ECLI:NL:RBROT:2017:8137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
C/10/ 534385 / HA RK 17-811
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een statutair bestuurder en de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], de voormalig statutair directeur van Energo Projects B.V., en de vennootschap zelf. [verzoeker] was sinds 1 mei 2014 in dienst bij Energo Projects en werd op 23 mei 2017 ontslagen. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijke grond voor het ontslag was, omdat [verzoeker] nooit eerder was aangesproken op een vermeend verschil van inzicht over zijn functioneren. De rechtbank stelde vast dat het ontslag in strijd was met artikel 7:669 BW, omdat Energo Projects niet had voldaan aan haar verplichtingen om [verzoeker] schriftelijk te wijzen op tekortkomingen in zijn functioneren. De rechtbank kende [verzoeker] een billijke vergoeding toe van € 57.000,-, naast de transitievergoeding, en oordeelde dat hij recht had op betaling van zijn salaris en vakantiebijslag over juni 2017. De rechtbank liet bewijslevering toe over de door [verzoeker] gevorderde bonus en de verrekening van de lening die hij aan Energo Projects had verstrekt. De zaak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om duidelijke communicatie te hebben met bestuurders over hun functioneren en de gevolgen van ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/ 534385 / HA RK 17-811
uitspraak: 24 oktober 2017
beschikking
inzake
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker inzake het verzoek ex artikel 7:682 BW met nevenvorderingen,
tevens verweerder inzake het zelfstandig tegenverzoek van verweerster ex
artikel 7:686a lid 3 BW
advocaat mr. E.H. de Joode (Ten Holter Noordam te Rotterdam)
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENERGO PROJECTS B.V.
gevestigd te Ridderkerk,
verweerster inzake het verzoek ex artikel 7:682 BW met nevenvorderingen,
tevens verzoekster inzake het zelfstandig tegenverzoek ex artikel 7:686a lid 3 BW,
advocaat mr. K. Hellinga (Hellinga & Hellinga te Capelle aan den IJssel)
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ respectievelijk ‘Energo Projects’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het op 31 augustus 2017 per fax ter griffie ontvangen verzoekschrift ex artikel 7:682 BW met nevenvorderingen, met producties;
  • het op 28 september 2017 ter griffie ingekomen verweerschrift, met producties, tevens inhoudende een zelfstandig tegenverzoek ex artikel 7:686a lid 3 BW;
  • de brief van [verzoeker] d.d. 28 september 2017 met daarbij gevoegd de producties 13 tot en met 18;
  • de brief van [verzoeker] d.d. 2 oktober 2017, met daarbij gevoegd de producties 19 tot en met 21;
  • de brief van Energo Projects d.d. 3 oktober 2017, met de daarbij gevoegde
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Ter zitting is [verzoeker] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.H. de Joode. Energo Projects is verschenen bij haar eigenaar (middellijk) grootaandeelhouder [grootaandeelhouder verweerder] , bijgestaan door de advocaat mw. mr. K. Hellinga. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht, waarbij mr. De Joode pleitnotities heeft overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden
1.3.
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
2.1. [verzoeker] , geboren op 7 februari 1964, is op 1 mei 2014 voor onbepaalde tijd bij Energo Projects in dienst getreden in de functie van Algemeen Directeur. Bij besluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (hierna:”AvA)”) van 30 april 2014 is [verzoeker] benoemd tot statutair directeur. Op dat moment was ook de heer [grootaandeelhouder verweerder] (hierna: “ [grootaandeelhouder verweerder] ”) bestuurder van de vennootschap, doch hij is met ingang 1 augustus 2014 teruggetreden uit die functie en vanaf dat moment was [verzoeker] enig bestuurder van de vennootschap.
2.2. [verzoeker] werkte fulltime en zijn salaris bedroeg laatstelijk € 8.747,05 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag. De opzegtermijn bedraagt ingevolge de arbeidsovereenkomst één maand.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 4 opgenomen dat aan [verzoeker] een jaarlijkse bonus
kanworden toegekend
“uitsluitend indien de winst dat toelaat, wat volledig en uitsluitend ter beoordeling van de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap staat”.Voor wat betreft de hoogte van de bonus is in dat artikel opgenomen dat gedurende het eerste jaar van het dienstverband de bonus maximaal gelijk is aan een fictieve dividenduitkering behorend bij een fictief bezit/eigendom van 5 procent van de aandelen in de vennootschap. Gedurende het tweede jaar van het dienstverband bedraagt dat percentage 10% en het derde jaar 20%.
Aan het slot van dat artikel is het volgende bepaald
“Het bruto bedrag aan bonus wordt jaarlijks door de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap vastgesteld en toegekend op basis van het functioneren van werknemer in de ruimste zin van het woord. Het al dan niet toekennen van een bonus, alsmede de hoogte van de eventueel toe te kennen bonus is volledig en uitsluitend ter beoordeling van de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap”.
2.4.Energo Projects is actief in de on- en offshore en gespecialiseerd in fabricage, installatietechniek en enginering. Energo Projects is een volle dochtervennootschap van
[dochtervennootschap] de persoonlijke beheervennootschap van [grootaandeelhouder verweerder] . Hij is ook eindverantwoordelijke van Energo Projects en van diverse aan [dochtervennootschap] gelieerde bedrijven in Nederland en het buitenland, die opereren onder de paraplu van de Energo Group B.V.
2.5.
Over 2014 heeft Energo Projects een winst gerealiseerd van € 22.557,-. Die winst is niet uitgekeerd aan de aandeelhouder, maar is toegevoegd aan de reserves van de vennootschap. Hetzelfde is gebeurd met de over 2015 gerealiseerde winst ten bedrage van € 135.987,-.
2.6.
In maart 2015 heeft [verzoeker] van Energo Projects een bedrag geleend van € 35.200,- in verband met de aankoop van een perceel grond, gelegen nabij de Bergse Plassen, van een zakenrelatie van [grootaandeelhouder verweerder] . Energo Projects stelt dat zij met die lening nooit heeft ingestemd en dat [verzoeker] een en ander zelfstandig geregeld heeft, terwijl [verzoeker] stelt dat de lening tot stand is gekomen in overleg met [grootaandeelhouder verweerder] , dat de accountant van de vennootschap heeft voorgesteld het bedrag van € 35.200,00 te boeken als huur en dat hij - [verzoeker] – vervolgens een huurovereenkomst heeft opgesteld, hoewel van huur geen sprake was en [verzoeker] het perceel grond in privé heeft aangekocht. In de boekhouding van Energo Projects is bij de afboeking van het bedrag van € 35.3200,00 vermeld :
“huur 2015 +Borg volgens huurovereenkomst”respectievelijk
“huurafrekening 2016 tot beëindiging”.
2.7.
Op 8 mei 2017 heeft [grootaandeelhouder verweerder] namens [dochtervennootschap] het volgende aan [verzoeker] geschreven:
“Zoals bekend is [dochtervennootschap] (“Beheer”) enig aandeelhouder van Energo Projects (“Energo”). In die hoedanigheid is Beheer voornemens u per dinsdag 23 mei 2017 te ontslaan als statutair bestuurder van Energo. Beheer zal dit voorgenomen ontslagbesluit nemen buiten de algemene vergadering van aandeelhouders.
Omdat Beheer voornemens is dit ontslagbesluit op 23 mei 2017 te nemen, stelt Beheer u hierbij tot 23 mei 2017 in de gelegenheid schriftelijk uw hoorrecht ex artikel 2:8 BW en uw recht op een raadgevende stem ex artikel 2:238 jo. 2: 227 lid 7 BW uit te oefenen.
Voor de goede orde: het hoorrecht dient uw privébelangen en het adviesrecht dient het belang van de vennootschap in die zin dat u de mogelijkheid heeft uw visie op het voorgenomen ontslagbesluit schriftelijk te doen blijken, opdat daarmee rekening gehouden zal worden bij het te nemen besluit.
(…)
2.8.
Vervolgens heeft [dochtervennootschap] op 23 mei 2017 een aandeelhoudersbesluit genomen, waarbij [verzoeker] met ingang van die datum is ontslagen als statutair bestuurder van Energo Projects “onder dankzegging en decharge voor al zijn werkzaamheden”. In dat besluit is onder E het volgende vermeld:
“In aanmerking nemende dat:(…)E. de reden voor het ontslag van de heer [verzoeker] er in gelegen is dat er een verschil van inzicht is ontstaan over de wijze waarop hij inhoud geeft en dient te geven aan zijn functie als statutair bestuurder”.
2.9.
Bij brief van 24 mei 2017 heeft de advocaat van Energo Projects onder meer het volgende aan [verzoeker] bericht:
“(…)
Op dinsdag 23 mei 2017 bent u, met onmiddellijke ingang, als statutair bestuurder van Energo ontslagen. Als bijlage treft u het aandeelhoudersbesluit c.q. ontslagbesluit d.d. 23 mei 2017 aan.
De reden voor uw ontslag als statutair bestuurder is erin gelegen dat er een verschil van inzicht is ontstaan over de wijze waarop u aan uw functie inhoud geeft en dient te geven. Omdat u als statutair bestuurder bent ontslagen, wordt hierbij ook de tussen u en Energo bestaande arbeidsovereenkomst opgezegd, met inachtneming van de voor u geldende opzegtermijn van een maand, per 1 juli 2017 (hierna: deEinddatum). Deze opzegging ligt besloten in het (vennootschapsrechtelijke) aandeelhoudersbesluit c.q. ontslagbesluit d.d. 23 mei 2017. Door uw ontslag als statutair bestuurder is uw arbeidsovereenkomst immers een lege huls geworden.
Hoewel u thans al geen statutair bestuurder meer bent, duurt uw arbeidsovereenkomst nog wel tot1 juli 2017. Desalniettemin hoeft u vanaf heden tot de Einddatum geen werkzaamheden meer voor Energo te verrichten: u wordt per direct vrijgesteld van uw werkzaamheden. U behoudt tot de Einddatum wel gewoon aanspraak op salaris en de overige overeengekomen arbeidsvoorwaarden.(…)”.
2.10.
[verzoeker] heeft zelf bij brief van 29 mei 2017 op die ontslagbrief gereageerd, waarin hij - kort gezegd - te kennen heeft gegeven zich niet te zullen verzetten tegen de opzegging van de arbeidsovereenkomst, mits;
  • Energo Projects bereid is de transitievergoeding van één maand salaris te betalen;
  • Energo Projects overgaat tot het opstellen van een vaststellingsovereenkomst met daarin o.a. decharge voor het statutaire directeurschap van zowel Shipmonting B.V. en Energo Projects B.V. en de financiële afhandeling met betrekking tot de eindafrekening en transitievergoeding e.e.a conform hetgeen gesteld is in de arbeidsovereenkomst.
Daarbij heeft [verzoeker] tevens vermeld dat een overeenkomst ervoor gaat zorgen dat de kans groter is dat hij recht heeft op een WW-uitkering. Bovendien heeft hij gesteld dat in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting opgenomen kan worden.
2.11.
Energo Projects heeft vervolgens begin juni 2017 een vaststellingsovereenkomst opgesteld, doch met de inhoud daarvan is [verzoeker] niet akkoord gegaan, onder meer omdat daarin volgens hem essentiële financiële onderdelen ontbraken, zoals de afwikkeling van de winstdeling/bonus en vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen.
2.12.
[verzoeker] heeft vervolgens op 24 juli 2017 per e-mail het volgende bericht aan [grootaandeelhouder verweerder]
“Beste [werknemer verweerder] ,Graag maak ik op korte termijn met jou een afspraak om de afwikkeling van onze samenwerking te bespreken. Ik verneem geruchten uit de markt dat je mijn naam noemt en dat dat niet in positieve zin gebeurt. Het lijkt me zinvol met elkaar de eventuele discussiepunten te bespreken. Gezien het laatste contact dat via onze advocaten verliep, stel ik er prijs op dat mijn advocaat daarbij nu ook aanwezig kan zijn.Met vriendelijke groet[verzoeker] ”.
Dat e-mailbericht is onbeantwoord gebleven, ondanks het rappelbericht dat [verzoeker] op
28 juli 2017 verstuurd heeft.
2.13.
Energo Projects heeft de eindafrekening ter zake van het salaris over de maand juni 2017 de vakantiebijslag en de transitievergoeding onbetaald gelaten. Zij heeft die posten verrekend met de schuld die [verzoeker] aan haar heeft uit hoofde van de geldlening ten bedrage van € 32,500,-.Tevens heeft Energo Projects geweigerd de door [verzoeker] gevorderde bedragen ter zake van bonus/winstdeling aan hem te betalen.

3.De verzoeken van [verzoeker] en de grondslagen daarvan

3.1.
[verzoeker] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Energo Projects te veroordelen tot betaling aan hem van:
I. een bedrag van € 110.000,- bruto ter zake van billijke vergoeding;
II. een bedrag van € 13.949,65 bruto ter zake van achterstallige tegoeden, waaronder salaris, vakantiebijslag en bonusuitkering, onder aftrek van het bedrag van
€ 35.200,- dat [verzoeker] van Energo Projects geleend heeft;
III. een bedrag van € 6.794,38 althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, ter zake van wettelijke verhoging over het sub II gevorderde bedrag;
IV. de wettelijke rente over de sub I tot en met III gevorderde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
met de veroordeling van Energo Projects in de kosten van het geding.
3.2
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Hij heeft steeds naar behoren zijn werkzaamheden verricht en hij heeft zich steeds goed van zijn taak als bestuurder gekweten. Er is nooit kritiek geweest op zijn functioneren en zijn functioneren is nimmer onvoldoende beoordeeld. [verzoeker] heeft diverse nieuwe klanten aangebracht bij Energo Projects en de vennootschap draaide goed, inclusief de aan Energo Projects gelieerde bedrijven. Medio 2016 is daarin verandering opgetreden, o.a. door een teruggang in opdrachten en vanwege verschillende hoge boetes die door de Inspectie SZW zijn opgelegd aan een concernvennootschap van Energo Projects in verband met tewerkstelling van diverse buitenlandse werknemers in Nederland en het effect hiervan op de opdrachtgevers.
Op enig moment in 2017 heeft [grootaandeelhouder verweerder] [verzoeker] te kennen gegeven dat hij - [grootaandeelhouder verweerder] dus -weer de leiding van Energo Projects op zich wilde nemen. Bij die gelegenheid heeft [grootaandeelhouder verweerder] [verzoeker] verzekerd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken voor zijn toekomst en dat er binnen het concern een andere passende functie voor hem gevonden zou worden. Daarbij heeft [grootaandeelhouder verweerder] - aldus nog steeds [verzoeker] - expliciet vermeld dat hij goed voor [verzoeker] zou zorgen. Kort daarna ontving [verzoeker] echter de hiervoor (zie 2.6.) gedeeltelijk geciteerde ontslagbrief van 8 mei 2017.
[verzoeker] stelt dat het ontslag in strijd is met artikel 7:669 BW, nu een geldige ontslaggrond ontbreekt. Het door Energo Projects gepretendeerde verschil inzicht is niet onderbouwd in het ontslagbesluit of de ontslagbrief, [verzoeker] is daar nooit op aangesproken en Energo Projects heeft bovendien op geen wijze pogingen ondernomen om hiervoor een passende oplossing te vinden en te proberen partijen weer op één lijn te krijgen. Ook is geen sprake van een andere voldragen ontslaggrond.
Zo in dit verband al anders geoordeeld zou worden, heeft [verzoeker] zich op het standpunt gesteld dat Energo Projects niet heeft voldaan aan haar herplaatsingsverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW. In dat verband heeft [verzoeker] tevens verwezen naar de uitlatingen van [grootaandeelhouder verweerder] dat hij goed voor [verzoeker] zou zorgen.
3.3.
[verzoeker] stelt tevens dat opzegging van de arbeidsovereenkomst een gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Energo Projects. [verzoeker] is door Energo Projects aan het lijntje gehouden met de toezegging dat [grootaandeelhouder verweerder] iets voor hem zou regelen, maar uiteindelijk bleek er niets geregeld te zijn en is [verzoeker] ontslagen. Bovendien is [verzoeker] door Energo Projects ten onrechte beschuldigd van schending van zijn geheimhouding en fraude en heeft Energo Projects hem tevens ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor de slechte resultaten van de onderneming. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad in de New Hairstyle zaak (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) bestaat er volgens [verzoeker] aanleiding voor toekenning van een billijke vergoeding ten bedrage van € 110.000,- bruto. Daarbij stelt [verzoeker] onder verwijzing naar de online tool ‘hoelangwerkloos.nl” dat hij rekening moet houden met 4 jaar werkloosheid met alle financiële schade van dien.
3.4.
[verzoeker] stelt voorts dat hij recht heeft op een bonus/winstdeling. De bonus over 2014 bedraagt € 800,- bruto en over 2015 € 17.225,- bruto. Die bedragen kunnen verrekend worden met de lening ten bedrage van € 35.200,- die [verzoeker] nog dient terug te betalen aan Energo Projects.
3.5.
Naast de hiervoor genoemde bedragen maakt [verzoeker] aanspraak op betaling van de transitievergoeding ten bedrage van € 9.652,67. Bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding heeft [verzoeker] rekening gehouden met de hiervoor genoemde bedragen aan bonus/winstdeling.
3.6.
Ten slotte stelt [verzoeker] dat hij nog recht heeft op betaling van het salaris over de maand juni 2017 en de daarover verschuldigde vakantiebijslag ten bedrage van € 677,93 bruto. Bovendien stelt [verzoeker] dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst 252 verlofuren resteren, die hij wel heeft opgebouwd, doch niet heeft kunnen opnemen.
Die aanspraak correspondeert volgens [verzoeker] met een totaal bruto bedrag van € 12.320,-.

4.Het verweer alsmede het zelfstandig tegenverzoek van Energo Projects

4.1
Het verweer van Energo Projects strekt ertoe om de verzoeken van [verzoeker]
af te wijzen en tevens van recht te verklaren dat zij bevoegd is tot verrekening alsmede [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 26.200,46, althans € 14.998,64, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk voorkomt, vermeerderd met rente, met de veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het geding.
Daartoe is door Energo Projects - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
4.2.
Energo Projects heeft door verschillende voorvallen het vertrouwen in [verzoeker] als bestuurder verloren. In dat verband noemt zij het feit dat door toedoen van [verzoeker] op het project Zwijnenburg fors verlies is geleden, dat [verzoeker] zich eigenmachtig een lening van € 32.500,- heeft toegekend om privé een perceel grond aan te kunnen kopen, welke lening in de boeken van Energo Projects is omschreven als huur, terwijl helemaal geen sprake is geweest van huur, maar van koop in privé door [verzoeker] ,alsmede dat Energo Projects door slechte voorbereiding van [verzoeker] een grote order uit Denemarken is misgelopen. Bovendien verwijt Energo Projects [verzoeker] dat hij zich gemengd heeft in een gerechtelijke procedure tussen een dochtervennootschap van Energo Projects en haar bestuurder in Kroatië doordat [verzoeker] een positieve verklaring heeft afgegeven ten behoeve van die directeur. Ten slotte stelt Energo Projects dat [verzoeker] er eigenaardige facturatiemethoden op nahield.
4.3.
Energo Projects stelt primair dat geen aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding, nu [verzoeker] zowel mondeling als schriftelijk te kennen heeft gegeven zich niet te zullen verzetten tegen zijn ontslag. Dat betekent volgens Energo Projects dat de opzegging van 24 mei 2017 niet in strijd is met artikel 7:669 BW en ook niet een gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Energo Projects.
Tevens stelt Energo Projects dat volgens de 15 april arresten van de Hoge Raad (HR 15 april 2005 ECLI:NL:HR:2005:AS2027 en AS2713) het vennootschapsrechtelijke ontslag ook het einde van de arbeidsovereenkomst inhoudt. De aanwezigheid van een redelijke en voldragen ontslaggrond ex artikel 7:669 BW is daarmee een gegeven.
Meer subsidiair stelt Energo Projects dat mede gelet op de door haar beschreven voorvallen wel degelijk sprake is van een voldragen grond voor het ontslag.
4.4.
Energo Projects heeft erkend dat [verzoeker] recht heeft op betaling van het salaris over de maand juni 2017 ten bedrage van € 8.474,05 bruto alsmede de vakantiebijslag daarover ten bedrage van € 677,93 bruto. Tevens erkent zij dat [verzoeker] recht heeft op de transitievergoeding ten bedrage van € 9.151,97. Bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding kan geen rekening worden gehouden met de door [verzoeker] gestelde bonus/winstdeling. Energo Projects betwist immers dat [verzoeker] recht heeft op de bonus/winstdeling. Zij stelt dat afgesproken is dat de bonus/winstdeling alleen betaald zou worden als ook aan de aandeelhouder dividend zou worden uitgekeerd, om zodoende zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de fictieve situatie dat [verzoeker] ook als aandeelhouder gerechtigd was in het aandelenkapitaal van Enegro projects. Om die reden wordt volgens Energo Projects in de arbeidsovereenkomst gesproken over “fictieve dividenduitkering”. Bovendien heeft Energo Projects het discretionaire karakter van de toekenning van de bonusuitkering benadrukt.
Energo Projects erkent tevens dat [verzoeker] recht heeft op uitbetaling van 60.12 verlofuren, welke aanspraak correspondeert met een bruto tegenwaarde van € 2.938,06. Zij betwist de door [verzoeker] gemaakte berekening ten aanzien van de nog openstaande vakantie-uren. Ten aanzien van de door haar verschuldigde bedragen heeft Energo Projects zich op verrekening beroepen met het bedrag van de lening ten bedrage van € 32,.500,- dat [verzoeker] nog aan haar verschuldigd is.

5.De beoordeling van de verzoeken van [verzoeker]

Termijn indiening verzoek [verzoeker]

5.1
Het verzoek van [verzoeker] is - gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 aanhef en sub a jo. artikel 7:682 lid 3 BW - tijdig ingediend, nu het verzoekschrift per fax ter griffie is ontvangen op 31 augustus en de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2017 is geëindigd.
Redelijke grond voor het ontslag?5.2. Het wettelijk kader waarbinnen het tussen partijen gerezen geschil beoordeeld dient te worden laat zich als volgt omschrijven.
Op grond van artikel 7:682 lid 3 BW kan de rechter aan een bestuurder van een rechtspersoon, van wie herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is, op diens verzoek een billijke vergoeding toekennen, indien de opzegging:
a. in strijd is met artikel 669, of
b. het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Met dit artikel heeft de wetgever bij de invoering van de Wwz geen wijziging willen aanbrengen in de tot die tijd bestaande mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding aan de bestuurder van een rechtspersoon bij een kennelijk onredelijk ontslag.
5.3.
Energo Projects heeft allereerst aangevoerd dat [verzoeker] op het bepaalde in genoemd artikel geen beroep toekomt, aangezien hij heeft ingestemd met de beëindiging, nu hij zowel mondeling als ook schriftelijk te kennen heeft gegeven zich niet tegen het ontslag te zullen verzetten.
De rechtbank deelt die visie van Energo Projects niet. [verzoeker] heeft, kennelijk in de verwachting dat [grootaandeelhouder verweerder] een andere passende functie voor hem zou regelen binnen de Energo Group, enkel afstand gedaan van zijn hoor- en adviesrecht als bedoeld in de artikelen 2:8 en 2:238 jo.2:227 lid 2 BW. Tevens heeft [verzoeker] nadat het ontslag al geeffectueerd was in de brief die hij zelf op 29 mei 2017 (zie 2.9) heeft geschreven te kennen gegeven dat hij zich niet zou verzetten tegen het ontslag als Energo Projects zou voldoen aan de door hem in die brief genoemde twee voorwaarden. Vaststaat dat partijen over die voorwaarden geen overeenstemming hebben bereikt. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat [verzoeker] ondubbelzinnig heeft ingestemd met het ontslag, nog daargelaten dat op grond van artikel 7:671 BW instemming met ontslag schriftelijk dient te geschieden, welke bepaling ook geldt ten aanzien van een bestuurder van een rechtspersoon. Voorts is in dit verband nog van belang dat [verzoeker] terecht gesteld heeft dat noch in het ontslagbesluit van 23 mei 2017, noch in de ontslagbrief van 24 mei 2017 aanknopingspunten te vinden zijn voor de juistheid van de stelling van Energo Projects dat [verzoeker] uitdrukkelijk heeft ingestemd met het ontslag. Beide documenten bevatten een zakelijke en eenzijdige mededeling dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2017 eindigt, zonder dat daarin gesteld is dat [verzoeker] met die opzegging heeft ingestemd, dan wel dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden worden beéindigd.
5.4.
[verzoeker] stelt primair dat de opzegging in strijd is met artikel 7:669 BW omdat een redelijke grond voor de opzegging ontbreekt. Bij de beoordeling van die stelling stelt de rechtbank voorop dat onder de Wwz ook voor het ontslag van een statutair bestuurder een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW vereist is. Het mag dan zo zijn, zoals Energo Projects betoogd heeft, dat na het vennootschapsrechtelijk ontslag de arbeidsovereenkomst als het ware een lege huls geworden is en uit “de 15 april arresten” van de Hoge Raad (HR 15 april 2005 ECLI:NL:HR:2005:AS2027 en AS2713) het arbeidsrechtelijk ontslag min of meer rechtstreeks voortvloeit uit het vennootschapsrechtelijk ontslag, een en ander betekent niet dat daarmee en daardoor de eis van een redelijke ontslaggrond niet langer geldt voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een bestuurder. De verwijzing in artikel 7:682 lid 3 onder a BW naar artikel 7:669 BW onderschrijft dit. Gezien de beperkte ontslagbescherming van een bestuurder vanwege het ontbreken van de preventieve toets dienen aan die redelijke grond juist zware eisen te worden gesteld.
In zowel het ontslagbesluit als ook de ontslagbrief is als reden voor het ontslag een verschil van inzicht vermeld over de wijze waarop [verzoeker] inhoud geeft en dient te geven aan zijn functie van statutair bestuurder. Kennelijk beroept Energo Projects zich daarbij op de restgrond van artikel 7:669 lid 3 BW, te weten de h-grond, waarbij zij in dit geding verwijst naar de voorvallen als hiervoor in 4.2. beschreven. [verzoeker] heeft echter gemotiveerd gesteld dat die voorvallen nimmer eerder met hem zijn besproken en dat hij pas voor het eerst in het verweerschrift in deze procedure gelezen heeft die voorvallen reden vormen voor zijn ontslag. Tevens heeft [verzoeker] gesteld dat hem voorafgaande aan het ontslag nimmer te kennen is gegeven dat hij zijn functioneren zou moeten aanpassen of dat er een verschil van inzicht bestond over het te voeren beleid. Energo Projects heeft erkend dat bedoelde voorvallen nimmer schriftelijk onder de aandacht van [verzoeker] zijn gebracht, doch volgens haar zijn die voorvallen wel bij herhaling met [verzoeker] besproken.
Het mag zo zijn dat van een statutair bestuurder een hoge mate van zelfstandig inzicht op zijn functioneren, mag worden verwacht, ook die bestuurder dient tussentijds aangesproken te worden op eventuele tekortkomingen in zijn functioneren en het kan niet zo zijn dat die bestuurder bij zijn ontslag overvallen wordt met allerlei verwijten die nimmer eerder aan hem kenbaar zijn gemaakt, waardoor hem ook de mogelijkheid is onthouden om zijn functioneren te verbeteren. In dit geval was er voor Energo Projects des te meer aanleiding geweest om [verzoeker] uitdrukkelijk op de hiervoor bedoelde voorvallen aan te spreken, nu uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd blijkt dat [verzoeker] weliswaar als enig bestuurder was aangesteld van Energo Projects, maar dat [grootaandeelhouder verweerder] zich nadrukkelijk bezig hield met de dagelijkse gang van zaken van de onderneming en het in feite [grootaandeelhouder verweerder] was die het beleid van de onderneming bepaalde. In dit verband is bijvoorbeeld veelzeggend dat de opdrachtbevestiging van het Zwijnenbrug project getekend is door [grootaandeelhouder verweerder] , namens [verzoeker] .
Energo Projects heeft weliswaar gesteld dat zij [verzoeker] regelmatig mondeling heeft aangesproken op meerbedoelde voorvallen, doch nu die gesprekken door [verzoeker] gemotiveerd zijn betwist, staat een en ander onvoldoende vast. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er onvoldoende aanleiding om Energo Projects op dit punt tot bewijslevering toe te laten, aangezien van Energo Projects in de gegeven omstandigheden verwacht had mogen worden dat zij [verzoeker] schriftelijk op de door haar bedoelde tekortkomingen had gewezen. Duidelijk is immers dat een schriftelijke boodschap een totaal andere impact heeft dan enkel een mondelinge mededeling. Daarbij is tevens van belang dat de door Energo Projects bedoelde voorvallen voor een deel al dateren van 2016, o.a. de kwestie met de privé aankoop van de grond. Zonder schriftelijke berichtgeving had [verzoeker] niet hoeven en kunnen weten dat die kwesties mede reden waren voor Energo Projects om hem te ontslaan. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er des te minder aanleiding om Energo Projects op dit punt tot bewijslevering toe te laten, nu zij niet concreet heeft gesteld wanneer en bij welke gelegenheid de door haar bedoelde gesprekken hebben plaatsgevonden, laat staan dat gesteld is wie bij die gesprekken aanwezig is geweest.
Ten aanzien van de restgrond van artikel 7:669 lid 3 BW geldt ook voor het ontslag van een statutair bestuurder dat van de vennootschap minst genomen verwacht mag worden dat zij schriftelijke signalen aan de bestuurder afgeeft dat er een verschil van inzicht dreigt te ontstaan ten aanzien van de koers van de vennootschap. De vennootschap kan de bestuurder daarmee niet overvallen bij het ontslag, zoals in dit geval gebeurd is. Een en ander betekent dat van een voldragen h-grond derhalve geen sprake is.
Naar het oordeel van de rechtbank behoeven de hiervoor in rechtsoverweging 4.2. bedoelde voorvallen geen afzonderlijke bespreking, nu vaststaat dat [verzoeker] op die voorvallen voorafgaande aan het ontslag nimmer schriftelijk is aangesproken en bovendien noch uit het ontslagbesluit, noch uit de ontslagbrief blijkt dat die voorvallen aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd, nu - zoals hiervoor ook al overwogen - het ontslag enkel gegrond is op een verschil van inzicht over de wijze waarop [verzoeker] inhoud geeft en dient te geven aan zijn functie als statutair bestuurder.
Billijke vergoeding
5.5.
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat een redelijke grond voor het ontslag ontbreekt, zodat op de voet van het bepaalde in artikel 7:682 lid 3 onder a BW aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoeker] . Ten aanzien van de hoogte van de billijke vergoeding wordt het volgende overwogen.
5.6.
De verzochte billijke vergoeding is gegrond op artikel 7:682 lid 3 sub a BW. Die vergoeding is vergelijkbaar met de billijke vergoeding die op grond van artikel 7:681 BW kan worden verzocht na een vernietigbaar ontslag wegens schending van de regels die gelden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. In die schending ligt reeds de ernstige verwijtbaarheid van de werkgever en mitsdien de aanspraak op een billijke vergoeding besloten.
De rechter dient de billijke vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Hij dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (HR 30 juni 2017 ECLI:NL:HR:2017:1187 ro 3.4.2 inzake New Hairstyle).). Bij de begroting van de billijke vergoeding worden alle omstandigheden van het geval betrokken. Hoewel de billijke vergoeding een additioneel karakter draagt en slechts toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden
naasthet wettelijk recht op een transitievergoeding, dat dient ter compensatie van de gevolgen van het ontslag,
"verzet het stelsel van de Wwz zich niet ertegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding waarop de wet een werknemer aanspraak geeft omdat de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt",aldus de Hoge Raad in voormeld arrest. Immers, de aanspraak van de werknemer op loondoorbetaling bij een vernietigbaar ontslag kan niet geacht worden volledig te zijn gecompenseerd door de transitievergoeding en de bedoeling van de billijke vergoeding is nu juist dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Gelet op het voorgaande dient in de hoogte van de billijke vergoeding dan ook de waarde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie zonder vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich nu bevindt.
5.7.
Gelijk hiervoor ook al overwogen, heeft [verzoeker] aan de hand van de rekentool ‘hoelangwerkloos.nl’ berekend dat de verwachte werkloosheidsduur ruim 4 jaar zal zijn. Mede op basis daarvan heeft hij geconcludeerd dat er aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding van € 110.000,- bruto.
Blijkens de toelichting op die tool is de berekening gebaseerd op de belangrijkste indicatoren afkomstig uit de databanken van onder meer het CBS, UWV en GBA over de periode van 2003 tot 2012. Inmiddels is echter sprake van een totaal andere economische conjunctuur, zodat op basis van de uitkomsten van die rekentool geen betrouwbare inschatting gemaakt kan worden van de vermoedelijke werkloosheidsduur van [verzoeker] .
De rechtbank acht alles afwegend in de gegeven omstandigheden een vergoeding van
€ 57.000,- bruto, globaal overeenkomend met 6 maandsalarissen inclusief vakantietoeslag, naast de transitievergoeding, die hierna berekend zal worden, billijk. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het voor [verzoeker] mogelijk moet zijn binnen een periode van circa 9 tot 12 maanden elders werk te vinden en rekening houdend met het feit dat [verzoeker] in die periode recht heeft op een WW-uitkering, zij het berekend naar het maximumdagloon dat aanzienlijk lager is dan 70 c.q. 75 % van het laatstverdiende salaris, compenseert bedoelde vergoeding samen met de hierna te berekenen transitievergoeding globaal het inkomstenverlies gedurende bedoelde periode van 9 tot 12 maanden maanden. Bij de toekenning van het hiervoor genoemde bedrag aan billijke vergoeding heeft de rechtbank tevens meegewogen dat een termijn van 6 maanden geldt als een periode waarbinnen een gemiddeld functioneringstraject kan worden doorlopen. Die termijn had Energo Projects minst genomen moeten doorlopen om te voorkomen dat [verzoeker] door het ontslag overvallen werd.
De rechtbank zal die vergoeding nog niet toewijzen in het dictum van deze uitspraak om te voorkomen dat een deelbeschikking gegeven wordt en de partij die het niet eens is met die beslissing alvast appel moet aantekenen om verstrijken van de appeltermijn te voorkomen.
Bonus / winstdeling
5.8.
Bij de beoordeling van de door [verzoeker] gevorderde bruto bedragen van € 800,- over 2014 en € 18.025,- over 2015 stelt de rechtbank voorop dat aan de hand van hetgeen partijen in de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen beoordeeld dient te worden of [verzoeker] aanspraak kan maken op die bedragen ter zake van bonus/ winstdeling.
Hiervoor is in rechtsoverweging 2.3. vermeld welke afspraken partijen met elkaar hebben gemaakt ten aanzien van de bonus / winstdeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit geen onvoorwaardelijke aanspraak van [verzoeker] op die bonus / winstdeling afgeleid worden. Eerder blijkt daaruit een discretionaire bevoegdheid van de vennootschap tot het al dan niet toekennen van de winstdeling, waarbij geldt dat het toekennen alsmede de hoogte van de eventueel toe te kennen uitkering volledig en uitsluitend ter beoordeling is de AvA “
op basis van het functioneren van werknemer in de ruimste zin van het woord”.Uit die formulering blijkt derhalve dat Energo Projects een zekere beleidsvrijheid had om al dan niet een winstdeling toe te kennen.
[verzoeker] heeft van zijn kant tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat mondeling nadere afspraken zijn gemaakt over de uitbetaling van de bonusuitkering toen [verzoeker] de lening met Energo Projects afsloot ten bedrage van € 32.500,- in verband met de aankoop van een perceel grond. Toen zijn - aldus [verzoeker] - concrete bedragen afgesproken die door Energo Projects aan hem zouden worden toegekend en die bedragen zouden worden afgeboekt op bedoelde lening.
De rechtbank zal [verzoeker] tot het aangeboden bewijs toelaten en hem opdragen bewijs te leveren van zijn stelling dat met Energo Projects in afwijking van het bepaalde in artikel 4 van de arbeidsovereenkomst mondeling andersluidende afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de uitbetaling van de bonus/winstdeling en dat Energo Projects zich daarbij onvoorwaardelijk heeft verplicht tot betaling van de door hem gevorderde bedragen van
€ 800,00 over 2014 en € 17.225,00 bruto over het jaar 2015.
Transitievergoeding
5.9.
Energo Projects heeft erkend dat [verzoeker] bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op de transitievergoeding. [verzoeker] berekent die aanspraak op een bedrag van
€ 9.652,67 bruto, terwijl Energo Projects uitgaat van een bruto bedrag van € 9.151,97. Het verschil wordt veroorzaakt doordat [verzoeker] bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding rekening houdt met de hem toekomende bonusuitkering. Alvorens op dit punt definitief te beslissen zal de rechtbank de bewijslevering van [verzoeker] afwachten ten aanzien van de bonus/winstdeling.
Salaris maand juni 2017, inclusief vakantiebijslag
5.10.
Energo Projects heeft erkend dat [verzoeker] nog recht heeft op betaling van het salaris over de maand juni 2017, vermeerderd met 8% vakantiebijslag, te weten € 8.474,05 +
€ 677,93. Derhalve in totaal een bedrag van € 9.151,98. Over de berekening van bedoeld bedrag zijn partijen het eens, zodat dat bedrag in de te wijzen eindbeschikking toegewezen zal worden. Ook dit bedrag zal nu nog niet worden toegewezen in het dictum van deze uitspraak, om te voorkomen dat sprake is van een deelbeschikking.
Wettelijke verhoging ex artikel 7:625 over het loon over juni 2017 en de vakantiebijslag
5.11.
De door [verzoeker] gevorderde wettelijke verhoging over het salaris over de maand juni 2017 en de vakantiebijslag over die maand is naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar. Energo Projects heeft zich immers ten aanzien van de betaling van dat salaris en vakantiebijslag op goede gronden beroepen op haar recht op verrekening met de schuld van [verzoeker] uit hoofde van de geldlening van € 32.500,-. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld gelden voor die verrekening niet de beperkingen van artikel 7:632 BW. Die beperkingen gelden immers niet bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals in dit geval. Strikt genomen is Energo Projects volgens artikel 7:623 BW het loon over de maand juni 2017 verschuldigd uiterlijk op 1 juli 2017 en op dat moment was de arbeidsovereenkomst door opzegging van Energo Projects al geëindigd, met het gevolg dat de beperkingen van artikel 7:632 BW ten aanzien van de verrekeningsmogelijkheden van de werkgever niet gelden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vakantiebijslag, zodat voor toewijzing van enig bedrag aan wettelijke verhoging over bedoelde emolumenten geen grond bestaat.
Vakantieverlof
5.12.1.
[verzoeker] heeft aan de hand van de door hem overgelegde verlofkaart gesteld dat hij tot en met 31 mei 2017 een aantal van 236 vakantie uur heeft opgebouwd. Over de maand juni 2017 heeft [verzoeker] nog 16 uur opgebouwd, zodat al met al sprake is van een tegoed per 30 juni 2017 van 252 uur. Dat tegoed correspondeert volgens [verzoeker] met een bruto bedrag van € 12.320,00 en ter zake van de niet genoten vakantie uren vordert [verzoeker] de uitbetaling van dat bedrag.
5.12.2.
Energo Projects heeft van haar kant gesteld dat per 30 juni 2017 slechts sprake is van een tegoed van 60.12 uur, hetgeen correspondeert met een tegenwaarde van € 2.938,06 bruto. Voor de berekening van het tegoed van 60,12 uur heeft Energo Projects verwezen naar het door haar accountant opgemaakte overzicht, dat Energo Projects als productie 5 bij het verweerschrift in het geding heeft gebracht.
5.12.3
Ten aanzien van hetgeen partijen hebben gesteld met betrekking tot de door [verzoeker] gevorderde uitbetaling van opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen overweegt de rechtbank het volgende.
Uitgangspunt is dat het aan de werknemer is om het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen concreet te stellen en aan de hand van een duidelijke specificatie inzichtelijk te maken. Bij betwisting van het door de werknemer gestelde tegoed dient de werkgever in beginsel zijn betwisting mede aan de hand van de uit de administratie blijkende gegevens te motiveren, waarbij het tevens op de weg van de werkgever ligt om die gegevens in het geding te brengen. Wanneer de werknemer betwist dat hij vakantiedagen genoten heeft op de dagen genoemd door de werkgever, is het in beginsel aan de werkgever om bewijs te leveren van zijn stelling dat de werknemer op de bewuste dag vrij af is geweest.
[verzoeker] heeft de verlofkaart uit 2017 in het geding gebracht, waaruit af te leiden valt welk verlof hij heeft opgebouwd in de periode van 1 januari 2017 tot 30 juni 2017 en waaruit tevens blijkt hoeveel uur aan wettelijk en bovenwettelijk verlof hij heeft meegenomen uit 2016. Dat overzicht is helder en inzichtelijk. Energo Projects heeft in reactie daarop een overzicht in het geding gebracht, dat kennelijk is opgesteld door haar accountant, doch dat overzicht is nauwelijks leesbaar en bovendien lijkt daaruit te volgen dat [verzoeker] in 2017 270 vakantie-uren heeft opgenomen. Daarvan heeft Energo Projects al ter zitting te kennen gegeven dat die opgave niet juist kan zijn en dat tussen partijen vaststaat dat [verzoeker] in 2017 twee vakantiedagen heeft opgenomen. Voorts lijkt het erop dat in het door de accountant opgestelde overzicht geen rekening is gehouden met eventuele vakantie-uren die [verzoeker] uit het voorgaande jaar heeft meegenomen. Energo Projects heeft ten aanzien van het tegoed aan vakantiedagen bewijs aangeboden en de rechtbank zal haar tot dat bewijs toelaten, waarbij het op de weg van de vennootschap ligt om feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit afgeleid kan worden dat het tegoed aan vakantiedagen per 30 juni 2017 60,12 uur bedraagt.
5.13.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van de procedure aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van de eventuele bewijslevering.

6.De beoordeling van de zelfstandige tegenverzoeken van Energo Projects6.1. Energo Projects heeft gevorderd voor recht te verklaren dat zij gerechtigd is haar vorderingen ter zake van de iPad mini, de espressomachine en de lening op [verzoeker] te verrekenen met hetgeen zij nog aan hem verschuldigd is. In het hierna volgende zal de rechtbank die drie verschillende vorderingen bespreken en daarbij tevens het verweer van [verzoeker] beoordelen.

iPad mini
6.2.
Partijen hebben afgesproken dat [verzoeker] de iPad mini die hem door Energo Projects ter beschikking is gesteld mocht behouden en dat de waarde van dat apparaat verrekend zou worden bij de eindafrekening. Energo Projects vordert ter zake een bedrag van
€ 475,80. [verzoeker] heeft dat bedrag erkend, zodat tot dat bedrag verrekening zal worden toegestaan.
Espressomachine
6.3.1.
Energo Projects stelt dat [verzoeker] met de pinpas van de vennootschap een espressomachine met toebehoren heeft gekocht bij het Kookpunt Nederland voor een totaalbedrag van € 564,90. Zij vordert dat bedrag van [verzoeker] terug, waarbij zij heeft aangevoerd dat zij niet bekend is met de stelling van [verzoeker] dat dit een verrekening betreft van een espresso-automaat, die hij van thuis heeft meegenomen naar kantoor en waarvan zakelijk veelvuldig gebruik is gemaakt.
6.3.2.
[verzoeker] heeft ten aanzien van dit onderdeel van de vordering aangevoerd dat in overleg met [grootaandeelhouder verweerder] de vervanging van de privé koffiemachine door Energo Projects is gefinancierd, omdat [verzoeker] zijn eigen koffiemachine van huis heeft meegenomen en de onderneming daarvan met veel plezier gebruik heeft gemaakt.
6.3.3.
Op basis van hetgeen partijen ten aanzien van dit onderdeel van de vordering hebben aangevoerd, kan het (on)gelijk van een der partijen niet onomstotelijk worden vastgesteld. Derhalve valt ook op dit punt niet aan de bewijslevering te ontkomen. Het ligt op de weg van [verzoeker] om bewijs te leveren van zijn stelling dat Energo Projects ermee in heeft gestemd dat [verzoeker] op haar kosten een espressomachine aanschafte, ter vervanging van de koffiemachine die [verzoeker] van huis had meegenomen ten behoeve van de onderneming. De rechtbank zal [verzoeker] ook op dit punt tot bewijslevering toelaten.
De lening ten bedrage van € 32.500,00
6.4.
Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] gehouden is tot terugbetaling van het bedrag van € 32.500,00, zodat ook ter zake daarvan het beroep op verrekening van Energo Projects slaagt.
6.5.
Ook ten aanzien van het tegenverzoek van Energo Projects wordt iedere verdere beslissing aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van de eventuele bewijslevering.

7.De beslissing

De rechtbank,
Zowel ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] als het zelfstandig tegenverzoek van Energo Projects:
- laat
[verzoeker]toe tot het bewijs van zijn stelling dat met Energo Projects in afwijking van het bepaalde in artikel 4 van de arbeidsovereenkomst mondeling andersluidende afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de uitbetaling van de bonus/winstdeling en dat Energo Projects zich daarbij onvoorwaardelijk heeft verplicht tot betaling van de door hem gevorderde bedragen van € 800,00 over 2014 en € 17.225,00 bruto over het jaar 2015:
- laat
[verzoeker]toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat Energo Projects heeft ingestemd met de aanschaf van de espressomachine bij Het Kookpunt ter vervanging van de koffiemachine die [verzoeker] van huis heeft meegenomen ten behoeve van de onderneming;
- laat
Energo Projectstoe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden feiten op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat het tegoed aan vakantiedagen per 30 juni 2017 60,12 uur bedraagt.
- bepaalt dat:

[verzoeker]en
Energo Projectszich uiterlijk op
14 november 2017schriftelijk dienen uit te laten of, en zo ja op welke wijze, zij voornoemd bewijs wensen te leveren;
• indien zij dat willen doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moeten brengen;
• indien zij getuigen wensen voor te brengen, zij in die akte opgave moeten doen van het aantal en de personalia der door hen voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen voor de daaropvolgende drie maanden op de woensdagen en vrijdagen, aangezien dat in beginsel de zittingsdagen zijn van de behandelend rechter; partijen zullen te zijner tijd zelf hebben zorg te dragen voor behoorlijke oproeping der getuigen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1404