Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding, met producties
- het herstelexploot
- de conclusie van antwoord, met productie
- de brief van de rechtbank van 13 juli 2016
- de brief met producties 7 en 8 van de vrouw
- de brief met productie 2 van de man
- het proces-verbaal van comparitie van 22 september 2016
- de akte houdende overlegging producties, met een productie-overzicht en een B6-formulier van de man
- de akte uitlating van de vrouw.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
de helftvan het pensioen, waarbij de berekening van het te verevenen pensioen moet plaatsvinden op basis van de veronderstellingen die in lid 1 onderdeel a, b en c van voornoemd artikel zijn geformuleerd. In de onderhavige zaak kan op basis van de in voornoemd artikel geformuleerde veronderstellingen het pensioen dat zou worden uitbetaald worden berekend en dus ook het deel waarop de vrouw recht heeft. Vast staat immers dat de opgebouwde afkoopwaarde van het pensioen tijdens het huwelijk van partijen bij uittreden uit het pensioenfonds per 1 maart 2001 (de datum van de echtscheiding) een brutobedrag van CHF 119.729,40 zou hebben bedragen als de man per voornoemde datum uit het pensioenfonds zou zijn getreden. In beginsel heeft de vrouw recht op de helft van voornoemd nettobedrag. Immers de man zal over de door hem te ontvangen brutobedragen aan pensioengelden inkomstenbelasting zijn verschuldigd.