ECLI:NL:RBROT:2018:1033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
C/10/523058 / HA ZA 17-282
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit kredietovereenkomst met storneringen en betalingsachterstand

In deze zaak heeft de besloten vennootschap CREDIET MAATSCHAPPIJ DE IJSSEL B.V. (hierna: De IJssel) een vordering ingesteld tegen twee gedaagden wegens betalingsachterstand op een kredietovereenkomst. De kredietovereenkomst, aangegaan op 24 november 2008, had een kredietlimiet van € 71.500,00 en een effectieve rente van 9,5% per jaar. De IJssel vorderde betaling van een achterstallig bedrag van € 71.061,50, vermeerderd met rente en kosten, na herhaaldelijke storneringen van automatische incasso's door de gedaagden sinds april 2013. De IJssel stelde dat de gedaagden meer dan twee maanden achterstallig waren in hun betalingen en dat zij in gebreke waren gesteld.

De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij in voldoende mate hadden geprobeerd om een betalingsregeling te treffen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden in verzuim waren geraakt door het niet voldoen van vervallen termijnbetalingen. De rechtbank wees de vorderingen van De IJssel toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten. De rechtbank bepaalde dat De IJssel, alvorens tot executie van het vonnis over te gaan, in overleg moest treden met de gedaagden om tot een betalingsregeling te komen.

Het vonnis werd uitgesproken op 7 februari 2018 door mr. P. Volker en is openbaar gemaakt op dezelfde datum. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en heeft de proceskosten aan de zijde van De IJssel begroot op € 3.816,79.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/523058 / HA ZA 17-282
Vonnis van 7 februari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDIET MAATSCHAPPIJ DE IJSSEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.H.M.M. Tiemissen te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Rozenburg,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S. van Asdonck te Rozenburg Zh.
Partijen zullen hierna De IJssel en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2017, met acht producties,
  • de conclusie van antwoord van 3 mei 2017, met drie producties,
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 7 juni 2017,
  • het faxbericht van mr. Van Asdonck van 4 september 2017, met producties A tot en met E,
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 19 september 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De IJssel is op 24 november 2008 met [gedaagden] een kredietovereenkomst aangegaan met een kredietlimiet van € 71.500,00 (hierna: de kredietovereenkomst). Op dezelfde datum hebben [gedaagden] opdracht gegeven om tot uitkering uit de gaan van het gehele bedrag.
De effectieve rente op jaarbasis over het opgenomen bedrag betrof 9,5 procent.
2.2.
In de kredietovereenkomst is onder andere de volgende bepaling opgenomen.
‘[…] Client zal gedurende de eerste vijf jaar van de looptijd van deze overeenkomst maandelijks tenminste terugbetalen een bedrag gelijk aan de in de afgelopen maand ten laste van het krediet geboekte kredietvergoeding met een minimum van EUR 50,-. (Aflossingsvrij). […]’.
2.3.
De bij de kredietovereenkomst behorende algemene voorwaarden bevatten onder andere de volgende bepaling.

Artikel 9 Opeisbaarheid
In de hierna sub a-f genoemde gevallen is Kredietgever gerechtigd betaling ineens te eisen van het krachtens deze overeenkomst verschuldigde, eventueel te vermeerderen met vertragingsvergoeding:
(a) Cliënt meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichting;
[…].’
2.4.
Bij brief van 10 februari 2017 heeft (de advocaat van De IJssel namens) De IJssel de gehele vordering van De IJssel op [gedaagden] , welke op 21 december 2016 € 71.061,50 bedroeg, (nogmaals) opgeëist.

3.Het geschil

3.1.
De IJssel vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
‘I. gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, waarbij de een betalende de ander zal zijn gekweten, de hoofdsom ad € 71.061,50, althans tot betaling van een bedrag als uw rechtbank in goede justitie voortkomt, te vermeerderen met de verschuldigde vertragingsvergoeding van 9,5% per jaar op grond van de algemene voorwaarden doorlopend krediet, subsidiair de rente van 9,5% per jaar ex artikel 6:119 lid 3 BW, meer subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf 21 december 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een zodanige datum als uw rechtbank in goede justitie voortkomt, tot en met de dag van algehele voldoening door gedaagden;
II. gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, waarbij de een betalende de ander zal zijn gekweten, de proceskosten;
III. gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, waarbij de een betalende de ander zal zijn gekweten, de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.485,62;
IV. gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, waarbij de een betalende de ander zal zijn gekweten, de nakosten ad € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening;
V. te bepalen dat indien gedaagden de kosten, zoals vermeld onder II, III en IV niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan eiseres hebben voldaan, gedaagden in verzuim verkeren en vanaf die datum tevens de wettelijke rente over die bedragen verschuldigd zijn aan eiseres.’
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van De IJssel in de kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De IJssel grondt haar vorderingen op nakoming van de kredietovereenkomst. Zij heeft aangevoerd, samengevat, dat vanaf april 2013 de maandelijkse automatische incasso herhaaldelijk is gestorneerd. Gedaagden waren meer dan twee maanden achterstallig in de voldoening van een vervallen termijn betaling toen De IJssel hen in gebreke stelde en sommeerde om hun verplichtingen alsnog na te komen, bij gebreke waarvan vervroegde opeising van het volledige kredietsaldo in het vooruitzicht werd gesteld. Herhaalde aanmaningen van De IJssel en het door haar ingeschakelde incassobureau Antera Incasso hebben niet geleid tot betaling van de achterstallige bedragen. Na de brieven van 28 mei 2016 en 10 februari 2017, waarbij het uitstaande kredietsaldo werd opgeëist, is betaling uitgebleven. Er is overleg geweest over een betalingsregeling, maar De IJssel kon hier niet mee akkoord gaan omdat het aangeboden bedrag lager was dan de verschuldigde rente.
4.2.
[gedaagden] betwisten herhaaldelijke storneringen sinds de eerste stornering in april 2013; in mei, juni en augustus 2013 heeft nogmaals een stornering plaatsgevonden, maar zij hebben na telefonisch contact met De IJssel voor betaling zorggedragen. [gedaagden] betwisten echter niet dat zij - toen zij in gebreke zijn gesteld - meer dan twee maanden achterstallig waren in de voldoening van een vervallen termijnbetaling. Zij verweren zich door aan te voeren dat zij in voldoende mate hebben getracht aan De IJssel aan te bieden de vordering alsnog na te komen, althans een voorstel te doen voor een redelijke betalingsregeling. Zij hebben (onder andere) op 21 februari 2017 contact opgenomen met De IJssel. Namens [gedaagden] is aan De IJssel aangeboden een betalingsregeling overeen te komen. Nu zij op de brief van (de advocaat van) De IJssel van 10 februari 2017 hebben gereageerd en er sprake was van een voorstel van [gedaagden] om de vordering (gedeeltelijk) te voldoen, is er geen sprake meer van verzuim door [gedaagden]
Ter comparitie hebben [gedaagden] aangegeven de gevorderde hoofdsom en rente niet (langer) te betwisten.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de stelling van [gedaagden] dat er, nu er sprake was van een voorstel tot een betalingsregeling, geen sprake meer was van verzuim door [gedaagden] , geen steun vindt in het recht. Op grond van het niet voldoen van vervallen termijnbetalingen raakten [gedaagden] in verzuim - hetgeen niet betwist wordt door [gedaagden] - en was De IJssel (ook) op basis van de bij de kredietovereenkomst behorende algemene voorwaarden (zie 2.3 hierboven) gerechtigd het gehele uitstaande bedrag op te eisen. Het aanbieden van een betalingsregeling heft dat verzuim niet op. De vordering van De IJssel tot betaling van de hoofdsom en rente zal dan ook worden toegewezen. Nu De IJssel ter comparitie heeft toegezegd om in dat geval het vonnis niet meteen te laten executeren, maar eerst met [gedaagden] in overleg te treden om tot een betalingsregeling te komen, zal de rechtbank die afspraak in haar beslissing opnemen.
4.4.
De IJssel heeft eveneens betaling van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [gedaagden] betwist dat de betreffende werkzaamheden kunnen worden gekwalificeerd als werkzaamheden die op grond van de geldende aanbevelingen en jurisprudentie in aanmerking komen voor vergoeding als buitengerechtelijke incassokosten.
4.5.
De rechtbank overweegt dat De IJssel verscheidene sommaties aan [gedaagden] heeft gestuurd. De brief van 10 februari 2017 voldoet daarbij aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zodat dit zal worden toegewezen.
4.6.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De IJssel worden begroot op:
- dagvaarding € 104,79
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.816,79

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan De IJssel te betalen een bedrag van € 71.061,50 (eenenzeventigduizendeenenzestig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 9,5% per jaar over dat bedrag met ingang van 21 december 2016
tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan De IJssel te betalen een bedrag van € 1.485,62 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van De IJssel tot op heden begroot op € 3.816,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.7.
verstaat dat De IJssel, alvorens tot executie van dit vonnis over te gaan, met [gedaagden] in overleg zal treden om tot een betalingsregeling te komen ten aanzien van de hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4 genoemde bedragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018.
2221/1729