In deze zaak heeft de Stichting Hogeschool Rotterdam een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van collegegeld dat niet volledig is voldaan. De vordering betreft een bedrag van € 465,42, te vermeerderen met wettelijke rente over een deel van dit bedrag, en de proceskosten. De eiseres stelt dat [gedaagde] zich heeft ingeschreven voor het studiejaar 2015/2016 en dat hij de vierde termijn van het collegegeld, ter hoogte van € 390,20, niet heeft betaald. De gedaagde betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en stelt dat hij zich niet heeft ingeschreven, waardoor hij geen collegegeld verschuldigd zou zijn.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken, waaronder een digitale inschrijving en machtiging van [gedaagde] via het systeem Studielink. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] zich wel degelijk heeft ingeschreven en dat hij gehouden is het collegegeld te betalen, ongeacht het gebruik van de faciliteiten. De vordering van Hogeschool Rotterdam wordt dan ook toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, die zijn afgewezen omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor toewijzing. De proceskosten worden eveneens afgewezen, omdat deze nodeloos zijn gemaakt door de herhaalde dagvaarding voor eenzelfde vordering.
De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 394,60 aan Hogeschool Rotterdam, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P. Joele op 6 april 2017.