In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzetten en in bedrijf houden van een hennepkwekerij. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ingeschreven op het adres [adres verdachte], [woonplaats verdachte]. De officier van justitie, mr. K. Pieters, eiste vrijspraak voor het tweede ten laste gelegde feit, maar bewezenverklaring van het eerste feit, met een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Voor het onder 1 ten laste gelegde feit, het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 28 april 2014 tot en met 8 april 2015, heeft de verdachte bekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft geen strafblad voor soortgelijke feiten en heeft een regeling getroffen met de benadeelde partij om de schade van het elektriciteitsverbruik terug te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met vervangende hechtenis van 30 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, onder de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.