Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 mei 2017;
- de 12 producties van [eiser] ;
- de 8 producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling op 8 juni 2017;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. De werknemer vorderde wedertewerkstelling na een non-actiefstelling door de werkgever, die een ontslagaanvraag bij het UWV had ingediend. De werknemer was sinds 1988 in dienst bij de werkgever en bekleedde de functie van directeur. De werkgever had de werknemer op non-actief gesteld, wat de werknemer betwistte en als onterecht beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de non-actiefstelling een ingrijpende maatregel is die een werknemer in zijn positie kan schaden. De werkgever had geen voldoende zwaarwegende redenen om de werknemer op non-actief te stellen, en de vordering tot wedertewerkstelling werd toegewezen. De rechtbank stelde dat de werkgever de werknemer binnen 10 dagen na betekening van het vonnis moest toelaten tot zijn werkplek en hem in staat moest stellen zijn functie uit te oefenen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat de werkgever niet aan deze veroordeling voldeed. De proceskosten werden voor een deel aan de werkgever opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.