ECLI:NL:RBROT:2017:4418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
C/10/508088 / HA ZA 16-816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfafscheiding en verjaring van eigendomsrechten

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, hebben eisers en gedaagde een geschil over de juridische erfgrens tussen hun percelen. Eisers, sinds 2011 eigenaar van een perceel, vorderen een verklaring voor recht dat de kadastrale grens, zoals vastgesteld door het Kadaster op 18 juli 2012, tevens de juridische erfgrens is. Gedaagde, eigenaar sinds 2010, betwist dit en stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de grond waarop zijn garage staat. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet als bezitter te goeder trouw kan worden aangemerkt, omdat de kadastrale grens al sinds 1995 bekend was. De rechtbank wijst de vordering van gedaagde tot het vaststellen van een andere erfgrens af en bevestigt dat de kadastrale grens de juridische erfgrens is. Daarnaast wordt er een deskundige ingeschakeld om de waarde van de grond te bepalen die in geschil is. De zaak wordt aangehouden voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/508088 / HA ZA 16-816
Vonnis van 24 mei 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.S. van Meurs te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G. Bloem te Rotterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] genoemd worden. Voor zover nodig zullen eisers afzonderlijk worden aangeduid als [eiser 1] en [eiseres 2] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 10 augustus 2016, waarbij de zaak is verwezen naar de rechtbank Rotterdam, en het daarin genoemde processtuk;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de brief d.d. 19 oktober 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie gehouden op 17 januari 2017
  • de brief van mr. Van Meurs d.d. 1 februari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds 4 november 2011 eigenaar van een perceel met opstallen aan de [adres en woonplaats] (kadastraal bekend als [kadasteraanduiding] ).
2.2.
[gedaagde] is sinds 15 april 2010 eigenaar van een perceel met opstallen aan de [adres en woonplaats] (kadastraal bekend als [kadasteraanduiding] ).
2.3.
Tussen het perceel van [eisers] en het perceel van [gedaagde] bestaan twee erfafscheidingen, namelijk de erfafscheiding lopende vanaf [adres] en de erfafscheiding lopende vanaf [adres] ).
2.4.
Ten tijde van eigendomsverkrijging door [gedaagde] respectievelijk [eisers] was de [adres] begroeid met een dichte haag van stuiken en bomen. [adres] was eveneens begroeid met struiken en bomen en voorts staat er een enkelhoog (natuur)stenen muurtje.
2.5.
Op het punt waar de [adres] en de [adres] samenkomen staat een garage/schuur die in gebruik is bij [gedaagde] . In 2011 heeft [gedaagde] deze garage gerenoveerd.
2.6.
[eisers] heeft in 2012 op de [adres] een stalen hek opgericht.
2.7.
Op 18 juli 2012 heeft op verzoek van partijen het Kadaster de perceelgrenzen opgemeten. Daarvan is een rapport gedateerd 30 oktober 2012 opgemaakt.
2.8.
Op drie augustus 2012 heeft een e-mailcorrespondentie tussen [eiser 1] en [gedaagde] plaatsgevonden die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
[gedaagde] aan [eisers] (09:36):
“Drie van de 4 palen die je hebt geplaatst staan op mijn terrein. De vierde staat netjes op jouw terrein, waarvoor dank.
Ik vertrouw erop dat je de zaken vandaag corrigeert en geen onnodige stress veroorzaakt bij het oudere echtpaar dat voor mij een oogje in het zeil houdt.
Nogmaals: schutting is van jou en staat volledig op jouw terrein, dus niet op dat van mij en evenmin op de erfscheiding.”
[eisers] aan [gedaagde] (10:14):
“Ik respecteer conformeer me volledig aan de metingen van het kadaster! Wij zouden ons er beiden aan houden, dus ik ga ervan uit dat jij hetzelfde doet?”
[gedaagde] aan [eisers] (10:59):
“Daar kun je natuurlijk op rekenen.”
2.9.
[eisers] heeft in 2012 op de [adres] een houten schutting opgericht.
2.10.
In 2013 heeft [gedaagde] aan de [adres] hekwerk met klimop geplaatst.
2.11.
In 2015 heeft [gedaagde] aan de [adres] een rieten afscheiding en daarvoor, bovenop het natuurstenen muurtje, een houtwal geplaatst.
2.12.
Tussen 2012 en 2016 heeft [eisers] delen van de haag aan de [adres] en aan de [adres] verwijderd.
2.13.
Een bericht van de heer [persoon] , eigenaar van de woning aan de [adres] , aan [gedaagde] luidt onder meer als volgt:
“Van de vorige eigenaar van uw woning, dhr en mevr [personen] , heb ik 16 jaar geleden gehoord dat het plaatsen van de garage volledig in onderling overleg is gebeurd. De voormalige echtgenote van dhr [persoon] , eigenaar van de woning aan de [adres] , heeft zelfs verzocht om het muurtje te plaatsen als erfafscheiding aan de voorzijde. Dhr [persoon] , heeft mij dit ook bevestigd. Met hem heb ik gedurende zijn ziekte veel contact gehad. Aangezien de erfafscheidingen volledig in onderling overleg zijn geplaatst, is er nooit enige vorm van discussie over geweest.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vordering van [eisers] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
‘I. voor recht te verklaren dat de kadastrale grens tussen het perceel in eigendom van [gedaagde] , kadastraal bekend als [kadasteraanduiding] , groot zeven are en zevenentachtig centiare, en het perceel in eigendom van [eisers] (ieder voor de onverdeelde helft), kadastraal bekend als [kadasteraanduiding] , groot elf are zevenentachtig centiare, zoals deze is vastgelegd en blijkt uit het relaas van bevindingen van het kadaster d.d. 18 juli 2012 (productie 5 bij deze inleidende dagvaarding) tevens de juridische erfgrens tussen hun percelen is;
subsidiair:
II. de juridische grens tussen de percelen van [gedaagde] , kadastraal bekend als [kadasteraanduiding] , groot zeven are en zevenentachtig centiare en het perceel in eigendom van [eisers] (ieder voor de onverdeelde helft), kadastraal bekend als [kadasteraanduiding] , groot elf are zevenentachtig centiare ex artikel 5:47 BW vast te stellen overeenkomstig de kadastrale grens of op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze;
primair & subsidiair:
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis (het gedeelte van) de schuur alsmede alle beplantingen, (raster)afscheidingen en/of schuttingen en alle andere opstallen en roerende zaken op het stuk perceel dat op grond van de in het deze te wijzen vonnis vastgestelde juridische erfgrens in eigendom van [eisers] is, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
IV. ex artikel 5:49 Burgerlijk Wetboek [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de oprichting van een scheidsmuur (van twee meter hoog) op de in het te deze te wijzen vonnis vast te stellen werfgrens van zijn perceel met [eisers] , en deze scheidsmuur vervolgens te dulden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom met de bepaling dat de helft van de kosten voor deze scheidsmuur voor rekening van [gedaagde] komen, dan wel;
V. ex artikel 5:46 Burgerlijk Wetboek [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het stellen van behoorlijk waarneembare afpalingstekens op de in het te dezen te wijzen vonnis vast te stellen erfgrens van zijn perceel met [eisers] , en deze afpalingstekens vervolgens te dulden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom met de bepaling dat de helft van de kosten voor deze afpalingstekens voor rekening van [gedaagde] komen;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 415,=, zijnde de kosten van meting van het kadaster d.d. 18 juli 2012, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf dertig dagen na 18 juli 2012 of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
VII. [gedaagde] te veroordelen om op zijn kosten binnen drie weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis er voor te (doen) zorgen dat de waterafvoer van het dak van zijn schuur niet meer op het erf van [eisers] [afloopt], zoals bedoeld in artikel 5:52 BW, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat gedaagde na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met voldoening van deze kosten in verzuim is, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening.’
3.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering en tot het in geval van toewijzing van enige vordering niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vordering van [gedaagde] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
‘I. Te verklaren voor recht dat op grond van verjaring de juridische erfgrens tussen het "perceel [gedaagde] ", ofwel het woonhuis met garage, ondergrond, en bijbehorende grond, staande en gelegen te [adres en woonplaats] , kadastraal bekend [kadasteraanduiding] , groot zeven are en zevenentachtig centiare en het "perceel [eisers] ", de bungalow met dubbele garage, ondergrond, erf, tuin, en verder toebehoren aan de [adres en woonplaats] , kadastraal bekend [kadasteraanduiding] , groot elf are en zevenentachtig centiare, als volgt loopt:
De noordwestelijke erfgrens: een natuurstenen muurtje gerekend vanaf [adres] tot en met de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [gedaagde] en
De zuidwestelijke erfgrens: het door het kadaster in zowel 1995 als 2012 gemeten punt vanaf de [adres] tot en met de zuidwestelijke muur van de garage/pantry van [gedaagde] alsmede
Het hoekpunt: de plaats waar de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [gedaagde] samenkomt met de zuidwestelijke muur (ofwel de achterste muur van de garage/pantry van [gedaagde] ).
Subsidiair
II. Bepaalt op grond van artikel 5:47 de juridische erfgrens tussen het "perceel
[gedaagde] " ofwel het woonhuis met garage, ondergrond, en bijbehorende grond, staande en gelegen te [adres en woonplaats] , kadastraal bekend [kadasteraanduiding] , groot zeven are en zevenentachtig centiare en het "perceel [eisers] ", de bungalow met dubbele garage, ondergrond, erf, tuin, en verder toebehoren aan de [adres en woonplaats] ), kadastraal bekend [kadasteraanduiding] , groot elf are en zevenentachtig centiare, als volgt loopt:
De noordwestelijke erfgrens: een natuurstenen muurtje gerekend vanaf [adres] tot en met de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [gedaagde] en
De zuidwestelijke erfgrens: het door het kadaster in zowel 1995 als 2012 gemeten punt vanaf de [adres] tot en met de zuidwestelijke muur van de garage/pantry van [gedaagde] alsmede
Het hoekpunt: de plaats waar de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [gedaagde] samenkomt met de zuidwestelijke muur (ofwel de achterste muur van de garage/pantry van [gedaagde] ).
Meer subsidiair
III. Gelast c.q. veroordeelt [eisers] tot het verlenen van medewerking aan verkoop aan [gedaagde] of vestiging van een recht van erfdienstbaarheid ex artikel 5:54 BW jegens [gedaagde] ten aanzien van het perceel c.q. de gedeelten van de garage/pantry, beplantingen, afscheidingen, en/of schuttingen en alle andere opstallen en roerende zaken op het stuk perceel dat op grond van de in dit vonnis vastgestelde juridische erfgrens in eigendom toebehoort aan [eisers] doch thans in bezit is van [gedaagde] onder de verplichting voor [eisers] binnen twee weken na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis een keuze te maken tussen overdracht van het eigendom aan [gedaagde] of het vestigen van een erfdienstbaarheid jegens [gedaagde] tot het handhaven van de bestaande toestand, al dan niet tegen schadeloosstelling, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 per dag in geval van niet nakoming van deze verplichting, zulks met een
maximum van € 50.000,00.
IV. Bepaalt voorts dat een deskundige de prijs bepaalt van de overdracht en/of de schadeloosstelling nadat [eisers] de keuze als bedoeld onder III heeft gemaakt.
Aanvullende vordering
V. Gelast c.q. veroordeelt [eisers] tot het verwijderen van de knik in de erfafscheiding/scheidsmuur/schutting op de zuidwestelijke erfgrens en wel zodanig dat de erfafscheiding/scheidsmuur/schutting vanaf het door het kadaster in zowel 1995 als 2012 gemeten punt vanaf de [adres] tot en met de zuidwestelijke muur van de garage/pantry van [gedaagde] recht loopt, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag in geval van niet nakoming van deze verplichting, zulks met een maximum van € 50.000,00.
VI. Veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde] van een schadevergoeding op
grond van onrechtmatig handelen ten bedrage van € 5.000,00 althans een in goede justitie te betalen bedrag.
VII. [eisers] in alle gevallen te veroordelen in de kosten van het geding.’
3.5.
Het verweer van [eisers] strekt tot afwijzing bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van de vordering.
3.6.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in
reconventie worden deze vorderingen gezamenlijk behandeld.
4.2.
Tussen partijen is in geschil waar de erfgrens tussen hun percelen ligt. Partijen zijn het erover eens dat de kadastrale grens tussen de percelen ligt op de plaats, zoals weergegeven in het veldwerk behorende bij de grensreconstructie van het kadaster van
18 juli 2012. [eisers] vordert (primair) een verklaring voor recht dat de kadastrale grens tevens de juridische erfgrens tussen de beide percelen is (petitum onder I).
4.3.
[gedaagde] betwist dat de in 2012 vastgestelde kadastrale grens als de juridische erfgrens dient te worden aangemerkt. De betwisting heeft betrekking op de grond waarop de garage is gebouwd en op de grond aan zijn zijde van het stenen muurtje (de oprit). Deze stroken grond behoren volgens de kadastrale meting uit 2012 tot het perceel van [eisers] . [gedaagde] stelt dat hij door verkrijgende verjaring, althans bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de grond waarop de garage is gebouwd en van de grond aan zijn zijde van het stenen muurtje (de oprit). Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. [gedaagde] , inclusief zijn rechtsvoorgangers, hebben meer dan twintig jaar het bezit uitgeoefend over de grond waar de garage op is gebouwd en over de grond aan zijn zijde van het stenen muurtje. De bosschages aan beide zijden van de percelen stonden er al decennialang toen partijen hun woningen kochten. De bosschages en de erfgrens zijn tussen de vorige eigenaren nimmer onderwerp van discussie geweest. De tekeningen van het Kadaster uit zowel 1995 als 2012 laten zien dat de garage er toen al stond. De garage staat er zelfs al sinds de jaren ‘60 van de vorige eeuw.
4.4.
Ingevolge artikel 3:99 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een goed door een bezitter te goeder trouw worden verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren. Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde] niet beschouwd worden als bezitter te goede trouw. Immers staat tussen partijen onweersproken vast dat uit het Kadaster kenbaar was hoe, in ieder geval vanaf 1995, de erfgrens tussen de percelen liep en dat de garage en het stenen muurtje (deels) op die kadastrale erfgrens staan. Daar doet niet aan af dat [gedaagde] het kadaster niet heeft geraadpleegd, omdat ingevolge artikel 3:23 BW het beroep van een verkrijger van een registergoed op goede trouw niet wordt aanvaard, wanneer dit beroep insluit een beroep op de onbekendheid met die feiten die door raadpleging van de registers zouden zijn gekend. Het beroep op verkrijgende verjaring wordt derhalve verworpen.
4.5.
Artikel 3:105 lid 1 BW bepaalt dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed verkrijgt (ook als was zijn bezit niet te goeder trouw). De verjaringstermijn voor de vordering tot beëindiging van het bezit is op grond van artikel 3:306 BW 20 jaar. Deze termijn vangt volgens artikel 3:314 lid 2 BW aan op de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt.
4.6.
In reactie op het beroep van [gedaagde] op bevrijdende verkrijging heeft [eisers] het volgende aangevoerd. De heer [persoon] en zijn echtgenote zijn op 22 september 1993 eigenaar geworden van de woning die nu van [eisers] is. Op basis van de verklaring van de heer [persoon] (zie onder 2.13) dient te worden geconcludeerd dat het stenen muurtje en de garage na 22 september 1993 zijn gebouwd en er ten tijde van de kadastermeting op 18 juli 2012 nog geen 20 jaren waren verstreken. [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken. Gelet daarop kan er naar het oordeel van de rechtbank niet van uit worden gegaan dat de rechtsvordering van [eisers] tot beëindiging van het bezit is verjaard door het verloop van in artikel 3:314 lid 2 BW bedoelde termijn van 20 jaar. Het beroep op bevrijdende verkrijging wordt derhalve verworpen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de kadastrale grens tussen de percelen zoals op
18 juli 2012 gemeten als de juridische erfgrens heeft te gelden. De vraag of partijen in de e-mailcorrespondentie van 3 augustus 2012 hebben afgesproken de door het kadaster in op 18 juli 2012 2012 gemeten grens te zullen respecteren behoeft daarom geen beantwoording meer.
4.8.
Dit betekent dat de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht (petitum onder I) in beginsel toewijsbaar is, terwijl de vorderingen in reconventie onder I en II in beginsel moeten worden afgewezen.
4.9.
Gelet daarop en hetgeen hierna nog wordt overwogen heeft [eisers] geen belang meer bij de vordering onder V.
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eisers] met zijn vordering tot verwijdering van de garage en van de beplanting misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 BW maakt, althans dat er sprake is van rechtsverwerking, althans dat [eisers] afstand heeft gedaan van zijn recht. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] het volgende gesteld. De garage staat op een zeer klein stuk grond van het perceel van [eisers] Bovendien stond de garage er al toen partijen hun woningen kochten. [eisers] heeft tot vier jaar na de kadastrale meting geen actie ondernomen om het in acht nemen van de kadastrale grens af te dwingen, zodat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat [eisers] de bestaande situatie zou respecteren.
4.11.
De rechtbank overweegt het volgende. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Een eigenaar hoeft een inbreuk op zijn recht in beginsel niet te dulden. Dat [eisers] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om verwijdering van de garage te vorderen, in die zin dat hij daarmee geen ander doel voor ogen heeft dan om [gedaagde] schade toe te brengen of in verband met de onevenredigheid tussen zijn belang bij verwijdering afgezet tegen de belangen van [gedaagde] bij handhaving van de garage op deze plaats in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn bevoegdheid had kunnen komen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Evident is dat [eisers] belang heeft bij verwijdering van de garage, nu door handhaving daarvan onduidelijkheid kan blijven bestaan over de grens van zijn eigendom.
4.12.
Na de kadastrale meting van 18 juli 2012 is tussen partijen discussie blijven bestaan over de loop van de erfgrens, zodat naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake is van rechtsverwerking of afstand van recht.
4.13.
[gedaagde] heeft subsidiair aangevoerd dat van [eisers] gevergd kan worden om mee te werken aan de verkoop of vestiging van een recht van erfdienstbaarheid ten aanzien van de gedeelten van de garage en de oprit aan de [adres] welke zich op het perceel van [eisers] zouden bevinden. [gedaagde] vordert in reconventie een dienovereenkomstige veroordeling (petitum onder III en IV).
4.14.
Artikel 5:54 BW bepaalt: Is een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander gebouwd en zou de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, dan kan de eigenaar van het gebouw of werk te allen tijde vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen.
4.15.
Het komt derhalve aan op een weging van de belangen van partijen. De rechtbank oordeelt dat die weging, het hiervoor onder 4.14 genoemde criterium in aanmerking nemend, uitvalt in het voordeel van [gedaagde] . [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat wegneming zo’n € 100.000,= zal kosten, aan onder andere architect- en bouwkosten en afbraak van de garage, oprit en beplanting. [eisers] heeft ter comparitie zijn belang onderbouwd met de verklaring dat nadat hij de stal die voor de garage stond had weggehaald, de garage zichtbaar werd en hij last van de garage ging ondervinden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank, in genoemde afweging van belangen, onvoldoende. Het afbreken en een stukje verplaatsen van de garage zal het zicht immers nauwelijks veranderen.
4.16.
Ter gelegenheid van de comparitie is gebleken dat [eisers] bereid is de grond te verkopen, mits daarvoor een naar zijn mening passende prijs wordt bepaald. Partijen hebben echter geen overeenstemming over de koopprijs kunnen bereiken. De rechtbank acht daarom voorlichting door een deskundige noodzakelijk.
4.17.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor een (gelijktijdige) akte door partijen. In die akte dienen partijen zich uit te laten over de vraag of zij gezamenlijk een deskundige kunnen aanwijzen die de waardering van de stroken grond kan uitvoeren. Indien partijen niet tot een gezamenlijke deskundige kunnen komen, zal de rechtbank een deskundige aanwijzen.
4.18.
De rechtbank stelt voor aan de te benoemen deskundige de volgende vragen voor de leggen:
1. Wat is de waarde van de strook grond die deel uitmaakt van het perceel van [eisers] waarop de bij [gedaagde] in gebruik zijnde garage staat en de strook grond die deel uitmaakt van het perceel van [eisers] waarop de bij [gedaagde] in gebruik zijnde oprit zich bevindt?
2. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
4.19.
Partijen kunnen zich bij vorenbedoelde akte eveneens uitlaten over de hierboven geformuleerde vraagstelling aan de deskundige.
4.20.
[gedaagde] vordert voorts – samengevat – om [eisers] te veroordelen tot het verwijderen van de knik in de erfafscheiding aan de [adres] (petitum onder V). [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd. Blijkens de kadastrale meting van 18 juli 2012 loopt de [adres] recht. De door [eisers] op de [adres] geplaatste schutting vertoont een knik. Een schutting die een rechte grens volgt kan uit de aard der zaak geen knik vertonen. Het geknikte deel van de schutting staat dus op het perceel van [gedaagde] . [eisers] betwist dat het geknikte deel van de schutting op het perceel van [gedaagde] staat. [eisers] heeft de schutting niet op de [adres] opgericht maar achter die grens, waarbij de schutting geheel op zijn perceel staat.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [eisers] onvoldoende heeft onderbouwd dat het geknikte deel van de schutting aan de kant van de [adres] op het perceel van [gedaagde] staat, zodat dit deel van de vordering in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.22.
[gedaagde] vordert (onder VI van het petitum) [eisers] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,00, althans een in goede justitie te betalen bedrag. Daartoe heeft [gedaagde] het volgende gesteld. [eisers] heeft bomen verwijderd waarvan de wortels onder de oprit van [gedaagde] doorlopen. Door die verwijdering is schade aan de oprit van [gedaagde] ontstaan. [eisers] betwist dat de gestelde schade aan de oprit is veroorzaakt door het handelen van [eisers] .
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] , gelet op de betwisting van [eisers] , onvoldoende onderbouwd dat als gevolg van handelen van [eisers] schade is ontstaan aan de oprit en dat die schade begroot dient te worden op een bedrag van € 5.000,00. Dit deel van de vordering komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
4.24.
Dit betekent dat het beroep van [gedaagde] op verrekening van de helft kosten van de meting door het kadaster met deze schade niet slaagt. De vordering van [eisers] (onder VI van het petitum) tot betaling van die kosten, vermeerderd met wettelijke rente, komt als overigens onbetwist voor toewijzing in aanmerking.
4.25.
In afwachting van de hiervoor bedoelde aktewisseling door partijen zal iedere verdere beslissing, waaronder die over de uitvoerbaarheid bij voorraad, worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 21 juni 2017voor het nemen van een akte als bedoeld onder 4.17 en 4.19, zowel aan de zijde van [eisers] als aan de zijde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
2111/2221