gedaagde] heeft zich niet ingeschreven voor het studiejaar 2015/2016 zodat hij geen collegegeld verschuldigd is. De reeds betaalde termijnen dienen te worden teruggestort.

Beoordeling van het geschil

2.1
Beoordeeld dient te worden of er tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen is. Door Hogeschool Rotterdam is in dit verband het navolgende aan producties overgelegd: een schermafdruk van het digitale inschrijvingsverzoek van [gedaagde] op
21 augustus 2015 en een schermafdruk van de digitale machtiging met betrekking tot de betaling van het collegegeld. Volgens Hogeschool Rotterdam zijn beide schermafdrukken afkomstig uit het systeem Studielink, een landelijk informatiesysteem. Om van Studielink gebruik te kunnen maken dient de student te beschikken over een DigiD-code en een door Studielink afgegeven machtiging welke dient te worden bevestigd met een (persoonsgebonden) digitale handtekening. Alleen [gedaagde] heeft zijn inschrijving en de machtiging via Studielink kunnen regelen. Daarnaast zijn de eerste drie termijnen wel voldaan door [gedaagde], aldus Hogeschool Rotterdam. Door [gedaagde] is dit alles niet weersproken zodat van het voorgaande zal worden uitgegaan. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweer dat de eerste drie termijnen buiten zijn medeweten om van zijn rekening zijn afgeschreven, gemotiveerd te onderbouwen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Dit verweer wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Gelet op al het voorgaande moet als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] zich heeft ingeschreven voor het studiejaar 2015/2016 en dat hij gehouden is het collegegeld voor dat studiejaar te voldoen, ongeacht of hij gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten die Hogeschool Rotterdam hem op grond van zijn deelname aan het studiejaar heeft geboden. Hogeschool Rotterdam vordert dan ook terecht nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] dient de vierde termijn ad € 390,20 te voldoen. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
2.2
De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
2.3
Hogeschool Rotterdam maakt aanspraak op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Die vordering moet beoordeeld worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.4
De gevorderde proceskosten zullen worden afgewezen nu deze kosten nodeloos zijn gemaakt. Vandaag wordt in de zaak tussen Hogeschool Rotterdam en [gedaagde] onder zaaknummer 5462744 CV EXPL 16-8124 eveneens vonnis gewezen. Bij dagvaarding van 14 oktober 2016 in die zaak heeft Hogeschool Rotterdam [gedaagde] in rechte betrokken ter voldoening van de
vijfdetermijn voor het studiejaar 2015/2016. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord in díe zaak, ingediend op de rol van 3 november 2016, hetzelfde verweer gevoerd tegen de gevorderde vijfde én vierde termijn. Hogeschool Rotterdam had in die zaak haar vordering bij conclusie van repliek kunnen vermeerderen met de oudere vierde termijn in plaats van [gedaagde] op 22 november 2016 opnieuw te dagvaarden.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Hogeschool Rotterdam tegen kwijting te betalen € 394,60, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 390,20 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde en verklaart dit vonnis wat de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745