ECLI:NL:RBROT:2017:3255
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.A.C. Prins
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van zorg- en huurtoeslag op basis van omgezette BBZ-lening
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de definitieve vaststelling van zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2015. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Remers, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst waarin de zorgtoeslag en huurtoeslag op nihil waren vastgesteld en een terugvordering van te veel uitbetaalde voorschotten was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst bij de berekening van het toetsingsinkomen rekening heeft gehouden met een omgezette BBZ-lening, die door de eiser in 2013 en 2014 was ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de wetgeving, waaronder de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet op de huurtoeslag (Wht), geen ruimte biedt om deze lening buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van het toetsingsinkomen. Eiser stelde dat hij alleen inkomen op bijstandsniveau had ontvangen en dat het meerekenen van de omgezette lening onredelijke gevolgen had, maar de rechtbank oordeelde dat de wet geen hardheidsclausule kent die in dit geval zou kunnen worden ingeroepen. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de toeslagen rechtmatig is en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.