ECLI:NL:RBROT:2017:8850

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
C/10/502709 / HA ZA 16-537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis en geschil over arbitragebeding in koop-/aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, een stichting, een vordering ingesteld tot vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 16 februari 2011 is gewezen door de arbiter in een geschil met VOF Bergsingel. De vordering is gebaseerd op de stelling dat het arbitrale vonnis niet voldoende gemotiveerd is en dat het arbitragebeding in de koop-/aannemingsovereenkomst onredelijk bezwarend zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot vernietiging tijdig is ingediend, maar heeft geoordeeld dat het arbitragebeding niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van het geval en de rechtsverhouding tussen partijen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door de gang van zaken in de arbitrageprocedure is benadeeld en dat de arbiter niet onpartijdig zou zijn geweest. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden van eiseres niet voldoende zijn om het arbitraal vonnis te vernietigen. De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 8 november 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/502709 / HA ZA 16-537
Vonnis van 8 november 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W.P.M. Mulder te Alphen aan den Rijn,
tegen
1. de stichting
HAVENSTEDER, als rechtsopvolger van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PWS PROJECTEN B.V
., in haar hoedanigheid van voormalig vennoot van de vennootschap onder firma V.o.f. Ontwikkelingsmaatschappij Bergsingel,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.L. Claassen te Eindhoven,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DURA VERMEER BOUW ROTTERDAM B.V., in haar hoedanigheid van voormalig vennoot van de vennootschap onder firma Ontwikkelingscombinatie Dura-Hijbeek V.O.F. I,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S. Könemann te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IJSSELBOUW B.V., als rechtsopvolgster van Heijmans Woningbouw B.V., in haar hoedanigheid van voormalig vennoot van de vennootschap onder firma Ontwikkelings-combinatie Dura-Hijbeek V.O.F. I,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. S. Könemann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna mede [eiseres] , Havensteder, Dura Vermeer en IJsselbouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 mei 2011 (met producties)
  • de doorhaling op de rol van 3 april 2013 wegens schikkingsonderhandelingen
  • het opbrengen van de zaak op de rol van 1 juni 2016
  • de conclusie van antwoord van Havensteder
  • de brief van de rechtbank van 3 augustus 2016, waarbij partijen zijn opgeroepen om ter zitting te verschijnen
  • de zittingsagenda van 8 augustus 2016
  • de brieven van de advocaat van [eiseres] van 2 en 17 november 2016 waarbij producties zijn toegezonden
  • de conclusie van antwoord van Dura Vermeer en IJsselbouw (met producties)
  • het proces-verbaal van de op 18 november 2016 gehouden comparitie van partijen en de daaraan gehechte brief van 8 december 2016 met opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal namens [eiseres] .
1.2.
Ter zitting van 18 november 2016 is de zaak met partijen besproken, waarna de behandeling voor onbepaalde tijd is aangehouden voor nader overleg tussen partijen.
1.3.
Omdat partijen geen oplossing hebben bereikt is de comparitie op 18 mei 2017 gesloten en is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 2 december 2004 met de vennootschap onder firma VOF Ontwikkelingsmaatschappij Bergsingel (hierna: VOF Bergsingel) een koop-/aannemings-overeenkomst gesloten voor de koop en de bouw van het appartement aan de [adres en woonplaats] .
2.2.
Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden voor de koop-/aannemings-overeenkomst voor appartementsrechten van toepassing, zoals deze zijn vastgesteld door de Stichting Garantie-Instituut Woningbouw (hierna: het GIW) in augustus 2003, evenals de GIW Garantie- en Waarborgregeling Appartementsrechten A.2003. Art. 15 van de koop-/aannemingsovereenkomst luidt als volgt:
“Artikel 15 Geschillenbeslechting
1. Alle geschillen naar aanleiding van de koop-/aannemingsovereenkomst met toepasselijkheid van de Garantie- en waarborgregeling van het GIW of daaruit voortvloeiende overeenkomsten, die betrekking hebben op het object van de koop-/aannemingsovereenkomst, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zoals deze drie maanden voor de dag van ondertekening van deze akte luidden.
2. Dit lijdt uitzondering ingeval van geschillen tussen de verkrijger en de ondernemer die betrekking
hebben op:
a. de Garantie- en waarborgregeling van het GIW;
b. bouwkundige gebreken en tekortkomingen geconstateerd bij oplevering en / of binnen drie
maanden daarna;
c. het met sub b verband houdende 5% opschortingsrecht van de verkrijger als bedoeld in artikel
14A van de algemene voorwaarden.
Deze geschillen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het arbitragereglement van de stichting GIW. Geldend is het reglement op het moment van aanhangigmaking van het geschil.”
2.3.
Op 9 februari 2007 is het appartement opgeleverd en op 25 februari 2007 is aan [eiseres] het GIW Garantiecertificaat afgegeven. In augustus 2007 heeft [eiseres] het appartement betrokken.
2.4.
De firma Peutz heeft namens [eiseres] onderzoek gedaan naar gebreken aan de WTW-installatie (warmteterugwin bij gebalanceerde ventilatie). Voorts is onderzoek gedaan naar de door haar ervaren geluidshinder. [eiseres] was niet tevreden over de oplevering en is in december 2009 tegen de VOF Bergsingel een procedure bij het GIW gestart.
2.5.
Het GIW heeft de heer [deskundige] van de Installatie-Technische Advies Combinatie (hierna: IAC) tot deskundige benoemd. Door hem is op 5 juli 2010 een deskundigenbericht uitgebracht.
2.6.
Op 1 oktober 2010 heeft de mondelinge behandeling bij het GIW plaatsgevonden ten overstaan van de arbiter [arbiter] , door wie op 16 februari 2011 arbitraal vonnis is gewezen. Het arbitraal vonnis is op 17 februari 2011 op de griffie van deze rechtbank gedeponeerd.
2.7.
VOF Bergsingel, waarvan PWS Projecten B.V. en Ontwikkelingsmaatschappij Dura-Hijbeek VOF 1 de vennoten waren, is per 22 maart 2010 opgeheven. PWS Projecten B.V. is inmiddels ontbonden en Havensteder heeft haar rechten en verplichtingen overgenomen. Ontwikkelingsmaatschappij Dura-Hijbeek VOF l is op 9 december 2009 eveneens opgeheven. Haar vennoten waren Dura Vermeer Bouw Rotterdam B.V. en Heijmans B.V. Laatstgenoemde vennootschap is inmiddels gefuseerd met IJsselbouw.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat het de rechtbank moge behagen, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het tussen haar en VOF Bergsingel door het GIW gewezen arbitraal vonnis van 16
februari 2011 met dossiernummer 20234 te vernietigen;
2. gedaagden te veroordelen om tot herstel van de gebreken over te gaan, conform de
inhoud van de rapportage van Peutz d.d. 24 maart 2009, alsmede conform de inhoud
van de notitie van Peutz d.d. 27 augustus 2010;
3. gedaagden hoofdelijk des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd te veroordelen in
de (na)kosten van het geding.
3.2.
Zowel Havensteder als Dura Vermeer en IJsselbouw hebben – kort gezegd - geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de (na)kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

inleiding
4.1.
[eiseres] heeft haar vordering tot vernietiging van het arbitrale (eind-)vonnis binnen drie maanden na de dag van nederlegging ter griffie ingesteld en kan in die vordering worden ontvangen.
4.2.
Op grond van het overgangsrecht is de herziene arbitragewet van toepassing op arbitrages die aanhangig zijn geworden op of na 1 januari 2015 en blijft voor het overige het oude recht gelden. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak nog het oude recht dient toe te passen.
4.3.
[eiseres] kan zich niet vinden in het arbitraal vonnis en wenst vernietiging daarvan op gronden die genoemd worden in artikel 1065 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Zij is van mening dat het arbitraal vonnis niet, dan wel niet voldoende met redenen omkleed is. Daarnaast vindt [eiseres] dat het vonnis, c.q. de wijze waarop dit tot stand is gekomen, strijdt met de openbare orde c.q. de goede zeden en tot slot stelt zij dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt. De rechtbank zal deze laatste grond als eerste bespreken.
de geldigheid van de overeenkomst tot arbitrage
4.4.
Volgens [eiseres] dient het arbitragebeding van artikel 15 van de koop-/aannemingsovereenkomst als onredelijk bezwarend te worden beschouwd. Zij wijst allereerst op hetgeen bepaald is in Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993, betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG L95/29). Op de als bijlage bij de Richtlijn behorende indicatieve lijst van bedingen, die als oneerlijk worden aangemerkt, is onder punt 1 sub q opgenomen het beding dat tot doel of gevolg heeft:
“Het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden.”
Voornoemde bepaling uit de Richtlijn is volgens [eiseres] van toepassing op art. 15 van haar overeenkomst met VOF Bergsingel. Ter verdere onderbouwing voert zij aan dat zij gezien de ernstige gebreken aan haar appartement genoodzaakt was om haar klacht aan het GIW voor te leggen en in het verlengde daarvan “gevangen” kwam in de arbitrageprocedure van het GIW. Aldus zou zij geen mogelijkheid hebben gehad om de zaak aan de burgerlijke rechter voor te leggen.
4.5.
Gedaagden wijzen er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat uit (de jurisprudentie over en Parlementaire Geschiedenis van) artikel 6:236 aanhef en onder n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zoals dat gold ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, niet volgt dat een arbitragebeding per definitie een oneerlijk c.q. onredelijk bezwarend beding is en dat de stelplicht en bewijslast dat daarvan wel sprake is op de consument rust.
[eiseres] heeft in dat kader gesteld dat uit WODC-onderzoek is gebleken dat 80% van de kopers ontevreden was over de GIW procedure, dat onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van de arbitrage ontbrak, dat slechts recht werd gesproken door één arbiter en invloed op de benoeming ontbrak en het AIG in 2010 niet voor niets is ontbonden. In combinatie met het verloop van de behandeling van haar klacht – zoals hierna onder 4.8 en 4.12 is weergegeven – is volgens [eiseres] sprake van een onredelijk bezwarend beding. Gedaagden hebben dit gemotiveerd betwist.
4.6.
Gelet op alle omstandigheden van het geval komt de rechtbank tot de conclusie dat art. 15 van de in 2004 gesloten overeenkomst - naar de normen van toen - niet aangemerkt kan worden als onredelijk bezwarend in de verhouding tussen [eiseres] en VOF Bergsingel. De rechtbank baseert dat op de volgende door Havensteder en/of Dura Vermeer en IJsselbouw aangevoerde en door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd weersproken feiten en/of omstandigheden:
- het arbitraal beding is niet enkel in de bij de overeenkomst gevoegde algemene
voorwaarden opgenomen maar ook in de koop-aannemingsovereenkomst zelf;
- de voorlichting over de GIW Garantie en waarborgregeling was destijds uitvoerig;
- de GIW arbitrage was zeer laagdrempelig en goedkoop;
- het bestuur van het GIW bestond mede uit een vertegenwoordiging van de consumenten-organisaties Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis;
- ook gedaagden hebben geen vrije keuze gehad ten aanzien van het toepassen van het arbitraal beding;
- [eiseres] is meer dan de gemiddelde consument juridisch bewust vanwege haar werk bij de rechtbank;
- [eiseres] was reeds voor het voeren van de eerste arbitrale procedure voorzien van professionele juridische bijstand.
4.7.
Voorts staat vast dat [eiseres] zelf het verzoek tot arbitrage heeft ingediend en dat zij zich tijdens die procedure ook niet op onbevoegdheid van de arbiter heeft beroepen. De rechtbank is het eens met gedaagden dat [eiseres] - in het licht van artikel 1052 lid 2 Rv (oud) – om die redenen haar recht heeft verwerkt om thans bij de burgerlijke rechter alsnog vernietiging van het arbitrale vonnis te vragen op de grond dat een geldige overeen-komst tot arbitrage heeft ontbroken.
de motivering van het arbitrale vonnis
4.8.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed, althans zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Zij heeft aangevoerd dat de arbiter ten aanzien van al haar (3) klachten “met oogkleppen op” het advies van de deskundige van het IAC heeft gevolgd; het commentaar van de door [eiseres] ingeschakelde Peutz is volledig genegeerd, hoewel Peutz gemotiveerd heeft aangegeven dat de rapportage van het IAC onvolledig is. In het bijzonder zou door de arbiter miskend zijn dat de WTW-installatie niet goed functioneert, zou de deskundige van het IAC bij zijn berekening zijn uitgegaan van onjuiste feitelijke gegevens en ook zou van een verkeerde norm zijn uitgegaan. [eiseres] heeft deze stellingen uitgebreid toegelicht en ter onderbouwing daarvan producties in het geding gebracht.
4.9.
Gedaagden wijzen er echter terecht op dat de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van die stellingen en producties kan toekomen. Een dergelijke beoordeling zou in feite neerkomen op een hoger beroep tegen het arbitrale vonnis en daar leent de vernietigingsmogelijkheid van artikel 1065 Rv zich niet voor.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de arbiter heeft kennis genomen van zowel het deskundigenbericht van de heer [deskundige] (die op 9 april en 4 juni 2010 een technisch onderzoek heeft verricht) als van het rapport van Peutz. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2010 was naast [eiseres] en haar raadsman ook een vertegenwoordiger van Peutz aanwezig alsmede de deskundige [deskundige] . In zijn arbitraal vonnis geeft de arbiter per klachtonderdeel de zakelijke inhoud weer van het technisch onderzoek van de deskundige, de inhoud van de nadere toelichting van de deskundige en het schriftelijke en mondelinge standpunt van [eiseres] en Peutz, waarna hij ten aanzien van iedere klacht overweegt:
Overwegingen en beoordeling arbiter
“Arbiter stelt vast dat de bevindingen van de deskundige niet of onvoldoende gemotiveerd zijn
weersproken. Hij ziet ook overigens geen aanleiding om af te wijken van deze bevindingen en
neemt deze over als de zijne.”
Ten aanzien van klacht 1 wordt deze overweging gevolgd door zeven andere overwegingen, omvattende in totaal anderhalve bladwijze op A4-formaat, waarna de deskundige ten aanzien van deze klacht VOF Bergsingel veroordeelt - kort gezegd - tot het verrichten, uiterlijk binnen drie maanden, van zodanige werkzaamheden dat alsnog wordt voldaan aan de garantienormen.
Ten aanzien van klacht 2 en 3 wordt aanvullend overwogen:
“Nu niet kan worden vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de garantienormen, kan de klacht niet gegrond worden verklaard.”
en ten aanzien van klacht 2 nog:
“Indien en voor zover tussen partijen is overeengekomen dat er een luchtafvoer geplaatst zou moeten worden en deze niet zou zijn geleverd, dan betreft het hier een leveringsgeschil welke niet in de onderhavige procedure kan worden behandeld.”
4.11.
Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat de hierboven weergegeven overwegingen ten aanzien van met name de klachten 2 en 3 aan de summiere kant lijken. Maar omdat de arbiter telkens verwijst naar de wel uitvoerig in het vonnis weergegeven bevindingen van de deskundige [deskundige] en deze overneemt, kan niet geoordeeld worden dat het arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld.
strijd met de openbare orde of de goede zeden
4.12.
[eiseres] zet grote vraagtekens bij de onpartijdigheid van de deskundige van het IAC in deze kwestie. De deskundige heeft gepoogd partijen eerst tot een minnelijke regeling te brengen en is daarbij uitgegaan van aanvullende oplossingen welke nadrukkelijk niet door partijen waren besproken. De deskundige van het IAC is desondanks betrokken geweest bij het verdere verloop van de procedure en de bezwaren van [eiseres] zijn volledig genegeerd. Als de deskundige van Peutz bij de mondelinge behandeling een nadere toelichting wenste te geven, kapte de arbiter hem subiet af met de mededeling dat hij voor de technische kant van de zaak “alleen naar zijn eigen deskundige” luisterde. [eiseres] is van mening dat zij hierdoor is geschaad in haar mogelijkheden om bewijs te kunnen leveren. Dit vormt op zich al een grond voor vernietiging. Eiseres verwijst hierbij onder meer naar HR 24-04-2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH3137). Voorts heeft zij de bejegening van de deskundige als denigrerend ervaren en wijst dit alles op een grote vooringenomenheid van de arbiter.
4.13.
Gedaagden betwisten de door [eiseres] beschreven gang van zaken alsmede de geciteerde uitlating van de arbiter. Voorts stellen zij dat het enkele feit dat de arbiter het bericht van de GIW-deskundige heeft overgenomen de stelling niet rechtvaardigt dat in strijd met fundamentele beginselen van een goede procesorde is gehandeld.
4.14.
Verder onderzoek naar de juistheid van de stellingen van [eiseres] kan achterwege blijven nu zij op de comparitie heeft verklaard dat zij vooraf geen bezwaar heeft gemaakt tegen noch de aanstelling van de deskundige noch de arbiter. Ook tijdens en kort na de mondelinge behandeling heeft zij niet aan de arbiter kenbaar gemaakt dat zij geen vertrouwen meer in hem en de deskundige had “in de hoop dat er alsnog een goed vonnis zou komen”. De rechtbank deelt de opvatting van gedaagden dat [eiseres] - voorzien van professionele juridische bijstand - de arbiter had kunnen wraken (art. 1033 Rv oud) en door dat niet te doen thans niet geoordeeld kan worden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat zij zich bij de arbitrale uitspraak neerlegt.
slot
4.15.
De slotsom is dat de aangevoerde gronden niet tot vernietiging van het arbitrale vonnis kunnen leiden. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Havensteder en aan de zijde van Dura Vermeer en IJsselbouw worden telkens begroot op:
- betaald griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Havensteder en aan de zijde van Dura Vermeer en IJsselbouw telkens begroot op € 1.523,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, telkens begroot op
€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en ten aanzien van Havensteder te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.
32/1573