ECLI:NL:RBROT:2017:9754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
C/10/491118 / HA ZA 15-1255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van statutenwijzigingen van een stichting en ontvankelijkheid van een belangenorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Gemeenschap Essalam Moskee (SGEM) en de Stichting Moskee Essalam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten tot wijziging van de statuten van de Stichting in 1998 en 2005 nietig zijn, omdat deze niet zijn genomen conform de vereisten voor geldigheid. De rechtbank heeft SGEM ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, ondanks de bezwaren van de Stichting over de ontvankelijkheid. De rechtbank heeft overwogen dat een stichting ook ideële belangen kan behartigen en dat SGEM voldoende belang heeft bij de vordering tot nietigheid van de besluiten.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de statutenwijzigingen niet rechtsgeldig zijn, omdat er geen bestuursvergaderingen zijn gehouden waarin de besluiten zijn genomen. De getuigenverklaringen hebben aangetoond dat de bestuursleden niet op de hoogte waren van de wijzigingen en dat de vereiste meerderheid niet is verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten tot statutenwijziging nietig zijn, wat betekent dat de notariële akten van 1998 en 2005 geen rechtsgevolgen hebben. De rechtbank heeft de Stichting veroordeeld in de proceskosten en heeft de vorderingen van SGEM met betrekking tot de notariële akten afgewezen, omdat deze nietig zijn verklaard.

De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is om duidelijkheid te scheppen over de status van de bestuursbesluiten en heeft partijen aangemoedigd om buiten rechte tot oplossingen te komen. De uitspraak heeft gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de besluiten van de Stichting en de positie van de betrokken bestuursleden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/491118 / HA ZA 15-1255
Vonnis in verzet van 6 december 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING GEMEENSCHAP ESSALAM MOSKEE,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.H. van Deuren te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING MOSKEE ESSALAM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam.
Partijen zullen hierna SGEM en de Stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 mei 2016 en de daarin genoemde processtukken;
  • de bij B-formulier van 29 augustus 2016 overgelegde notulen van de bestuursvergadering van 18 september 1998 van de Stichting;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 september 2016;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 januari 2017;
  • de conclusie na enquête van SGEM, met producties;
  • de antwoordconclusie na enquête van de Stichting;
  • de akte uitlating volmacht en procedurele totstandkomingsvoorschriften van SGEM;
  • de brief van de rechtbank van 20 juli 2017 waarbij het pleidooiverzoek van de Stichting is afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij tussenvonnis van 25 mei 2016 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank SGEM opgedragen te bewijzen dat de besluiten tot statutenwijziging in 1998 en 2005 niet zijn genomen conform de vereisten voor geldigheid als vermeld in artikel 14 (eerste statuten) respectievelijk artikel 15 (tweede statuten). Ter voldoening aan deze opdracht heeft SGEM [getuige 1] (hierna [getuige 1] ), [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) als getuigen doen horen.
De Stichting heeft afgezien van het doen horen van getuigen aan haar zijde. Zij heeft bij conclusie na enquête onder meer betoogd dat eerst geoordeeld moet worden over de ontvankelijkheid van SGEM alvorens kan worden onderzocht of SGEM geslaagd is aan de aan haar gegeven bewijsopdracht.
ontvankelijkheid van SGEM
2.2.
De Stichting heeft aangevoerd dat in het tussenvonnis geen bindende eindbeslissing is gegeven over de ontvankelijkheid van SGEM. Zij heeft (opnieuw) aangevoerd dat SGEM niet kwalificeert als een stichting als bedoeld in artikel 305a Rv én niet is voldaan aan het vereiste van voorafgaand overleg. In het geval deze bezwaren niet in de weg staan aan de ontvankelijkheid van SGEM, staat daaraan in de visie van de Stichting wel in de weg dat de personen wier belangen SGEM stelt te behartigen geen jegens de Stichting af te dwingen subjectief recht hebben noch betrokken zijn bij enige rechtsverhouding met de Stichting; de moskeegangers zijn buitenstaanders. Daarnaast is SGEM in de visie van de Stichting geen bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon.
2.3.
De rechtbank ziet in hetgeen door de Stichting naar voren is gebracht over de vraag of 1) SGEM kwalificeert als een stichting als bedoeld in artikel 3:305a lid 1 BW en 2) of SGEM voldoende heeft getracht voorafgaand overleg met de Stichting te voeren, geen aanleiding haar overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid van SGEM in het tussenvonnis onder 4.10 en 4.12 te herzien.
In het bijzonder wordt overwogen dat een stichting in de zin van artikel 3:305a BW niet alleen vermogensrechtelijke belangen van haar achterban kan behartigen, maar ook ideële belangen, of in de woorden van de Stichting "emotionele belangen" (zie: HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549). De ideële belangen van de achterban van SGEM zijn verwoord in haar statuten.
2.4.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding terug te komen op haar overwegingen in het tussenvonnis onder 4.13 omtrent de vraag of SGEM - kort gezegd - een bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon is, welke voorwaarde artikel 3:302 BW stelt aan het uitspreken van een verklaring voor recht.
De Stichting heeft daarover nog aangevoerd dat de vraag of iemand voldoende belang heeft bij een beroep op nietigheid van een besluit, los staat van de vraag of degene die dat belang heeft een verklaring voor recht kan vorderen dat een besluit nietig is. Volgens de Stichting heeft iemand die met de gevolgen van een besluit geconfronteerd wordt voldoende belang bij een beroep op nietigheid van een besluit, maar betekent dat niet dat diegene ook een onmiddellijk betrokken persoon in de zin van art. 3:302 BW is.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3:305a BW vloeit voort dat het de bedoeling is geweest dat een belangenorganisatie zou kunnen volstaan met het vorderen van een verklaring voor recht. De minister heeft daarbij als zijn oordeel te kennen gegeven dat uit artikel 3:302 BW niet mag worden afgeleid dat de belangenorganisatie zelf onmiddellijk betrokken zou moeten zijn. Die opvatting is in de verdere parlementaire behandeling van het wetsvoorstel niet tegengesproken (zie: Parket bij de Hoge Raad 9 april 2010 ECLI:NL:PHR:2010:BK4547 alinea 3.22). Daarom staat artikel 3:302 BW niet in de weg aan de ontvankelijkheid van SGEM.
2.5.
De conclusie is derhalve dat SGEM ontvankelijk is in haar vorderingen. Hierna wordt onderzocht of SGEM is geslaagd in de aan haar gegeven bewijsopdracht.
nietige besluiten
2.6.
De in het kader van de bewijsopdracht door [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] als getuige afgelegde verklaringen houden onder meer in dat [getuige 2] ervoor heeft gezorgd dat [getuige 1] en [getuige 3] in 1998 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel waren vermeld als lid van het bestuur van de Stichting. [getuige 2] was (vice-)voorzitter, [getuige 1] secretaris en [getuige 3] penningmeester. Volgens [getuige 1] en [getuige 2] heeft [getuige 2] [getuige 1] en [getuige 3] benaderd om bestuurslid te worden. [getuige 3] heeft verklaard dat de gemeenschap - de moskeegangers - hem heeft voorgedragen als bestuurslid.
Over de statutenwijziging van 1998 heeft [getuige 2] verklaard dat de Al Maktoum Foundation investeerde in de nieuw te bouwen moskee, daarover de controle wilde hebben en daarom wilde toetreden tot het bestuur van de Stichting. Hiervoor was een statutenwijziging noodzakelijk. Volgens [getuige 2] was haast geboden omdat de gemeente dreigde de bouwvergunning voor de nieuwe moskee in te trekken. Hij heeft meegedeeld dat hij in 1998 de statutenwijziging heeft doorgevoerd zonder daarover iemand van het bestuur te informeren omdat hij bang was voor vertraging. Er is voorafgaand aan de statutenwijziging geen bestuursvergadering gehouden. De notulen van de bestuursvergadering van 18 september 1998 zijn door de notaris opgesteld en door hem en [getuige 3] ondertekend. [getuige 2] heeft zijn handtekening herkend.
Ook [getuige 3] heeft verklaard dat hij zijn handtekening bij die notulen heeft geplaatst en dat hij dat heeft gedaan toen hij met [getuige 2] mee was gegaan naar iemand die achteraf een notaris bleek te zijn. [getuige 3] heeft daarbij opgemerkt dat hij geen Nederlands kan lezen of schrijven en alleen een klein beetje Nederlands verstaat. Hij wist niet wat er in het door hem ondertekende stuk stond. Dit wordt bevestigd door [getuige 2] , die heeft meegedeeld dat hij [getuige 3] alleen heeft verteld dat er iets moest worden ondertekend maar niet wat dat was.
[getuige 1] en [getuige 3] hebben beiden verklaard dat zij nooit een oproep voor een bestuursvergadering hebben ontvangen en dat zij nooit met het bestuur hebben vergaderd, ook niet in 1998 toen een statutenwijziging aan de orde was. Beiden hebben meegedeeld dat zij niet op de hoogte waren van een (voorgenomen) statutenwijziging. Volgens [getuige 1] namen [getuige 2] en [getuige 3] de bestuursbeslissingen en volgens [getuige 3] besliste [getuige 2] alles.
Over de statutenwijziging van 2005 heeft [getuige 2] verklaard dat de Al Maktoum Foundation aandrong op een nieuwe statutenwijziging en dat hij er op vergelijkbare wijze als in 1998 voor heeft gezorgd dat die wijziging plaatsvond. Er is geen vergadering gehouden op de bouwplaats van de nieuwe moskee en daarvoor zijn geen uitnodigingen verstuurd. Hij heeft meegedeeld dat de door hem ondertekende bij dagvaarding (als productie 7) overgelegde notulen niet juist zijn, waaronder de vermelding dat hij, [persoon] en [getuige 3] bij die - niet gehouden - vergadering op de bouwplaats aanwezig waren.
[getuige 3] heeft bevestigd dat hij in 2005 niet bij een vergadering op de bouwplaats aanwezig is geweest. Hij was niet op de hoogte van een dergelijke vergadering, hij was ernstig ziek in die periode. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet op de hoogte was van een voornemen om de statuten te wijzigen.
2.7.
Uit de verklaringen van de getuigen volgt dat het bestuur in 1998 niet schriftelijk in vergadering bijeen is geroepen en dat er geen speciale vergadering is belegd waar alle bestuursleden aanwezig waren om een besluit te nemen over wijziging van de statuten. Uit die verklaringen volgt voorts dat dat in 2005 evenmin is gebeurd.
De Stichting heeft de door de getuigen geschetste gang van zaken niet bestreden en heeft zich niet langer op het standpunt gesteld dat de bestuursvergadering van 5 december 2005 een tweede vergadering betrof als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de tweede statuten.
De conclusie is dat SGEM erin is geslaagd te bewijzen dat de besluiten tot statutenwijziging in 1998 en 2005 niet zijn genomen conform alle vereisten als vermeld in artikel 14 (eerste statuten) respectievelijk artikel 15 (tweede statuten).
2.8.
De vervolgens te beantwoorden vraag is of de hiervoor geschetste gang van zaken de geldigheid van de bestuursbesluiten aantast en moet leiden tot nietigheid van die besluiten. Zoals in het tussenvonnis onder 4.15 is overwogen, zijn de besluiten nietig indien geen vergadering is gehouden en de vereiste meerderheid niet is verkregen.
De Stichting heeft daarover betoogd dat uit de afgelegde getuigenverklaringen hooguit kan worden afgeleid dat niet is voldaan aan de procedurele totstandkomingsvoorschriften van artikel 14 (eerste statuten) en artikel 15 (tweede statuten), maar niet dat de besluiten niet voldoen aan het ook in die artikelen vastgelegde geldigheidsvereiste van steun van twee/derde van de bestuursleden. In de visie van de Stichting volgt uit de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] - volgens de Stichting inhoudende dat zij alles wat [getuige 2] deed "wel best" vonden - dat zij [getuige 2] feitelijk een volmacht hebben gegeven om bestuursbesluiten te nemen. Daarom zijn de bestuursbesluiten tot wijziging van de statuten in de visie van de Stichting niet nietig, maar zouden deze hooguit vernietigbaar kunnen zijn.
2.9.
Dat [getuige 1] en [getuige 3] een volmacht aan [getuige 2] hebben verleend én dat [getuige 2] deze vervolgens heeft gebruikt om namens hen in hun naam te stemmen over een bestuursbesluit tot wijziging van de statuten, is niet uit de afgelegde getuigenverklaringen af te leiden. [getuige 1] heeft een verklaring afgelegd inhoudende dat [getuige 2] en [getuige 3] namens het bestuur handelden en [getuige 3] heeft verklaard dat [getuige 2] de baas was. Voor zover daaruit al zou zijn op te maken dat zij een volmacht aan [getuige 2] hebben verleend, is uit de verklaring van [getuige 2] niet af te leiden dat hij gebruik heeft gemaakt van die volmachten. [getuige 2] heeft juist verklaard dat hij zijn medebestuurders en de "deelnemers" niet heeft geïnformeerd om niet het risico te lopen dat er mensen tegen zouden zijn. Het handelen van [getuige 2] in flagrante strijd met de statuten kan achteraf niet worden uitgelegd als handelen door [getuige 2] op basis van een impliciet door zijn medebestuurders aan hem verleende (blanco) volmacht. Er is nimmer een volmacht gevraagd of verleend, noch is er door [getuige 2] als gevolmachtigde gehandeld. Het aannemen van een impliciet aan [getuige 2] verleende volmacht zou bovendien in strijd zijn met het wezen van collegiaal bestuur zoals dat ook in de oorspronkelijke statuten van de Stichting is vastgelegd. De statuten hebben juist de strekking de Stichting bescherming te bieden tegen het risico van toekomstig misbruik van feitelijke macht door een of meer op enig moment invloedrijke personen binnen de Stichting.
Het wordt er daarom voor gehouden dat in 1998 geen bestuursbesluit tot wijziging van de statuten is genomen met steun van twee/derde van alle bestuursleden. Dat leidt ertoe dat sprake is van een nietig besluit.
2.10.
Gelet op het oordeel dat het bestuursbesluit tot wijziging van de eerste statuten nietig is, hebben de tweede statuten geen werking gekregen. Bij beantwoording van de vraag of de statutenwijziging van 2005 nietig is, moet daarom uitgegaan worden van de eerste statuten. Dat leidt ertoe dat de bestuursleden die namens de Al Maktoum Foundation in 2005 zitting hadden in het bestuur niet rechtsgeldig benoemd zijn omdat zij niet voldeden aan de voorwaarde dat de bestuursleden woonachtig zijn in één van de in artikel 4 van de eerste statuten genoemde wijken van Rotterdam. Voor het overige bestond het bestuur in 2005 blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (productie 3 bij dagvaarding) alleen uit [getuige 2] . Anders dan SGEM heeft aangevoerd blijkt uit dat uittreksel niet dat [getuige 3] (bestuurder van 7 april 1994 tot 13 maart 2000) en [persoon] (bestuurder van 1 mei 1997 tot 13 maart 2000 en van 10 april 2000 tot 4 augustus 2003) op 5 december 2005 deel uitmaakten van het bestuur. Nu het bestuur op grond van artikel 4 van de eerste statuten uit minimaal tien personen diende te bestaan en aan dit vereiste niet is voldaan, is geen rechtsgeldig bestuursbesluit tot wijziging van de statuten genomen.
Daarbij komt nog dat [getuige 2] als getuige over de statutenwijziging in 2005 heeft verklaard dat er geen uitnodiging voor een vergadering is verzonden en dat de notulen waarin is vermeld dat op 5 december 2005 na een tweede oproep een vergadering is gehouden, niet juist zijn omdat in het geheel geen vergadering is gehouden. Het wordt er daarom voor gehouden dat er geen besluitvorming over een statutenwijziging heeft plaatsgehad. Ook om deze reden is het besluit tot wijziging van de statuten nietig.
2.11.
De Stichting heeft aangevoerd dat in het geval de besluiten tot wijziging van de statuten nietig zijn, ook [getuige 2] ten tijde van de statutenwijzigingen geen bestuurder meer van de Stichting was omdat hij ingevolge artikel 4 van de eerste statuten slechts voor een periode van één jaar was benoemd en er geen vergaderingen zijn gehouden waarbij hij is herbenoemd. Als gevolg daarvan zijn in de visie van de Stichting geen bestuursbesluiten genomen die aan de statutenwijzigingen ten grondslag kunnen hebben gelegen zodat een verklaring voor recht dat die bestuursbesluiten nietig zijn niet mogelijk is.
Nu een nietig besluit achteraf bezien in juridische zin nooit heeft bestaan, terwijl dat ook het geval is als het betoog van de Stichting wordt gevolgd, staat de opvatting van de Stichting niet aan toewijsbaarheid van de vordering in de weg. Partijen zijn gebaat bij duidelijkheid omtrent de status van de bestuursbesluiten.
2.12.
De Stichting heeft voorts nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat SGEM zich op de nietigheid van de bestuursbesluiten kan beroepen. De besluiten zijn lang geleden genomen en raken het fundament van de Stichting. Sindsdien heeft het vanaf 1998 functionerende bestuur allerlei besluiten genomen die op losse schroeven zouden komen te staan, ook ten aanzien van de nieuwe moskee, aldus de Stichting.
2.13.
Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan toch werking toekomen aan een nietig besluit, hetgeen in essentie is wat de Stichting voorstaat. De door de Stichting genoemde gevolgen geven daartoe geen aanleiding. Indien het - naar voorstelbaar is - voor de Al Maktoum Foundation belangrijk was om in het bestuur vertegenwoordigd te zijn, had het in de omstandigheden van het geval op de weg van de foundation gelegen zich ervan te vergewissen dat de daarvoor benodigde statutenwijziging op de geëigende wijze plaatsvond. Dat hij dat voor- of achteraf heeft gedaan, heeft de Stichting niet duidelijk gemaakt terwijl dat relatief eenvoudig te realiseren zou zijn geweest. De foundation heeft de procedure tot wijziging echter geheel en al aan [getuige 2] - die niet bij uitstek deskundig moet worden geacht - overgelaten.
Evident is dat door de thans vastgestelde nietigheden een complexe situatie ontstaat. Deze kan echter niet worden "opgelost" door te handelen als ware van nietigheid geen sprake. De oorspronkelijke statuten dien(d)en reële belangen van de Stichting, en van al degenen die vanaf de aanvang bij de Stichting of bij de activiteiten die door de Stichting werden uitgeoefend waren betrokken (en dat mogelijk nog zijn). Die door de statuten beschermde belangen dienen te worden gerespecteerd. Tegelijkertijd heeft ook de foundation te respecteren belangen. Het zou niet onverstandig zijn om te trachten buiten rechte oplossingen te vinden die zoveel mogelijk recht doen aan de te respecteren belangen van alle betrokkenen. De rechtbank heeft eerder in deze procedure aan partijen voorgehouden dat het wellicht een goed idee zou zijn om te trachten door middel van mediation te komen tot breed gedragen oplossingen voor de bestaande problemen. Dat lijkt de rechtbank nog immer een verstandige route. Immers, met dit vonnis zijn de praktische problemen nog allerminst opgelost. Wat daar verder ook van zij, het in deze procedure gedane beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet.
2.14.
Gelet op het voorgaande is de primaire vordering - weergegeven in het tussenvonnis onder 3.1 sub 1 - dat voor recht wordt verklaard dat de bestuursbesluiten tot wijziging van de eerste, respectievelijk de tweede statuten van de Stichting voor zover deze zien op de besluiten tot aanpassing van de statuten, toewijsbaar. Het verstekvonnis zal in zoverre worden bekrachtigd, met dien verstande dat de uitvoerbaarheid bij voorraad slechts betrekking heeft op de veroordelingen en niet op de verklaringen voor recht, zodat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in zoverre alsnog zal worden afgewezen.
2.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de (subsidiaire) vordering tot vernietiging van de bestuursbesluiten geen bespreking behoeft, zodat het verweer van de Stichting dat de bevoegdheid om vernietiging te vorderen op grond van artikel 2:15 lid 5 BW is vervallen evenmin bespreking behoeft.
de notariële akten van 1998 en 2005
2.16.
SGEM heeft voorts gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de akten van 22 oktober 1998 en 16 december 2005 - waarin de tekst van de tweede en derde statuten zijn opgenomen - nietig zijn, althans dat de rechtbank die akten vernietigt. Meer subsidiair heeft SGEM gevorderd dat de Stichting wordt veroordeeld tot wijziging van de statuten, met dien verstande dat de tekst en inhoud in overeenstemming wordt gebracht met de eerste statuten.
2.17.
Nu de statuten niet rechtsgeldig zijn gewijzigd, hebben de notariële akten met betrekking tot die wijzigingen in zoverre geen betekenis meer. Dat betekent echter niet dat de notariële akten als zodanig nietig of vernietigbaar zijn. Het ligt in de rede dat thans een bestuur zal worden samengesteld in overeenstemming met de tekst van de eerste statuten. Het is vervolgens aan dat bestuur om eventueel noodzakelijke of gewenste besluiten met betrekking tot (aanpassing van) de statuten en de correcte vastlegging daarvan - mede met het oog op de kenbaarheid voor derden - te nemen. De vorderingen van SGEM met betrekking tot de notariële akten zullen derhalve alsnog worden afgewezen.
2.18.
De Stichting zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Onder handhaving van de proceskostenveroordeling in het verstekvonnis, zal de Stichting tevens worden veroordeeld in de kosten die SGEM heeft gemaakt nadat het verstekvonnis is gewezen. Deze worden begroot op € 1.582,00 (3,5 punten × tarief € 452,00) aan salaris advocaat.
2.19.
Duidelijkheidshalve zullen de te bekrachtigen onderdelen van het verstekvonnis onder de beslissing worden aangehaald.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 17 juni 2015 onder zaaknummer / rolnummer C10/476076 / HA ZA 15-518 gewezen verstekvonnis voor zover gericht tegen de Stichting, alleen voor wat betreft de navolgende onderdelen en met dien verstande dat de uitvoerbaarheid bij voorraad slechts betrekking heeft op de veroordelingen en niet op de verklaringen voor recht:
"verklaart voor recht dat de navolgende besluiten op grond van artikel 2:14 lid 1 BW nietig zijn:
˗ het bestuursbesluit tot wijziging van de Eerste Statuten van de Stichting, met dien verstande dat nietig is het bestuursbesluit tot aanpassing van de Eerste Statuten in de tekst zoals die luidt in de Tweede Statuten;
˗ het bestuursbesluit tot wijziging van de Tweede Statuten van de Stichting, met dien verstande dat nietig is het bestuursbesluit tot aanpassing van de Tweede Statuten in de tekst zoals die luidt in de Derde Statuten;
[…]
veroordeelt gedaagden sub 1 en 2 [de Stichting] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres [SGEM] vastgesteld op € 709,16 aan verschotten en € 452,00 aan salaris voor advocaat;
veroordeelt gedaagde sub 1 en 2 [de Stichting], eveneens hoofdelijk, tot betaling van € 131,00 aan nakosten verhoogd met € 68,00 aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad […]"
3.2.
vernietigt het gewezen verstekvonnis voor zover gericht tegen de Stichting voor wat betreft de niet bekrachtigde onderdelen en wijst de betreffende vorderingen alsnog af;
3.3.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten die gemaakt zijn nadat het verstekvonnis is gewezen, aan de zijde van SGEM tot op heden begroot op € 1.582,00;
3.4.
veroordeelt de Stichting in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Stichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.5.
verklaart dit vonnis voor zover het betreft de onder 3.3 en 3.4 gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017.
[2066/1729]