In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de korpschef van politie. De eiser, werkzaam als receptionist, was per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie van Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C. Eiser was het niet eens met deze plaatsing en stelde dat hij in plaats daarvan in de functie van Medewerker Techniek B (schaal 7) geplaatst had moeten worden. Hij voerde aan dat de hardheidsclausule toegepast diende te worden, omdat hij technische kennis bezat en zijn werkzaamheden als receptionist onder andere bestonden uit het coördineren van monteurs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de functievergelijking door de verweerder correct heeft plaatsgevonden volgens de uitvoeringsafspraken van de reorganisatie Politiewet 2012. Eiser kon zich echter niet vinden in de uitkomst van deze vergelijking. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde redenen niet voldoende waren om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank benadrukte dat de inschaling van eiser voortvloeide uit het inrichtingsplan en dat eventuele oneffenheden door een wijziging van dat plan gecorrigeerd moesten worden. De rechtbank concludeerde dat de korpschef op goede gronden had gehandeld en dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.