ECLI:NL:RBROT:2018:10424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
ROT - 18 _ 1424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging achternaam van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van de achternaam van een minderjarige, [pleegdochter]. De aanvraag tot naamswijziging werd ingediend door de Jeugdbescherming en de pleegmoeder van [pleegdochter], die de achternaam wilde wijzigen van '[geslachtsnaam]' naar '[achternaam]'. De Minister voor Rechtsbescherming had op 16 november 2017 besloten om deze aanvraag toe te wijzen, maar de moeder van [pleegdochter] maakte bezwaar tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak op 29 oktober 2018 behandeld, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de Minister de aanvraag tot naamswijziging correct had beoordeeld en dat aan de wettelijke voorwaarden was voldaan. De Jeugdbescherming en de pleegmoeder hadden samen de aanvraag ingediend, en [pleegdochter] had aangegeven de wijziging te willen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de wil van [pleegdochter] om haar achternaam te wijzigen, ondanks de bezwaren van haar ouders. De rechtbank oordeelde dat de Minister niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de belangen van [pleegdochter] goed waren afgewogen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de moeder ongegrond en bevestigde het besluit van de Minister. De rechtbank benadrukte dat de wijziging van de achternaam niet onomkeerbaar is, aangezien [pleegdochter] haar oorspronkelijke geslachtsnaam kan terugkrijgen zodra zij meerderjarig is. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Boesman, in aanwezigheid van griffier mr. J.G. Bos, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer:ROT 18/1424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres en partij in deze zaak,

en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder en partij in deze zaak,

gemachtigde: mr. N.M.L. van den Herik.
Aan het geding hebben ook als partij deelgenomen:
[pleegdochter], te [woonplaats] , dochter van eiseres;
Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond, te Rotterdam, voogdes;
[pleegmoeder], te [woonplaats] , pleegmoeder.

Procesverloop

De Jeugdbescherming en [pleegdochter] ’s pleegmoeder hebben aan de Minister gevraagd om de achternaam van [pleegdochter] te wijzigen van ‘ [geslachtsnaam] ’ in ‘ [achternaam] ’.
De Minister heeft op 16 november 2017 besloten om deze aanvraag toe te wijzen.
De moeder van [pleegdochter] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit van de Minister. De Minister heeft op 5 februari 2018 besloten dit bezwaar ongegrond te verklaren.
De moeder van [pleegdochter] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit van de Minister.
De Minister en de Jeugdbescherming hebben hun reactie opgeschreven en bij de rechtbank ingediend.
Op 29 oktober 2018 is de zaak op een rechtszitting behandeld. Alle partijen hebben deze rechtszitting bijgewoond en daar kunnen zeggen wat zij van de zaak vinden.
Aan het einde van de rechtszitting is het onderzoek gesloten. Dit betekent dat de rechtbank voldoende weet om een beslissing in deze zaak te kunnen nemen. Aan de aanwezige partijen is toen uitgelegd dat de rechtbank niet meteen een oordeel uitspreekt maar eerst goed over de zaak wil nadenken en de uitspraak daarna op papier wil zetten. Hierna is het oordeel van de rechtbank weergegeven.

Overwegingen

Inleiding
1. [pleegdochter] is op [geboortedatum] 2004 geboren met de achternaam ‘ [geslachtsnaam] ’. Sinds
[datum] 2005 staat [pleegdochter] onder toezicht en op [datum] 2005 is zij uit huis geplaatst. [pleegdochter] ’s pleegmoeder heeft [pleegdochter] vanaf [datum] 2005 verzorgd en opgevoed. [pleegdochter] ’s pleegmoeder is een nicht van [pleegdochter] ’s vader en heeft om die reden dezelfde achternaam. Vanaf [datum] 2015 staan [pleegdochter] en haar pleegmoeder op hetzelfde adres ingeschreven. De rechtbank Rotterdam heeft de ouders van [pleegdochter] op [datum] 2008 van het ouderlijk gezag ontheven. Daarbij heeft de rechtbank de Stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (nu: Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond) als voogdes van [pleegdochter] benoemd.
2. Op 1 maart 2017 is bij de Minister een verzoek ingediend om de achternaam van [pleegdochter] te wijzigen van [geslachtsnaam] in [achternaam] , de naam van haar pleegmoeder. [pleegdochter] is minderjarig en was op het moment van de aanvraag twaalf jaar. Daarom kon [pleegdochter] niet zelf aan de Minister toestemming vragen om haar achternaam te wijzigen maar is de aanvraag tot naamswijziging gedaan door Jeugdbescherming en door haar pleegmoeder. [pleegdochter] heeft wel gezegd dat zij de naamswijziging zelf graag wil. De vader en moeder van [pleegdochter] zijn het allebei niet eens met de naamswijziging. [pleegdochter] weet dat, maar daardoor heeft zij niet haar mening veranderd.
3. De Minister heeft toestemming gegeven voor de gevraagde wijziging van [pleegdochter] ’s achternaam. Volgens hem staat de wet- en regelgeving dat toe. De Minister verwijst daarvoor naar artikel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en naar het Besluit geslachtsnaamswijziging (te vinden op: www.wetten.nl). Pas als een Koninklijk besluit is genomen zal de achternaam van [pleegdochter] echt in ‘ [achternaam] ’ wijzigen. Dat besluit is nog niet genomen omdat de Minister eerst de uitkomst van deze procedure en een eventueel hoger beroep tegen deze uitspraak wil afwachten.
Standpunt van eiseres
4. De moeder van [pleegdochter] is het niet eens met het besluit van de Minister. Volgens haar heeft de Raad voor de Kinderbescherming al eens vastgesteld dat [pleegdochter] haar ouders verstoot en dat [pleegdochter] een loyaliteitsprobleem heeft. De Minister had de Raad daarom moeten vragen wat hij van de naamswijziging vindt. Dat is niet gebeurd. Ook speelt mee dat in een verslag staat dat [pleegdochter] haar moeder dood wenst in de toekomst. Bovendien heeft [pleegdochter] de bezwaren van haar moeder niet gelezen, voordat de Minister zijn besluit nam hoewel dat verplicht is. Deze bezwaren zijn later tijdens een hoorzitting aan [pleegdochter] voorgelezen. Dat de Minister niet wil onderzoeken waarom [pleegdochter] haar achternaam wil wijzigen, is onterecht. Ook moet de Minister onderzoeken of [pleegdochter] last heeft van een PAS-syndroom (Parental Alienation Syndrome, ouderverstotingssyndroom). [pleegdochter] kan niet echt uitleggen waarom zij haar achternaam wil wijzigen en het is beter voor [pleegdochter] om hiermee te wachten totdat ze achttien jaar oud is. [pleegdochter] verloochent nu haar afkomst. Het is onbegrijpelijk dat de Jeugdbescherming het eens is met de naamswijziging, zo schrijft [pleegdochter] ’s moeder.
Beoordeling door de rechtbank
Regelgeving
5.1
De achternaam van [pleegdochter] kan niet zomaar gewijzigd worden. Dat kan alleen onder bepaalde voorwaarden. Die voorwaarden staan in artikel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in de artikelen 3 en 7 van het Besluit geslachtsnaamswijziging. De belangrijkste voorwaarden zijn in het geval van [pleegdochter] de volgende:
  • de Jeugdbescherming en [pleegdochter] ’s pleegmoeder moeten de Minister samen vragen om de achternaam van [pleegdochter] te wijzigen;
  • [pleegdochter] ’s pleegmoeder moet [pleegdochter] vóór de aanvraag samen met iemand anders drie jaren hebben verzorgd en opgevoed;
  • [pleegdochter] moet het eens zijn en blijven met de naamswijziging, ook als haar vader en/of moeder het niet eens zijn met de naamswijziging.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, dan moet de Minister toestemming geven voor de naamswijziging. Dat staat in artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging. Dit betekent dat de Minister moet nagaan of aan alle voorwaarden is voldaan. Hierbij kan de Minister onderzoeken of [pleegdochter] haar wil zelf kan bepalen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 24 december 2013 – deze uitspraak is te vinden via www.rechtspraak.nl onder nummer: ECLI:NL:RVS:2013:2642). Als de moeder van [pleegdochter] vindt dat [pleegdochter] niet in staat is om zelf te bepalen dat zij haar achternaam wil wijzigen, moet zij daarvan wel een begin van bewijs leveren, bijvoorbeeld door aan te tonen dat [pleegdochter] last heeft van het PAS-syndroom (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer: ECLI:NL:RVS:2014:1999). Verder moet de Minister de belangen afwegen die rechtstreeks bij het gevraagde besluit betrokken zijn. Deze belangenafweging komt erop neer dat de Minister onderzoekt of er aanwijzingen zijn dat de geslachtsnaamswijziging niet in het belang van [pleegdochter] is. De Minister hoeft daarbij niet alle gebeurtenissen in het leven van [pleegdochter] die niet direct met de naamswijziging te maken hebben te onderzoeken. Zo hoeft de Minister niet na te gaan waarom [pleegdochter] bij haar pleegmoeder woont. Ook hoeft de Minister niet uit te zoeken waarom [pleegdochter] bijna geen contact meer heeft met haar moeder. Deze gebeurtenissen mogen geen rol spelen bij het besluit van de Minister. Dat heeft de Afdeling op 15 augustus 2018 beslist (deze uitspraak is te vinden via www.rechtspraak.nl onder nummer: ECLI:NL:RVS:2018:2722).
Beoordeling
5.2
Het besluit van de Minister om toestemming te geven de achternaam van [pleegdochter] te wijzigen van ‘ [geslachtsnaam] ’ in ‘ [achternaam] ’ is juist. De beslissing van de Minister voldoet aan de voorwaarden. Ten eerste hebben de Jeugdbescherming en de pleegmoeder van [pleegdochter] samen aan de Minister gevraagd om de achternaam van [pleegdochter] te wijzigen. Ten tweede heeft de Minister vastgesteld dat [pleegdochter] ’s pleegmoeder samen met [derde] [pleegdochter] ten minste drie jaren heeft verzorgd en opgevoed. De moeder van [pleegdochter] heeft dit niet betwist dus de rechtbank neemt aan dat deze vaststelling van de Minister juist is. Ten derde heeft [pleegdochter] ingestemd met de naamswijziging en heeft zij haar mening later niet gewijzigd. Zelfs niet toen zij in de bezwaarprocedure is geïnformeerd over het standpunt van haar vader en moeder. Ook toen [pleegdochter] daarna nog eens, in afwezigheid van haar pleegmoeder en de Jeugdbescherming, is gevraagd of ze akkoord is met de wijziging van haar achternaam heeft [pleegdochter] aan haar mening vastgehouden. Hierdoor heeft de Minister niet onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat [pleegdochter] haar wil zelf kan bepalen. Ook is er geen reden om ervan uit te gaan dat [pleegdochter] is gedwongen om akkoord te gaan met de naamswijziging. Tijdens de rechtszitting heeft de rechter [pleegdochter] meerdere vragen gesteld en herhaalde zij steeds dat zij haar achternaam wil wijzigen. Dat [pleegdochter] last heeft van het PAS-syndroom, is niet aannemelijk geworden en blijkt ook niet uit de stukken die in het dossier zitten. Het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van [datum] 2015 geeft de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Dit rapport gaat over de omgangsregeling tussen [pleegdochter] en haar moeder en daarin staat niet dat [pleegdochter] door haar pleegmoeder is gedwongen om haar achternaam te wijzigen of dat zij om een andere reden niet goed in staat is hierover een eigen mening te vormen. Dat de mening van haar pleegmoeder invloed kan hebben gehad op de keuze van [pleegdochter] , is mogelijk maar dit betekent niet dat [pleegdochter] niet haar eigen mening heeft kunnen vormen. De Minister heeft de Raad voor de Kinderbescherming daarom terecht buiten de procedure over de naamswijziging gelaten. Bij zijn beslissing heeft de Minister verder terecht meegewogen dat [pleegdochter] haar oorspronkelijke geslachtsnaam weer kan verkrijgen als zij meerderjarig is en zij de Minister daar om vraagt. De wijziging van de geslachtsnaam is dus niet onomkeerbaar.
5.3
Om deze redenen kan de rechtbank eiseres geen gelijk geven en zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Het besluit van de Minister blijft dus in stand. De Minister hoeft de kosten van eiseres dan ook niet te vergoeden.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 december 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.