4.2.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair onder B, alsmede het onder 2 onder B ten laste gelegde. De officier van justitie heeft zich gebaseerd op de volgende argumenten:
Er was sprake van een vage afspraak/aankondiging van hoogwaardig materiaal;
Het hoogwaardig materiaal was ferro-nikkel en werd geleverd in acht zeecontainers die niet op een kiepchassis stonden, terwijl het afkomstig zou zijn uit de inventaris van een bedrijf in Zeist, [naam bedrijf 1] ;
De kraanmachinist moest tot in de nachtelijke uren doorwerken;
De creditfacturen vermelden rvs terwijl het om ferro-nikkel gaat;
De contante betaling van € 120.000,- volgens de overgelegde kwitantie is niet terug te vinden in de debiteurenlijst met betrekking tot [naam bedrijf 2] . en evenmin in het kasboek;
Gelet op de koers van ferro-nikkel is het materiaal voor een te lage prijs ingekocht;
De inhoud van de zeecontainers werd in delen doorverkocht;
Elk spoor van de zeecontainers ontbreekt.
4.2.2.Beoordeling
Op 30 juni 2014 is aangifte gedaan van de diefstal van acht containers met daarin een totaal gewicht van 190.000 kilogram ferro-nikkel. De containers waren opgeslagen bij de Euromax terminal en zijn op 26 juni 2014 opgehaald door chauffeurs die daartoe niet gerechtigd waren. Onder aansturing van de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) zijn de containers vervoerd naar het terrein van [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] te Mijdrecht. De inhoud van de acht containers is door [naam medeverdachte] ( [naam bedrijf 2] .) verkocht aan [naam bedrijf 3] en vervolgens doorverkocht in drie delen aan twee bedrijven: [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] .
Ten aanzien van de in- en verkoop van de partij ferro-nikkel heeft de verdachte het volgende verklaard. In het voorjaar van 2014 is de verdachte tijdens een bezoek aan [naam bedrijf 7] te Utrecht door [naam zakelijke partner] , al meer dan tien jaar een betrouwbare zakelijke partner, voorgesteld aan [naam medeverdachte] . In juli 2014 is het project [naam project] van start gegaan: het op bevinding kopen van de bedrijfsinventaris van een door [naam medeverdachte] opgekochte fabriek in Zeist. [naam medeverdachte] had ruim voor 26 juni 2014 aangekondigd dat hoogwaardig materiaal binnenkort zou komen. Op 26 juni 2014 had [naam medeverdachte] telefonisch medegedeeld dat die dag twaalf containers met schroot uit het bedrijf in Zeist geleverd zouden worden. Uiteindelijk werden acht containers geleverd. Vanwege ruimtegebrek werden twee containers geplaatst op het terrein van [naam bedrijf 3] en zes op het naastgelegen terrein van [naam bedrijf 4] [naam medeverdachte] had aan de verdachte documenten (begeleidingspapieren) laten zien, maar die had de verdachte niet goed kunnen bekijken. Volgens [naam medeverdachte] bestond de partij voor 100% uit zuivere nikkel. Dit bleek niet te kloppen. De partij, bestaande uit ferro-nikkel werd ter bepaling van het nikkelgehalte gewogen en getest door een derde onafhankelijke partij, [naam bedrijf 8] . [naam medeverdachte] is akkoord gegaan met het door [naam bedrijf 8] vastgestelde nikkel-percentage. De verdachte heeft in totaal € 387.214,10 per bank en € 120.000,- contant betaald aan [naam medeverdachte] ( [naam bedrijf 2] .) voor de levering van de partij ferro-nikkel: dit komt uit op een bedrag van € 2,65 per kilogram. Deze betalingen betroffen voorschotten. Het definitief te betalen bedrag zou worden vastgesteld tijdens een afsluitende bespreking over de waarde van de ferro-nikkel. Deze bespreking en de definitieve betaling hadden nog niet plaats gevonden. Op de voorschotnota’s (creditfacturen) staat als omschrijving rvs vermeld omdat in het software programma dat [naam bedrijf 3] gebruikt de term ferro-nikkel niet bestaat.
Een gedeelte van de partij ferro-nikkel is doorverkocht aan [naam bedrijf 5] voor € 4,65 en € 4,35 per kilogram en de rest aan [naam bedrijf 6] . voor € 3,85 per kilogram.
De rechtbank ziet zich tegen deze achtergrond gesteld voor de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte wist dan wel had moeten weten dat de partij ferro-nikkel uit misdrijf afkomstig was.
Door de verdediging zijn stukken ingebracht, een ontvangstbewijs/kwitantie van betalingen van € 70.000,- en € 50.000,- van de verdachte aan [naam medeverdachte] en vier kopieën van kasbonnen van betalingen van € 70.000,- en € 50.000,- waarop staat vermeld ‘rvs, inkoop uit bedrijfsvoering [naam bedrijf 1] ’. Daarbij heeft de verdachte erop gewezen dat op de kwitantie tevens een derde betaling (van € 50.000,00 met als datum 5 augustus) stond, voor welk bedrag niet getekend is op de kwitantie. De verdachte heeft uitgelegd dat die derde contante betaling destijds beoogd was, maar dat hiervan afgezien is en dat het alsnog per bank is betaald. Dit laatste vindt bevestiging in de bankafschriften die een betaling van een bedrag van € 50.000,00 per 6 augustus 2014 vermelden. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank deze stukken als voldoende onderbouwing van de door de verdachte aangevoerde contante betaling van € 120.000,- aan [naam medeverdachte] ( [naam bedrijf 2] .) voor de levering van de partij ferro-nikkel, dit in aanvulling op de gedane bancaire betalingen. Dat de kwitantie slechts bestaat uit handgeschreven aantekeningen en de betalingen destijds niet goed waren verwerkt in de debiteurenlijst, leidt niet tot een ander oordeel.
Door de verdachte is aangevoerd dat contante betalingen in de schroothandel niet ongebruikelijk zijn en door de accountant van [naam bedrijf 3] is bevestigd dat inkooptransacties bij deze vennootschap inderdaad vaker via de kas verliepen. Deze uitleg wordt niet weerlegd door het dossier, komt niet onaannemelijk voor en de rechtbank gaat daar dan ook van uit.
Betaling als voorschot en omschrijving materiaal
Door de verdediging zijn stukken overgelegd waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat de betaling van de partij ferro-nikkel door de verdachte middels voorschotnota’s heeft plaatsgevonden. Dit blijkt uit de omschrijvingen op de overgelegde nota’s en de daarbij behorende bankafschriften (vrijwel telkens: “voorschot (materiaal)”).
De verdachte heeft het gebruik van de term rvs op de voorschotnota’s verklaard door aan te geven dat de term rvs niet voorkomt in het door [naam bedrijf 3] gebruikte softwareprogramma. Ter ondersteuning van deze verklaring is een overzicht overgelegd waarop alle bestaande materiaalcodes staan vermeld en de term rvs niet voorkomt.
Op basis van de administratie van [naam bedrijf 3] in het dossier en de toelichting die hierbij is gegeven door de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte ongeveer € 505.000,- aan [naam medeverdachte] ( [naam bedrijf 2] .) als voorschot heeft betaald voor de levering van de partij ferro-nikkel. De verdachte heeft ongeveer € 833.000,- ontvangen voor de doorverkoop van de partij ferro-nikkel. Dit levert een brutomarge van ongeveer € 328.000,- op. In het licht van de door de verdachte aangevoerde afsluitende bespreking met [naam medeverdachte] aangaande de definitieve betalingen en waardebepaling die nog niet had plaatsgevonden ziet de rechtbank hierin niet een dusdanig groot verschil dat een nadere verklaring (anders dan die door de verdachte is gegeven) is vereist.
De rechtbank komt tot de volgende conclusies. Noch het waardeverschil, noch de wijze van betaling, noch de gebruikte terminologie op de creditnota’s leidt tot de overtuigende conclusie dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat de partij ferro-nikkel gestolen was. Dit wordt niet anders door de overige door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden. Dit geldt ook als alle omstandigheden in onderlinge samenhang worden bekeken. Daarbij is meegewogen dat bij de beoordeling van die omstandigheden enige behoedzaamheid gepast is. Voorkomen dient te worden dat met kennis achteraf en op basis van een verkeerde inschatting van de gebruiken binnen deze branche tot een onterechte veroordeling wordt gekomen.