ECLI:NL:RBROT:2017:8847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
ROT 17/572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing als functievolger in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012 en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de korpschef van politie. De eiser, werkzaam als receptionist, was per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie van Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C. Eiser was het niet eens met deze plaatsing en stelde dat hij in plaats daarvan in de functie van Medewerker Techniek B (schaal 7) geplaatst had moeten worden. Hij voerde aan dat de hardheidsclausule toegepast diende te worden, omdat hij technische kennis bezat en zijn werkzaamheden als receptionist onder andere bestonden uit het coördineren van monteurs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de functievergelijking door de verweerder correct heeft plaatsgevonden volgens de uitvoeringsafspraken van de reorganisatie Politiewet 2012. Eiser kon zich echter niet vinden in de uitkomst van deze vergelijking. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde redenen niet voldoende waren om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank benadrukte dat de inschaling van eiser voortvloeide uit het inrichtingsplan en dat eventuele oneffenheden door een wijziging van dat plan gecorrigeerd moesten worden. De rechtbank concludeerde dat de korpschef op goede gronden had gehandeld en dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/572

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 november 2017 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: C. Lamuadni,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigden: mr. R.M. Arts en mr. N.J. Mathura.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C.
Bij besluit van 14 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Aan de orde is de plaatsing van eiser in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012 als bedoeld in artikel 55ia, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en artikel 1, aanhef en onder p van de Regeling landelijk sociaal statuut (LSS) (de reorganisatie).
1.2
Eisers korpsfunctie was receptionist (schaal 5). In het kader van de reorganisatie heeft verweerder bij besluit van 1 december 2015 de oorspronkelijke functie van eiser als bedoeld in artikel 1a van de LSS met ingang van 1 januari 2012 vastgesteld als
Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C met als plaats van tewerkstelling Veilingweg 66 te Rotterdam. Dit is (ook) de LFNP-functie van eiser.
1.3
Verweerder heeft bij brief van eveneens 1 december 2015 het voornemen kenbaar gemaakt eiser aan te wijzen als functievolger en hem te plaatsen in de functie van Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C (schaal 5), [eenheid] met plaats van tewerkstelling [plaats]. Eiser heeft hiertegen bedenkingen geuit. Deze zijn door verweerder voorgelegd aan de plaatsingsadviescommissie (PAC) als bedoeld in artikel 5 LSS. De PAC heeft geadviseerd de plaatsing te herzien en eiser te plaatsen in de functie van Medewerker Techniek B, omdat handhaving van de plaatsing een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Verweerder is van dit advies afgeweken en heeft zijn voorgenomen besluit gehandhaafd in het primaire besluit.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 3 december 2016, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake was van een uitwisselbare of vergelijkbare functie zodat eiser via de plaatsingsregels als functievolger is geplaatst. Hetgeen eiser heeft aangevoerd betreft geen bijzondere en/of onbillijke situatie die aanleiding diende te geven tot het toepassen van de hardheidsclausule.
2. Op grond van artikel 55lb, eerste lid, Barp wordt de ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.
2.2
In het overleg tussen de minister van Justitie, de korpschef, de vakbonden en de Centrale ondernemingsraad over de thans aan de orde zijnde reorganisatie zijn rechtspositionele uitvoeringsafspraken gemaakt. Deze zijn opgesomd in het zogeheten ‘Moederdocument’ (www.reorganisatie-politie.nl). Tot deze afspraken behoren
de Functievergelijking reorganisatie Politiewet 2012 en de Werkwijze Werk naar Team (WNT). Hierin is beschreven de wijze waarop functievergelijking in de reorganisatie plaats zal vinden. Afgesproken is dat er een zogenaamde ‘van werk naar team tabel’ wordt vastgesteld en dat er een commissie is die de korpschef - desgevraagd - adviseert of een functie als vergelijkbaar of uitwisselbaar kan worden aangemerkt. Als wordt vastgesteld dat de functie van een medewerker vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie die terugkeert in de nieuwe organisatie, dan wordt die medewerker als functievolger op die functie geplaatst. De functievergelijking vindt als volgt plaats:
  • het vertrekpunt bij de functievergelijking is de uitgangspositie van de medewerker. Deze wordt bepaald door de hem per 1 januari 2012 toegekende LFNP-functie (art. 1a LSS). (De rechtbank begrijpt: de zogeheten ‘oorspronkelijke functie’ als bedoeld in dit artikel, meestal zijnde de LFNP-functie; hierna: LFNP-functie). Dit in samenhang met het samenstel van werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar de LFNP-functie. Voor de meeste medewerkers is dit de oude korpsfunctie op 31 december 2011;
  • op basis van het samenstel van opgedragen werkzaamheden vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie wordt bepaald in welk taakgebied/werkveld de medewerker werkzaamheden zijn opgedragen;
  • aan de hand daarvan wordt bepaald in welk team in de nieuwe formatie dit taakgebied/werkveld terugkeert. Het resultaat daarvan wordt weergegeven in de zogenoemde ‘van werk naar team’-tabellen;
  • vervolgens wordt vastgesteld of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het desbetreffend team. Is dit het geval dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst;
  • bij de beoordeling of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het betreffende team worden werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten buiten beschouwing gelaten.
  • als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het betreffende team, wordt gekeken of het samenstel van opgedragen werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar de LFNP-functie vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie in de formatie van het team. Is dit het geval dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst. Voor deze laatste vergelijking bestaat een commissie (Commissie Functievergelijking) die de korpschef hierover adviseert.
  • Medewerkers met een vergelijkbare of uitwisselbare functie worden alle geplaatst als functievolger, ongeacht de formatieruimte voor die functie.
2.3
Op grond van artikel 55v van het Barp kan, indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
3. Eiser betoogt dat hij geplaatst had moeten worden in de functie van Medewerker Techniek B (schaal 7). Hij meent dat de hardheidsclausule toegepast dient te worden. Eiser wijst er op dat het PAC in die zin heeft geadviseerd en dat verweerder hier ten onrechte van is afgeweken. Eiser stelt dat hij technische kennis bezit en dat zijn werkzaamheden als receptionist onder andere bestonden uit het coördineren van de werkzaamheden van de monteurs en het aansturen van de werkvloer. Deze werkzaamheden keren niet terug in de functie Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C.
3.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de door verweerder gemaakte functievergelijking heeft plaatsgevonden langs de lijnen van de hiervoor in rechtsoverweging 2.2 weergegeven uitvoeringsafspraken en dat de uitkomst daarvan in dat licht op zich juist is. Eiser kan zich echter om de hierboven weergegeven redenen desondanks niet vinden in het eindresultaat.
3.2
Dat eiser naar zijn zeggen de werkzaamheden verricht behorende bij de functie van Medewerker Techniek B brengt niet zonder meer met zich dat eiser zich met vrucht op de hardheidsclausule kan beroepen. De rechtbank begrijpt eiser aldus dat hij in dat verband aanvoert dat zijn korpsfunctie destijds, in het kader van de totstandkoming van het LFNP, ten onrechte is gematcht met de functie van Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C in plaats van met de functie Medewerker Techniek B. Deze matching was evenwel onderwerp van een afzonderlijke procedure waarin voor eiser rechtsmiddelen open stonden. Het resultaat daarvan is in het kader van de onderhavige plaatsing (inmiddels) een gegeven. In dit verband faalt evenzeer het beroep van eiser op de verklaringen van zijn teamchef, H.M. Arns, en het plv. sectorhoofd, P.J. Dekkers. Deze betreffen immers in de kern ook de onjuistheid van de matching.
3.3
Eiser voert verder aan dat de monteurs die hij in de praktijk aanstuurt zijn gematcht op de LFNP-functie Medewerker Techniek A, gewaardeerd op schaal 6. Nu eiser collega’s aanstuurt met een hogere schaal dan hij, is volgens hem sprake van scheefgroei in de hiërarchie.
3.4
De nieuwe situatie waarbij de functie van eiser een schaal 5 heeft en de functies van zijn directe collega’s een schaal 5 of 6 vloeit direct voort uit het inrichtingsplan, als gevolg waarvan de schalen 1 tot en met 4 zijn vervallen. Dit plan is een gegeven in het kader van de onderhavige plaatsingsprocedure en behoeft verweerder geen aanleiding te geven tot toepassing van de hardheidsclausule. Deze hardheidsclausule is immers bedoeld voor het corrigeren van onbillijkheden van overwegende aard die voortvloeien uit de toepassing van de regels van de onderhavige plaatsingsprocedure. Eventuele oneffenheden die zich voordoen als gevolg van het inrichtingsplan moeten door een wijziging van dat plan gecorrigeerd te worden. Overigens heeft de rechtbank niet begrepen dat verweerder van mening is dat zulk een situatie zich voordoet.
De rechtbank begrijpt dat de inschaling voor eiser wringt, maar het feit dat hij het werk van zijn collega’s aanstuurt betekent niet dat hij de leidinggevende en eindverantwoordelijke voor hen is. In dat licht is het niet onredelijk dat verweerder toepassing van de hardheidsclausule achterwege heeft gelaten.
3.5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een en ander bij verweerder niet hoefde te leiden tot het aannemen van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 55v Barp. Deze beroepsgrond faalt.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser op goede gronden per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie Medewerker Huisvesting, Service en Middelen C.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, en mr. M. Munsterman en mr. Y.E. Schuurmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2017, en is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. M. Munsterman.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.