ECLI:NL:RBROT:2017:7554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
C/10/497489 / HA ZA 16-273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vorderingen tot vernietiging, ontbinding en schadevergoeding in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2017, gaat het om de verjaring van vorderingen tot vernietiging, ontbinding en schadevergoeding. De eisers, wonende te Gorinchem, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, die eveneens in Gorinchem wonen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 18 januari 2017 reeds geoordeeld dat de vorderingen tot vernietiging en ontbinding van de koopovereenkomst zijn verjaard. De centrale vraag in deze procedure is of het verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht kan worden aangemerkt als een stuitingsdaad in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord, wat betekent dat de vordering tot schadevergoeding ook is verjaard.

De rechtbank overweegt dat voor stuiting van de verjaring een schriftelijke aanmaning of mededeling vereist is waarin de schuldeiser zijn recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehoudt. In dit geval bevatte het verzoekschrift geen duidelijke waarschuwing aan de gedaagden dat zij rekening moesten houden met de mogelijkheid dat de eisers hun vordering nog geldend zouden maken. De rechtbank concludeert dat de eisers niet tijdig hebben gestuit, waardoor hun vorderingen zijn verjaard. De eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden zijn begroot op € 8.000,00, inclusief de kosten van het deskundigenbericht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer: C/10/497489 / HA ZA 16-273
Vonnis van 13 september 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,
beiden wonende te Gorinchem,
eisers,
advocaat mr. G.P. Jongeneel,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.M. Putters-van Veen
.
Partijen zullen “ [eisers] ” en “ [gedaagden] ” worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 18 januari 2017 en de daarin genoemde stukken;
- de akte na comparitie van partijen van 15 februari 2017 van [eisers] ;
- de akte na comparitie van partijen van 15 februari 2017 van [gedaagden] ;
- de antwoordakte van 15 maart 2017 van [eisers] ;
- de antwoordakte van 15 maart 2017 van [gedaagden] ;
- de door partijen overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het tussenvonnis

2.1.
In het tussenvonnis is beslist dat de door [eisers] ingestelde vorderingen tot vernietiging en ontbinding van de koopovereenkomst zijn verjaard. [eisers] zijn in de gelegenheid gesteld om zich onder meer uit te laten over de vraag of de vorderingen die zien op schadevergoeding eveneens zijn verjaard. [gedaagden] en [eisers] zijn in de gelegenheid gesteld om daarna op elkaars akte te reageren.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In artikel 3:317 lid 1 BW is bepaald dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis, waaronder de vorderingen die zien op schadevergoeding, wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
3.2.
Partijen twisten over de vraag of het verzoekschrift van 14 augustus 2014 (hierna: het verzoekschrift) in de procedure die heeft geleid tot de beschikking tot het gelasten van een voorlopige deskundigenbericht moet worden gezien als een stuitingsdaad in de zin van
artikel 3:317 lid 1 BW. Dit kan het geval zijn als het verzoekschrift een voldoende duidelijke waarschuwing aan [gedaagden] bevat dat zij rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt door [eisers] zodat zij ervoor kunnen zorgen dat zij de beschikking behouden over de benodigde gegevens en bewijsmateriaal. De mededeling of waarschuwing moet blijken uit de tekst van het mededeling, de context waarin de mededeling wordt gedaan en de overige omstandigheden van het geval (Hoge Raad, 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502).
3.3.
In de tekst van het verzoekschrift wordt de mogelijkheid dat [eisers] schadevergoeding zullen vorderen of de ondubbelzinnige mededeling dat [eisers] het recht op nakoming voorbehouden, niet genoemd. Uit het verzoekschrift kan alleen worden afgeleid dat [eisers] een belang hadden bij een voorlopig deskundigenbericht zodat zij bewijsmiddelen konden veiligstellen of konden beoordelen welke kansen zij hadden in een eventueel te voeren geding (zie punt 24 van het verzoekschrift). [eisers] hebben met het verzoekschrift geen voldoende duidelijke mededeling of waarschuwing aan
[gedaagden] gegeven dat zij rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt en daarom is het verzoekschrift niet aan te merken als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW.
3.4.
Vast staat dat de klachtbrief op 6 juni 2013 aan [gedaagden] is verzonden.
[eisers] hebben niet gesteld dat zij tot aan de dagvaarding op 8 maart 2016 eventuele andere stuitingshandelingen in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW hebben verricht. Gelet hierop wordt geoordeeld dat [eisers] dan wel hun advocaat de verjaring van de rechtsvordering tot nakoming van de verbintenis niet tijdig hebben gestuit en de vorderingen die zien op schadevergoeding zijn dus verjaard.
3.5.
Aan de beoordeling van de stelling van [eisers] dat de verjaringstermijn is gestuit door de e-mail van de rechtsbijstandsverzekeraar van [eisers] van 8 augustus 2013 wordt niet meer toegekomen omdat het voor de beoordeling van de vraag of de verjaringstermijn is gestuit in dit geval geen verschil maakt of de verjaringstermijn is gaan lopen op 6 juni 2013 of op 8 augustus 2013.
3.6.
Nu alle door [eisers] ingestelde vorderingen zijn verjaard, zullen de vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
3.7.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het feit dat de vorderingen van [eisers] worden afgewezen, betekent niet dat het instellen of handhaven van de vorderingen onrechtmatig was. Er is dan ook geen reden af te zien van toepassing van het forfaitaire liquidatietarief. Dat [gedaagden] onevenredig veel tijd zijn verloren aan dit dossier is geen uitzonderlijke omstandigheid die tot een ander oordeel noopt.
3.8.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
Griffierecht € 1.548,00
Salaris advocaat:
- het voorlopig deskundigenbericht € 452,00 (1 punten x tarief II ad. € 452,00 per punt)
- in de bodemzaak
€ 6.000,00(3 punten x tarief VI ad. € 2.000,00 per punt)
Totaal € 8.000,00
3.9.
Bij de loonbepaling van 22 december 2015 is het loon van de deskundige vastgesteld overeenkomstig het (door [eisers] betaalde) voorschot ad. € 6.175,84 inclusief BTW. [eisers] zal in de kosten van het deskundigenbericht worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 8.000,00;
4.3.
bepaalt dat de deskundigenkosten ad. € 6.175,84 inclusief BTW ten laste blijven van [eisers]
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden en in het openbaar uitgesproken op
13 september 2017.
2457/2938