In deze zaak gaat het om de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2016 door de heffingsambtenaar van de gemeente Barendrecht. De waarde is vastgesteld op € 304.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, de eigenaar van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, omdat zij van mening is dat de waarde te hoog is en dat deze € 135.000,- zou moeten bedragen. De rechtbank heeft op 20 maart 2017 een zitting gehouden waar beide partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de waardepeildatum van 1 januari 2015. Eiseres stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld, terwijl verweerder meent dat de vastgestelde waarde juist is. De onroerende zaak betreft een bedrijfspand met een werkruimte en kantoor van in totaal 300 m², dat in 2014 is aangekocht voor € 502.150,-. De rechtbank stelt vast dat, volgens de geldende jurisprudentie, de WOZ-waarde in de regel overeenkomt met de betaalde prijs, tenzij de eiser feiten en omstandigheden kan aanvoeren die dit tegenspreken.
Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de koopprijs niet de waarde in het economisch verkeer weergeeft. De rechtbank concludeert dat de waarde van € 304.000,- niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Rutten en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.