ECLI:NL:RBROT:2017:8848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
ROT 17/459
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de plaatsing van een ambtenaar in het kader van een reorganisatie binnen de politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser was per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie van Senior Beveiliging, na een reorganisatie onder de Politiewet 2012. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze plaatsing, omdat hij meende dat hij in de functie van Operationeel Expert Beveiliging geplaatst had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de matching van functies correct was uitgevoerd en dat de onvrede van eiser over deze beslissing niet voldoende was om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank concludeerde dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was, zoals bedoeld in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Eiser had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de betrokken functionarissen een andere uitgangspositie hadden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om eiser als functievolger in de functie Senior Beveiliging te plaatsen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/459

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 november 2017 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. K. Rijnaard,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigden: mr. R.M. Arts en mr. N.J. Mathura.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie Senior Beveiliging.
Bij besluit van 14 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Aan de orde is de plaatsing van eiser in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012 als bedoeld in artikel 55ia, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en artikel 1, aanhef en onder p van de Regeling landelijk sociaal statuut (LSS) (de reorganisatie).
1.2
Eisers korpsfunctie was Chef parketpolitie (schaal 8). In het kader van de reorganisatie heeft verweerder bij besluit van 1 december 2015 de oorspronkelijke functie van eiser als bedoeld in artikel 1a van de LSS met ingang van 1 januari 2012 vastgesteld als
Senior Beveiliging met als plaats van tewerkstelling [plaats]. Dit is (ook) de LFNP-functie van eiser.
1.3
Verweerder heeft bij brief van eveneens 1 december 2015 het voornemen kenbaar gemaakt eiser aan te wijzen als functievolger en hem te plaatsen in de functie van Senior Beveiliging (schaal 8), eenheid [eenheid] met plaats van tewerkstelling [plaats]. Eiser heeft hiertegen bedenkingen geuit. Deze zijn door verweerder voorgelegd aan de plaatsingsadviescommissie (PAC) als bedoeld in artikel 5 LSS. De PAC heeft geadviseerd de plaatsing te handhaven conform het voorgenomen besluit en verweerder heeft overeenkomstig dit advies besloten.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 9 december 2016, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake was van een uitwisselbare of vergelijkbare functie zodat eiser via de plaatsingsregels als functievolger is geplaatst. Hetgeen eiser heeft aangevoerd betreft geen bijzondere en/of onbillijke situatie die aanleiding diende te geven tot het toepassen van de hardheidsclausule. Voorts is volgens verweerder het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
2. Op grond van artikel 55lb, eerste lid, Barp wordt de ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.
2.2
In het overleg tussen de minister van Justitie, de korpschef, de vakbonden en de Centrale ondernemingsraad over de thans aan de orde zijnde reorganisatie zijn rechtspositionele uitvoeringsafspraken gemaakt. Deze zijn opgesomd in het zogeheten ‘Moederdocument’ (www.reorganisatie-politie.nl). Tot deze afspraken behoren
de Functievergelijking reorganisatie Politiewet 2012 en de Werkwijze Werk naar Team (WNT). Hierin is beschreven de wijze waarop functievergelijking in de reorganisatie plaats zal vinden. Afgesproken is dat er een zogenaamde ‘van werk naar team tabel’ wordt vastgesteld en dat er een commissie is die de korpschef - desgevraagd - adviseert of een functie als vergelijkbaar of uitwisselbaar kan worden aangemerkt. Als wordt vastgesteld dat de functie van een medewerker vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie die terugkeert in de nieuwe organisatie, dan wordt die medewerker als functievolger op die functie geplaatst. De functievergelijking vindt als volgt plaats:
  • het vertrekpunt bij de functievergelijking is de uitgangspositie van de medewerker. Deze wordt bepaald door de hem per 1 januari 2012 toegekende LFNP-functie (art. 1a LSS). (De rechtbank begrijpt: de zogeheten ‘oorspronkelijke functie’ als bedoeld in dit artikel, meestal zijnde de LFNP-functie; hierna: LFNP-functie). Dit in samenhang met het samenstel van werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar de LFNP-functie. Voor de meeste medewerkers is dit de oude korpsfunctie op 31 december 2011;
  • op basis van het samenstel van opgedragen werkzaamheden vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie wordt bepaald in welk taakgebied/werkveld de medewerker werkzaamheden zijn opgedragen;
  • aan de hand daarvan wordt bepaald in welk team in de nieuwe formatie dit taakgebied/werkveld terugkeert. Het resultaat daarvan wordt weergegeven in de zogenoemde ‘van werk naar team’-tabellen;
  • vervolgens wordt vastgesteld of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het desbetreffend team. Is dit het geval dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst;
  • bij de beoordeling of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het betreffende team worden werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten buiten beschouwing gelaten.
  • als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het betreffende team, wordt gekeken of het samenstel van opgedragen werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar de LFNP-functie vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie in de formatie van het team. Is dit het geval dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst. Voor deze laatste vergelijking bestaat een commissie (Commissie Functievergelijking) die de korpschef hierover adviseert.
  • Medewerkers met een vergelijkbare of uitwisselbare functie worden alle geplaatst als functievolger, ongeacht de formatieruimte voor die functie.
2.3
Op grond van artikel 55v van het Barp kan, indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
3. Het verzoek van eiser in het beroepschrift om de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit op de bezwaargronden ontoereikend was, is onvoldoende om te kwalificeren als een beroepsgrond. De rechtbank zal zich dan ook in het hiernavolgende beperken tot de toegelichte beroepsgronden die gericht zijn tegen de beslissing op bezwaar.
4. Eiser betoogt dat hij geplaatst had moeten worden in de functie van Operationeel Expert Beveiliging (schaal 9). Hij meent dat de hardheidsclausule toegepast dient te worden, omdat hij al meer dan dertien jaar de werkzaamheden verricht die bij die functie thuishoren.
4.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de door verweerder gemaakte functievergelijking heeft plaatsgevonden langs de lijnen van de hiervoor in rechtsoverweging 2.2 weergegeven uitvoeringsafspraken en dat de uitkomst daarvan in dat licht op zich juist is. Eiser kan zich echter om de hierboven weergegeven reden desondanks niet vinden in het eindresultaat.
4.2
Dat eiser naar zijn zeggen al meer dan dertien jaren de werkzaamheden verricht behorende bij de functie van Operationeel Expert Beveiliging brengt niet zonder meer met zich dat eiser zich met vrucht op de hardheidsclausule kan beroepen. De rechtbank begrijpt eiser aldus dat hij in dat verband aanvoert dat zijn korpsfunctie destijds, in het kader van de totstandkoming van het LFNP, ten onrechte is gematcht met de functie van Senior Beveiliging in plaats van de functie met Operationeel Expert Beveiliging. Deze matching was evenwel onderwerp van een afzonderlijke procedure waarin voor eiser rechtsmiddelen open stonden. Het resultaat daarvan is in het kader van de onderhavige plaatsing een gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de enkele onvrede van eiser met deze matching verweerder in het kader van deze procedure dan ook niet hoefde te leiden tot het aannemen van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 55v Barp. Deze beroepsgrond faalt.
5. Eiser beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar een viertal collega’s van de eenheid [eenheid II] dat wel in de functie Operationeel Expert Beveiliging is geplaatst. Ook dit betoog faalt.
5.1
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van gelijke gevallen geen sprake is, onder meer omdat de betrokken functionarissen een andere uitgangspositie hadden.
6. In hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd is geen grond gelegen het bestreden besluit in strijd te achten met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser op goede gronden per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie Senior Beveiliging.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, en mr. M. Munsterman en mr. Y.E. Schuurmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2017, en is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. M. Munsterman.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.