ECLI:NL:RBROT:2017:9195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
10/682283-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg tijdens nieuwjaarsnacht

Op 22 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2015 in Sliedrecht twee mannen heeft mishandeld. De verdachte heeft een van de slachtoffers, [naam slachtoffer 1], met kracht in het gezicht gestompt, wat resulteerde in een gebroken kaak. Het andere slachtoffer, [naam slachtoffer 2], werd geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk was en dat de verklaringen van de slachtoffers consistent en betrouwbaar waren. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar werd wel schuldig bevonden aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door de mishandeling. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat leidde tot een vermindering van de op te leggen straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/682283-16
Datum uitspraak: 22 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.T. van der Wulp, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde met uitzondering van het tweede gedachtestreepje en bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelede;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak (onder 2 primair tenlastegelegde)

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder
2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs (onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde)

Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van het dossier en het verdere onderzoek op de terechtzitting als vaststaand worden aangemerkt.
In de ochtend van 1 januari 2015 is in Sliedrecht onenigheid ontstaan tussen vier jongemannen: de verdachte en [naam vriend verdachte] enerzijds en [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] anderzijds. De vriendin van [naam slachtoffer 1] , [naam vriendin slachtoffer 1] , was daarbij ook aanwezig. Na het incident is [naam slachtoffer 1] bij de huisartsenpost geweest. Daar werden onder andere een breuk dwars door de frontale tandenrij en een zwelling van de kaak geconstateerd. [naam slachtoffer 1] is daarvoor behandeld door een kaakchirurg.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat kan worden bewezen dat [naam slachtoffer 1] bovengenoemd letsel heeft opgelopen doordat de verdachte hem in het gezicht heeft gestompt, zoals onder 1 is tenlastegelegd. Voorts acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze tegen het lichaam te schoppen, terwijl hij op de grond lag, zoals onder 2 subsidiair is tenlastegelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam vriendin slachtoffer 1] niet betrouwbaar zijn, althans dat aan die verklaringen ‘getwijfeld moet worden’. Daarnaast heeft [naam vriendin slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris anders verklaard dan bij de politie over de beenomklemming waarbij [naam slachtoffer 2] en [naam vriend verdachte] betrokken zouden zijn geweest. Bovendien is niet uit te sluiten dat [naam slachtoffer 1] het letsel heeft opgelopen doordat [naam slachtoffer 1] dronken van zijn fiets is gevallen of is gevallen door een duw van de verdachte.
Beoordeling
[naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en de [naam vriendin slachtoffer 1] hebben zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. De verklaringen zijn in de kern consistent. Allen hebben zij kort na het voorval verklaard en op hoofdlijnen gelijkluidend aan de later afgelegde verklaringen. De omstandigheid dat de verklaringen op punten mogelijk niet geheel gelijkluidend zijn, is geen reden om de verklaringen onbetrouwbaar te achten.
[naam vriend verdachte] en [naam slachtoffer 2] lagen gedurende de confrontatie op de grond, waardoor [naam vriend verdachte] grotendeels niet weet wat er met of door de verdachte is gebeurd tijdens de confrontatie. Daarmee staat de verklaring van de verdachte voor een groot deel op zichzelf tegenover de verklaringen van drie anderen. Dat getuige [naam vriendin slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris
-tweeëneenhalf jaar na het voorval- zich niet kan herinneren dat, zoals zij eerder had verklaard, [naam vriend verdachte] [naam slachtoffer 2] in een beenklem had, maakt dit niet anders. In ieder geval is het geen reden om haar verklaring dat [naam vriend verdachte] op [naam slachtoffer 2] zat en hem in een houdgreep hield, onbetrouwbaar te achten. In beide verklaringen die zij heeft afgelegd heeft zij dit duidelijk verklaard.
De stelling van de verdediging dat het letsel van [naam slachtoffer 1] op een andere wijze kan zijn ontstaan is niet onderbouwd. Deze stelling vindt geen steun in het dossier. Het letsel van [naam slachtoffer 1] past bij de (uit de bewijsmiddelen blijkende) vuistslag die de verdachte aan [naam slachtoffer 1] heeft gegeven en het feit dat hij daarna bloedde. Bovendien is niet gebleken dat [naam slachtoffer 1] , behalve een gebroken kaak en een zwelling van zijn kaak, nog ander letsel had, wat voor de hand zou hebben gelegen als hij met zijn fiets zou zijn gevallen. Dat het letsel zou zijn ontstaan doordat de verdachte [naam slachtoffer 1] een duw heeft gegeven is ook geenszins aannemelijk geworden. Volgens de verklaring van de verdachte op de terechtzitting zou hij [naam slachtoffer 1] hebben geduwd terwijl deze met zijn gezicht naar hem toestond. [naam slachtoffer 1] zou door de duw achterover zijn gevallen en enigszins op zijn zij op de grond zijn terechtgekomen.
Daarna zou het lichaam van [naam slachtoffer 1] zich naar voren hebben bewogen en zou hij met zijn gezicht op straat terecht zijn gekomen, waardoor het letsel zou zijn ontstaan. Deze verklaring wordt volstrekt ongeloofwaardig geacht.
De gevoerde verweren worden daarom verworpen. De verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2]
en [naam vriendin slachtoffer 1] vormen een voldoende basis voor het bewijs dat het de verdachte
is geweest die het letsel bij [naam slachtoffer 1] heeft veroorzaakt en die [naam slachtoffer 2] heeft
mishandeld.

6.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, , is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 1 januari 2015 te Sliedrecht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 1] ) met kracht
- in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft gestompt
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten: een breuk van de kaak) heeft bekomen;
2. subsidiair
hij op 1 januari 2015 te Sliedrecht [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalenmet geschoeide voet tegen het lichaam te schoppen/trappen, terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

Kwalificaties

De bewezen feiten leveren op:
1.

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

2. subsidiair
mishandeling.
Strafuitsluitingsverweren
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is van noodweer, subsidiair noodweerexces.
Met zijn handelen heeft de verdachte de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] tegen [naam vriend verdachte] , zijn vriend, die het syndroom van Crouzon en daardoor een bijzonder kwetsbare lichamelijke conditie heeft, willen voorkomen/beëindigen.
Het beroep op noodweer wordt verworpen, omdat de hieraan ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden. De verklaring van de verdachte dat hij heeft gehandeld om zijn vriend [naam vriend verdachte] te beschermen, wordt niet ondersteund door de inhoud van het dossier. Niet aannemelijk is dus geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt het beroep op noodweerexces eveneens.
Er zijn ook overigens geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de nacht van de jaarwisseling van 2014-2015 twee voor hem onbekende leeftijdgenoten zonder noemenswaardige aanleiding mishandeld. Daarbij heeft hij met zijn geschoeide voet getrapt tegen één van die mannen, terwijl deze op de grond lag. Daaraan voorafgaande heeft de verdachte de andere man met zoveel kracht in zijn gezicht gestompt dat hij moest worden geopereerd aan een kaakbreuk en enige tijd door een rietje moest eten. Dit soort geweld is beangstigend en ingrijpend voor slachtoffers. Het heeft ook een voor de rechtsorde schokkend karakter. Het leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit geldt te meer nu de feiten op de openbare weg hebben plaatsgevonden tijdens het vieren van de jaarwisseling, in aanwezigheid van een omstander.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 oktober 2017, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Dit zal in zijn voordeel worden meegewogen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 december 2016. Daaruit blijkt dat de verdachte tot aan het delicten een normaal, aangepast leven heeft geleid en dat interventie door de reclassering niet nodig wordt geacht.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
De verdachte is in de onderhavige zaak op 18 februari 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen. Tussen 18 februari 2015 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 2 jaar en 9 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. Er is daarom sprake van overschrijding van bovenbedoelde redelijke termijn voor de berechting. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal dit gecompenseerd worden door vermindering van de op te leggen straf. De officier van justitie heeft hiermee bij zijn eis ook rekening gehouden.
Gelet op alle bovengenoemde omstandigheden wordt de door de officier van justitie geëiste taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden geacht.

9.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 509,77 ter zake van materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- ter zake van immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De daarvoor gevorderde schadevergoeding van € 509,77 zal worden toegewezen, omdat dat bedrag voldoende is onderbouwd door de verdachte en niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.250,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2015, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De verdachte moet de benadeelde partij thans dus een schadevergoeding betalen van in totaal € 1.759,77, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Naast deze verplichting wordt tevens de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek een taakstraf resteert voor de duur van
148 (honderachtenveertig) uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
74 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 1.759,77(zegge: duizend zevenhonderdnegenen-vijftig euro en zevenenzeventig eurocent), bestaande uit € 509,77 aan materiële schadevergoeding en € 1.250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam benadeelde] begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 1.759,77(hoofdsom, zegge: duizend zevenhonderdnegenenvijftig euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015 tot
aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.759,77
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
27 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en M..J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2015 te Sliedrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 1] ) meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor die [naam slachtoffer 1] met het gezicht op de
grond terecht is gekomen,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten: meerdere breuken van de ka(a)k(en)), althans enig lichamelijk heeft bekomen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2015 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- ( met geschoeide voet) tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2015 te Sliedrecht [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans éénmaal (met kracht) (met geschoeide voet) tegen het lichaam te schoppen/trappen, terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht