ECLI:NL:RBROT:2017:9013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
C/10/536799 / KG ZA 17-1129
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering uit het Extern Verwijzingsregister wegens onvoldoende aannemelijkheid van fraude

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. O. Arslan, dat Achmea Schadeverzekeringen N.V. zijn persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister (EVR) zou verwijderen. Eiser had een autoverzekering bij Achmea en had een ongeval gemeld waarbij zijn Mercedes-Benz betrokken was. Achmea weigerde dekking voor de schade en registreerde eiser in het EVR, stellende dat hij fraude had gepleegd door onjuiste informatie te verstrekken over de toedracht van het ongeval. De voorzieningenrechter oordeelde dat de door Achmea gestelde fraude niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De rechter concludeerde dat de registratie van de persoonsgegevens van eiser in het EVR niet gerechtvaardigd was, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 van het Protocol. De rechter veroordeelde Achmea om de persoonsgegevens van eiser binnen vijf werkdagen na de uitspraak te verwijderen en veroordeelde Achmea in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 17 november 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/536799 / KG ZA 17-1129
Vonnis in kort geding van 17 november 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. O. Arslan te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2017, met 4 producties;
  • de 16 producties van Achmea;
  • de mondelinge behandeling op 3 november 2017;
  • de pleitnota van [eiser], met een productie;
  • de pleitnota van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft voor zijn Mercedes-Benz met kenteken [nummer] een autoverzekering met WA- en cascodekking gesloten bij Achmea.
2.2.
In de algemene polisvoorwaarden (AV-01-141) is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
7. Wanneer is schade niet verzekerd?
(…)
U of een verzekerde pleegt fraude.
  • Wij mogen alle verzekeringen binnen de Schadepolis stoppen.
  • U moet uitkeringen en kosten terugbetalen.
  • (…)
  • Wij mogen de fraude registreren.
-
Alle verzekeraars in Nederland kunnen dit zien.
BijBegrippenziet u wat wij onder fraude verstaan.
(…)
Begrippen
(…)
Fraude U of een verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles:

Of om een vergoeding van ons te krijgen.

Of om een verzekering af te sluiten of te houden.
(…)”
2.3.
Op 3 september 2016 heeft [eiser] bij Achmea melding gemaakt van een ongeval op 2 september 2016, waarbij zijn Mercedes in botsing was gekomen met een Daihatsu Cuore op de Oostzeedijk te Rotterdam.
2.4.
In een expertiserapport van 13 september 2016 heeft Achmea de schadevergoeding volgens dagwaarde berekend op € 8.500,-. Vervolgens heeft Achmea een toedrachts-onderzoek laten uitvoeren door [persoon 1] (hierna: [persoon 1]). In dat kader heeft [persoon 1]
Meer Onderzoek (hierna: [persoon 3]) ingeschakeld om technisch onderzoek te doen naar de aanrijding. [persoon 3] heeft haar bevindingen vastgelegd in een ‘rapport schadeonderzoek’.
In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
1 Inleiding
Mij werd verzocht een onderzoek in te stellen naar de aanrijding van 2 september 2016 te Rotterdam. In deze kwestie was door ondergetekende op 10 oktober 2016 rapport uitgebracht onder kenmerk MO16-361.00. Uit dat onderzoek bleek dat op een van de expertisefoto’s een sporenbeeld zichtbaar is die duidt op meerdere contacten tussen de onderstaande voertuigen.
(…)
2.4
Nadere overwegingen/analyse
(…)
Uit het microscopisch onderzoek blijkt dat er wel autolak op de ANWB-mast is aangetroffen die optisch overeenkomt met de lak van de Mercedes. Ook past de schade aan de voorkant van de Mercedes qua positie bij de afstand tussen de ANWB-mast en de vangrail. Zie hiervoor de foto’s hieronder. Hierdoor kan worden gesteld dat de Mercedes naar alle waarschijnlijkheid wel tegen de ANWB-mast is gereden.
(…)
Plaatsen we deze gegevens nu op een luchtfoto van de locatie, dan kan de aanrijding tussen de Mercedes en de Daihatsu niet hebben plaatsgevonden op de verklaarde wijze. Indien de Daihatsu bij het naar links afslaan de Mercedes zou hebben geraakt, dan is de Mercedes al geheel of gedeeltelijk de ANWB-mast gepasseerd. Zie de schets hieronder. Daarbij komt dat er sprake is van meerdere contactsporen op het voorportier van de Mercedes, wat ook niet te plaatsen is bij de geschetste situatie dat de Mercedes voor de Daihatsu langs reed en de Daihatsu op ongeveer het midden van de kruising tot stilstand kwam.
(…)”
2.5.
Aan de hand van het rapport van [persoon 3] en zijn eigen bevindingen, heeft [persoon 1] op
26 januari 2017 een expertiserapport opgesteld. In zijn expertiserapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
In uw opdracht een onderzoek ingesteld naar de aanrijding tussen de Mercedes, [nummer], van uw verzekerde [eiser] en de Daihatsu, (…), van tegenpartij (…) met als bestuurder daarin [persoon 2].
Volgens opgaaf van beide bestuurders via het schadeformulier (SAF) heeft de Daihatsu geen voorrang verleend aan de van rechter komende en op een voorrangsweg rijdende Mercedes. Na de botsing met de Daithatsu zou de Mercedes met de rechter zijkant en voorkant tegen de vangrail en een lantaarnpaal tot stilstand zijn gekomen. Het SAF is als bijlage bij dit dossier gevoegd.
Ik bezocht de Mercedes bij een schade herstelbedrijf in Vlaardingen. Ik heb metingen verricht, foto’s gemaakt en spurfix folie afgenomen waardoor diverse sporen zijn veiliggesteld. De foto’s zijn gevoegd in de bijlagen bij dit dossier.
Ik bezocht verzekerde [eiser] en nam van hem een uitgebreide verklaring op. Deze verklaring is als bijlage bij dit dossier gevoegd.
Hij verklaarde mij o.a. dat:
* Hij deze Mercedes zelf invoerde vanuit Duitsland zonder schade en dat hij deze Mercedes kocht van de 1e eigenaar,
* zijn Mercedes direct voor deze aanrijding geheel schadevrij was,
* aan hem geen voorrang verleend werd door de voor hem van links komende Daihatsu, waarbij de Daihatsu tegen de linker zijkant van zijn Mercedes botste en vervolgens met de rechter zijkant tegen de vangrail botste en tegen een lantaarnpaal tot stilstand kwam.
Ik bezocht tegenpartij [persoon 2] en nam van haar een uitgebreide verklaring op. Deze verklaring is als bijlage bij dit dossier gevoegd.
Zij verklaarde mij o.a. dat:
* de Daihatsu voor deze aanrijding schadevrij was maar wel gebruikerssporen had,
* zij op de kruising Beverwaarseweg-Oostdijk te Rotterdam links af sloeg en daarbij de voor haar van rechts komende Mercedes geen voorrang verleende waardoor zij met de rechter voorkant van de Daihatsu tegen de Mercedes botste,
* zij met haar auto op het kruisingsvlak stond en al naar links was ingedraaid op het moment van de botsing,
* zij ook had gezien dat de Mercedes na de bosting ook nog tegen de vangrail aan botste.
Ik onderzocht de Daihatsu en heb metingen verricht, foto’s gemaakt. Diverse sporen zijn door mij veiliggesteld middels spurfix folie.
Ik heb de schade locatie bezocht en heb ook daar metingen verricht, foto’s gemaakt en diverse sporen veiliggesteld middels spurfix folie.
Op de bruin/grijze lantaarnpaal, enkele tientallen meters voorbij de schade locatie, zijn in het geheel geen sporen van een bots contact met de Mercedes aangetroffen. Ook op het laatste deel van de vangrail zijn door mij geen sporen aangetroffen van een botsing met de Mercedes.
Alle veiliggestelde sporen, foto’s, metingen en verklaringen zijn door mij doorgestuurd naar het bedrijf Meer Onderzoek te Veenendaal.
Uit het onderzoek tot nog toe kan worden geconcludeerd dat op het moment van botsen van beide voertuigen, de neus van de Mercedes reeds voorbij de lantaarnpaal was en derhalve nooit, zoals werd verklaard, na de botsing nog tegen de vangrail gebotst te zijn en daarna nog tegen de lantaarnpaal.
Daarom heb ik verzekerde [eiser] een mail gestuurd met een foto waarop de schadelocatie te zien is en in totaal een tweede lantaarnpaal op enkele tientallen meters voorbij de schadelocatie, in richting waarin de Mercedes reed. Door verzekerde [eiser] werd via mail verklaard dat hij tegen eerste lantaarnpaal was gebotst, welke op de kruising staat van de schadelocatie.
Ik heb daarom verzekerde [eiser] voor een tweede maal bezocht om van hem wederom een verklaring op te nemen en hem te confronteren met de resultaten van mijn onderzoek. (…)
Hij verklaarde mij o.a. dat:
* hij nu hij de foto’s van de schade locatie ziet hij toch tegen de tweede, bruin/grijze, lantaarnpaal is gebotst,
* hij verder wel bleef bij de antwoorden die hij tijdens zijn eerste verklaring had afgelegd.
Door Meer Onderzoek is rapport opgemaakt inzake deze aanrijding. (…)
Zij concluderen:
“Dat de aanrijding, zoals verklaard door partijen, niet kan hebben plaatsgevonden, omdat de Mercedes reeds voorbij de lantaarnpaal (ANWB-mast) is op het moment dat hij in botsing komt met de Daihatsu. Ook kan het niet kloppen dat de Mercedes meerdere contactsporen vertoont op de linker zijkant. Uit het sporen onderzoek blijkt verder dat er laksporen op zowel de lantaarnpaal/ANWB-mast als op de vangrail zitten die gelijk zijn aan de lak van de Mercedes. Ook past de schade aan de voorkant van de Mercedes qua positie bij de afstand tussen de ANWB-mast en vangrail.”
Na mijn onderzoek kan ik concluderen:
* dat de Mercedes is ingevoerd vanuit België,
* dat verzekerde meerdere keren van mening is veranderd,
* dat er op de linker flank van de Mercedes meerdere bots contacten zijn aangetroffen,
* dat de bewijzen uit het technische onderzoek niet overeenkomen met hetgeen is verklaard door verzekerde [eiser].
(…)”
2.6.
Bij brief van 26 januari 2017 heeft Achmea, onder toezending van de rapporten van [persoon 1] en [persoon 3], aan [eiser] onder meer medegedeeld dat zij dekking voor de schade aan de Mercedes weigert omdat [eiser] op meerdere punten onwaar heeft verklaard over de toedracht van de aanrijding, dat zijn verzekeringen bij Achmea zullen worden stopgezet, dat de door Achmea gemaakte onderzoekskosten voor zijn rekening komen en dat Achmea zijn persoonsgegevens voor 8 jaar zal opnemen in het Extern Verwijzingsregister (hierna: het EVR).
2.7.
Bij e-mail van 10 september 2017 heeft de advocaat van [eiser] Achmea verzocht om de registratie in het EVR ongedaan te maken. Bij e-mail van 11 september 2017 heeft Achmea haar standpunt en de daaraan gekoppelde maatregelen gehandhaafd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Achmea te veroordelen tot het (doen laten) verwijderen en verwijderd houden van de persoonsgegevens van [eiser] uit het EVR, tegen behoorlijk bewijs, binnen 5 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat Achmea dit gebod niet nakomt, zulks tot een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van Achmea in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
Achmea voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met zijn stelling dat hij thans geen verzekeringen meer kan afsluiten onder marktconforme voorwaarden en daardoor grote risico’s loopt alsook dat niet van hem kan worden verlangd dat hij een langdurige bodemprocedure afwacht om op te komen tegen de in zijn ogen foutieve en diffamerende registratie in het EVR, is het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering voldoende gegeven.
4.2.
In geschil is de vraag of de registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het EVR door Achmea gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan wordt uitgegaan van het volgende (juridische) kader.
Het EVR maakt deel uit van het incidentenwaarschuwingssysteem voor financiële instellingen dat is vormgegeven in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het Protocol). De Autoriteit Persoonsgegevens heeft, na onderzoek, vastgesteld dat de verwerking van persoonsgegeven zoals omschreven in het Protocol rechtmatig is.
Vooropgesteld wordt dat opname in het EVR – dat te raadplegen is via de Stichting CIS – voor de betrokkene verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen door toetsing in het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens is het mogelijk dat zij om nadere informatie omtrent opname kunnen vragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren of alleen willen verlenen tegen (extra) hoge kosten. Om die reden dienen hoge eisen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname in het EVR.
In artikel 5.2.1 van het Protocol zijn de voorwaarden bepaald waaronder persoonsgegevens mogen worden opgenomen in het EVR. Dit artikel luidt als volgt:
“5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde
proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging
vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een
Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of
(II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de
onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in
principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat
Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe
Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de
Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad (HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, rov. 4.4) bepaald dat voor verwerking van persoonsgegevens in het EVR sprake moet zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Sv kunnen dragen. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegeven in voldoende mate moeten vaststaan.
4.3.
Achmea stelt zich op het standpunt dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude door haar onjuiste informatie te verstrekken met de bedoeling haar ertoe te bewegen een uitkering te verstrekken zonder dat hij hierop recht had. Gebleken is dat de door [eiser] geschetste toedracht van de schade niet juist kan zijn en [eiser] heeft gelogen over het schadeverleden en de herkomst van de Mercedes, aldus Achmea.
4.4.
Ten aanzien van de toedracht van de aanrijding heeft Achmea verwezen naar het rapport van [persoon 3]. Onder meer aan de hand van een luchtfoto heeft [persoon 3] geoordeeld dat het verhaal van [eiser] niet kan kloppen. Op de luchtfoto heeft [persoon 3] geschetst op welke wijze de twee auto’s in botsing zouden moeten zijn gekomen en aan de hand van die schets concludeert zij dat, indien de Daihatsu bij het naar links afslaan de Mercedes zou hebben geraakt, de Mercedes dan al geheel of gedeeltelijk de ANWB-mast is gepasseerd.
De voorzieningenrechter is het met [eiser] eens dat op de situatieschets het een en ander valt af te dingen. In de situatieschets wordt ervan uitgegaan dat de Daihatsu een scherpe bocht naar links neemt. In dat geval lijkt het inderdaad niet of maar moeilijk mogelijk dat de Mercedes bij een botsing de ANWB-mast raakt. Er kan echter niet worden vastgesteld dat de Daihatsu daadwerkelijk op die wijze de bocht is ingegaan, zoals in de schets aangegeven. [eiser] en [persoon 2] hebben daar niet expliciet een verklaring over afgelegd. [persoon 2] heeft enkel verklaard dat zij op het moment van de botsing reed op het kruisingsvlak en al iets naar links was ingestuurd en dat zij na de botsing midden op het kruisingsvlak tot stilstand kwam. Deze omschrijving is onvoldoende concreet om daaraan de door Achmea getrokken conclusie te verbinden dat de Daihatsu een scherpe bocht heeft genomen. Niet valt uit te sluiten dat de Daihatsu met een ruime bocht naar links is gegaan. In dat geval is het zeer wel mogelijk dat de Mercedes de ANWB-mast heeft geraakt. Verder wordt opgemerkt dat de voertuigen in de schets te smal zijn afgebeeld. Op die schets passen bijna twee voertuigen naast elkaar op een rijstrook, maar op een foto van dat kruispunt valt te zien dat net één voertuig op een rijstrook past. De verhoudingen tussen de geschetste auto’s en de rijstroken kloppen derhalve niet. Het een en ander leidt tot het voorlopige oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgegaan van de getrouwheid van de situatieschets.
4.5.
Voorts heeft [persoon 3] in haar rapport (summierlijk) vermeld dat er sprake is van meerdere contactsporen op het voorportier van de Mercedes. Deze bevinding is kennelijk gebaseerd op een eerder onderzoeksrapport van haar van 10 oktober 2016. Pas bij het tweede verhoor, op 22 december 2016, is [eiser] gevraagd een verklaring te geven voor de meerdere contactsporen. Dat hij toen geen goede verklaring heeft kunnen geven, kan hem onder de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen. Gesteld noch gebleken is immers dat het rapport van 10 oktober 2016 aan [eiser] ter hand is gesteld, zodat Achmea het beginsel van hoor en wederhoor niet op juiste wijze heeft toegepast. Evenmin is het rapport in de onderhavige procedure ingebracht. [eiser] is daardoor geschaad in zijn belang om op adequate wijze verweer te voeren.
4.6.
Dat [eiser] wisselend heeft verklaard, maakt zijn verhaal nog niet onbetrouwbaar. [eiser] heeft bij het eerste verhoor aangegeven dat hij de ANWB-mast en de vangrail had geraakt. Desgevraagd heeft hij daarna per e-mail vastgehouden aan die verklaring. Bij het tweede verhoor, waar hij werd geconfronteerd met foto’s van de schadelocatie, heeft hij verklaard dat hij niet tegen de ANWB-mast was gebotst maar tegen een lantaarnpaal die verderop stond. Uit de opgestelde verklaring van het tweede verhoor blijkt dat [eiser] tijdens dat verhoor door de foto’s aan het twijfelen werd gebracht. Hij verklaarde tegenover [persoon 1] dat hij niet meer zeker wist om welke paal het ging, dat het zo lang geleden was en dat hij dacht dat het de verste paal was. Aangezien het tweede verhoor bijna 4 maanden na het ongeval plaatsvond, is niet onbegrijpelijk dat [eiser] niet meer met zekerheid kon zeggen welke paal hij had geraakt en is zijn twijfel daardoor te verklaren.
4.7.
Vaststaat dat, blijkens de laksporen die zijn aangetroffen op beide auto’s, de vangrail en de ANWB-mast, de Daihatsu en de Mercedes daadwerkelijk met elkaar in botsing zijn gekomen en dat de Mercedes eveneens in contact is geweest met de vangrail en de ANWB-mast die naast de vangrail staat. [persoon 3] heeft zelfs aangegeven dat de schade aan de voorkant van de Mercedes qua positie past bij de afstand tussen de ANWB-mast en de vangrail. De schade past ook bij de (eerste) verklaringen van [eiser]. Tegen die achtergrond is de omstandigheid, dat de oorzaak van de meerdere contactsporen op de Mercedes niet kan worden verklaard – voor zover dat dus al aan [eiser] zou kunnen worden tegengeworpen – op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat de door [eiser] geschetste toedracht van de schade niet juist kan zijn.
4.8.
Ten aanzien van de herkomst en het schadeverleden van de Mercedes, wordt het volgende overwogen.
Uit het verslag van het eerste verhoor van [eiser] blijkt dat [persoon 1] heeft gevraagd van wie en waar [eiser] de Mercedes had gekocht. Daarop heeft [eiser] geantwoord dat hij de auto van een particulier in Duitsland had gekocht. Op de vraag of hij de auto met schade had gekocht, heeft [eiser] geantwoord dat hij de auto zelf had ingevoerd zonder schade. Tijdens het tweede verhoor zijn de herkomst en het schadeverleden van de auto niet aan de orde gekomen. Pas in een later stadium heeft [persoon 1] overwogen dat de auto is ingevoerd met schade vanuit België. Volgens de brief van Achmea van 26 januari 2017 heeft [persoon 1] die informatie gehaald uit het Landelijk Informatiepunt Voertuigcriminaliteit (hierna: LIV).
In de onderhavige procedure heeft [eiser] aangevoerd dat de Mercedes schadevrij was gekocht van een particulier in Duitsland, maar dat hem later is gebleken dat de auto nog in België stond geregistreerd. Ter zitting heeft [eiser] een brief van de belastingdienst van
11 mei 2015 overgelegd, waarin de belastinginspecteur, in het kader van de aangifte bpm voor de Mercedes, aan [eiser] mededeelt dat het voertuig, mede gezien het bouwjaar en de kilometerstand, niet meer dan de normale gebruikssporen laat zien.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser], heeft Achmea niet aannemelijk gemaakt dat de auto met schade is ingevoerd. Enige toelichting of onderbouwing van die stelling, zoals een uittreksel uit het LIV, ontbreekt. Zowel in het rapport als in deze procedure is op dat punt niets overgelegd. Evenmin is gebleken dat [eiser] zou hebben gelogen over de herkomst van de auto. Aan hem is immers enkel gevraagd van wie en waar hij de auto had gekocht. Het antwoord dat hij toen gaf, is tot op heden hetzelfde gebleven. Dat hij bij die vraag niet ook heeft medegedeeld dat de auto ten tijde van de koop nog een Belgisch kenteken had, kan niet zonder meer worden beschouwd als liegen, laat staan opzettelijke misleiding van Achmea. Daarbij speelt mee dat [persoon 1] zijn conclusie op dit punt heeft getrokken zonder [eiser] daarover te hebben gehoord en dat [eiser] ook na het verschijnen van het rapport en voorafgaand aan de registratie in het EVR niet in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Bovendien heeft Achmea niet inzichtelijk gemaakt dat het achterwege laten van de betreffende informatie invloed heeft op het bepalen van de dagwaarde van de auto.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende is gebleken dat [eiser] heeft gelogen over de herkomst en het schadeverleden van zijn auto en dat bepaald niet valt uit te sluiten dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door [eiser] is omschreven. Daarbij is mede van belang dat Achmea, zoals eerder overwogen onder 4.5. en 4.8., op meerdere punten heeft verzaakt om [eiser] op behoorlijke wijze in de gelegenheid te stellen verweer te voeren tegen de door haar opgeworpen vragen bij het onderzoek. Daarmee heeft zij onzorgvuldig jegens [eiser] gehandeld. Alles bij elkaar genomen, is de door Achmea gestelde fraude niet genoegzaam aannemelijk geworden in de hiervoor in 4.2. bedoelde en verwoorde zin, zodat naar voorlopig oordeel geen sprake is van een gedraging in de zin van artikel 5.2.1. sub a. van het Protocol. Reeds om die reden is de registratie van de persoonsgegeven van [eiser] in het EVR in ieder geval op dit moment niet gerechtvaardigd.
4.10.
Dat leidt ertoe dat Achmea op na te melden wijze zal worden veroordeeld de persoonsgegevens van [eiser] uit het EVR te (doen) verwijderen en verwijderd te houden.
Nu Achmea daarbij mede afhankelijk is van de medewerking van een derde (stichting CIS), zal haar daarbij in redelijkheid een termijn van vijf werkdagen na de uitspraak van dit vonnis worden gegund, waarbij de voorzieningenrechter er vanuit gaat dat Achmea zich zal inspannen de registratie zo snel mogelijk te (doen) verwijderen.
4.11.
Het opleggen van een dwangsom als prikkel tot nakoming, is niet geïndiceerd.
Ter zitting heeft Achmea verklaard dat zij, indien zij wordt veroordeeld tot de ongedaanmaking van de EVR-registratie, vrijwillig zal voldoen aan die veroordeling.
Er is geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen.
4.12.
Achmea zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden, naast de nakosten, begroot op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.188,21

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Achmea, binnen 5 werkdagen na de uitspraak van dit vonnis en tegen behoorlijk bewijs, tot het (doen laten) verwijderen en verwijderd houden van de persoonsgegevens van [eiser] uit het EVR;
5.2.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.188,21, voorts vermeerderd met € 131,- aan nasalaris zonder betekening en, in geval betekening van het vonnis plaatsvindt, met € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017.
2091 / 2009