In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die ooit gehuwd zijn geweest. Hun huwelijk is ontbonden op 25 augustus 2008, en de vrouw vordert nu zekerheid voor haar pensioenrechten in het kader van de Wet Verevening Pensioenrechten. De vrouw stelt dat de man niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant, waarin is afgesproken dat hij zekerheid zou stellen voor haar pensioen. De man betwist deze verplichtingen en stelt dat de vrouw voldoende zekerheid heeft door de gezamenlijke woning die nog steeds in juridische zin aan beide partijen toebehoort.
De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waarbij onder andere een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft gevorderd dat de man een recht van eerste hypotheek zou verstrekken op de woning ter verzekering van haar pensioen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat de vrouw al voldoende zekerheid heeft door de gezamenlijke eigendom van de woning.
De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat de vrouw recht heeft op pensioenverevening en dat de man verplicht is om de pensioenrechten van de vrouw te waarborgen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering van de vrouw om een hypotheek te vestigen op de woning bij gebrek aan belang wordt afgewezen, omdat de vrouw juridisch mede-eigenaar is van de woning. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de financiële implicaties en de benoeming van een deskundige om de benodigde bedragen vast te stellen.