In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en B&P CAPELLE B.V. [eiseres] vorderde onder andere een verklaring van recht dat B&P onrechtmatig heeft gehandeld en vergoeding van schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen, maar heeft de vorderingen afgewezen. De rechtbank overwoog dat [eiseres] in een schuldsaneringsregeling zat en dat de bevoegdheid om rechtsvorderingen in te stellen in principe bij de bewindvoerder ligt. Echter, de rechtbank concludeerde dat het instellen van de rechtsvordering door [eiseres] niet onmogelijk was, omdat B&P zich niet had verzet tegen deze procedure.
De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoudelijke vorderingen van [eiseres]. Zij stelde dat er geen causaal verband bestond tussen de gestelde wanprestatie of onrechtmatige daad van B&P en de door [eiseres] geleden schade. De rechtbank oordeelde dat de schade niet aan B&P kon worden toegerekend, omdat [eiseres] niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij haar beslissing om de onderneming te starten op de B&P verklaring had vertrouwd. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van B&P tot op heden waren begroot op € 3.461,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis.