ECLI:NL:RBROT:2018:10681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB 182125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieplicht bijstandsuitkering en onderbewindstelling in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering en heeft een informatieplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. De rechtbank oordeelt dat eiseres en haar bewindvoerder verweerder onverwijld op de hoogte hadden moeten stellen van de onderbewindstelling. De rechtbank volgt de stelling van eiseres niet dat verweerder al op de hoogte had moeten zijn van de onderbewindstelling via het centraal curatele- en bewindregister. De rechtbank stelt vast dat verweerder pas op 8 december 2017 op de hoogte is gesteld van de onderbewindstelling en dat hij vanaf dat moment verplicht was om alle correspondentie aan de bewindvoerder te sturen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit, waarbij een maatregel van 100% werd opgelegd aan eiseres wegens het niet verschijnen op een afspraak, in strijd is met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder de uitnodigingen voor de hoorzittingen niet aan de bewindvoerder heeft gestuurd. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, aangezien zij haar standpunten voldoende naar voren heeft kunnen brengen in de bezwaar- en beroepsprocedure. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, maar verweerder wordt wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,-.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/2125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2018 in de zaak tussen

[bewindvoerder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. D. Brouwer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Yaman.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 1 maart 2018 voor de duur van 1 maand een maatregel opgelegd van 100%.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 20 maart 2018 (ROT 18/1005) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [bewindvoerder] , bewindvoerder van
[eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 2017 een bijstandsuitkering. Bij vonnis van 21 april 2017 is de huurovereenkomst van eiseres met betrekking tot de woning aan [adres] (uitkeringsadres) ontbonden.
Bij beschikking van 31 oktober 2017 zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan eiseres onder bewind gesteld (het bewind) en is [bewindvoerder] , gevestigd te [plaats] , als bewindvoerder benoemd.
Bij besluit van 17 november 2017, verzonden naar het uitkeringsadres, heeft verweerder aan eiseres per 1 december 2017 een maatregel opgelegd van 30% voor het niet verschijnen op een afspraak op 24 oktober 2017. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen ingediend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
Bij brief van 28 november 2017, aangetekend verzonden naar het uitkeringsadres, heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 4 december 2017. In die brief staat vermeld dat als eiseres niet komt, zij het risico loopt dat verweerder de uitkering tijdelijk verlaagt. Eiseres is zonder bericht van verhindering niet op die afspraak verschenen.
Bij brief van 4 december 2017, aangetekend verzonden naar het uitkeringsadres, is eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen 10 werkdagen na datum brief een nieuwe afspraak te maken. Eiseres is er in die brief op gewezen dat als zij dit niet doet, haar uitkering zonder meer wordt verlaagd met 30 tot 100%.
Bij brief van 8 december 2017 heeft de bewindvoerder verweerder van het bewind in kennis gesteld en verzocht alle correspondentie betreffende eiseres uitsluitend naar hun kantoor te sturen.
Bij e-mail van 18 december 2017 heeft eiseres verweerder een e-mail gestuurd en daarin vermeld dat zij verweerder niet telefonisch te woord kan staan, zij de brief van verweerder heeft ontvangen en graag een afspraak wil maken.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 19 december 2017 uitgenodigd voor een hoor-en wederhoorgesprek op 12 januari 2018. In die brief staat vermeld dat als eiseres niet komt, zij het risico loopt dat verweerder de uitkering tijdelijk verlaagt. Eiseres heeft zich op 22 december 2017 afgemeld voor dit gesprek.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 26 januari 2018 opnieuw uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek op 5 februari 2018. In die brief staat vermeld dat als eiseres niet komt, zij het risico loopt dat verweerder de uitkering tijdelijk verlaagt. Eiseres is zonder bericht van verhindering niet verschenen, waarna verweerder eiseres de bestreden maatregel heeft opgelegd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres zonder bericht van verhindering niet op de afspraak van 4 december 2017 is verschenen. Omdat eiseres zich binnen 12 maanden opnieuw verwijtbaar heeft gedragen, heeft verweerder het percentage van de maatregel verhoogd naar 100%. Naar de mening van verweerder zijn er geen dringende redenen om van de maatregel af te zien.
3. De verplichting om op een oproep te verschijnen is als gedraging van de tweede categorie opgenomen in artikel vijf, tweede lid, onderdeel b, onder 4, van de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ (de Verordening). De maatregel bij deze gedraging bedraagt de eerste keer 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij recidive 100% gedurende één maand.
4.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet is verschenen op de afspraak van 4 december 2017 en dat verweerder, anders dan eiseres meent, de maatregel op grond van die gedraging heeft opgelegd en niet op grond van het niet reageren op de brief van 26 januari 2018. De rechtbank stelt verder vast dat de bewindvoerder verweerder niet eerder dan bij brief van 8 december 2017 heeft verzocht alle correspondentie betreffende eiseres uitsluitend naar het kantoor van de bewindvoerster te sturen. De stelling van eiseres dat verweerder eerder, namelijk door de inschrijving van de onderbewindstelling van 31 oktober 2017 in het centraal curatele- en bewindregister, op de hoogte had moeten zijn van de onderbewinstelling, omdat verweerder op grond van zijn onderzoeksplicht dit register had moeten raadplegen volgt de rechtbank niet. Eiseres ontvangt immers een bijstandsuitkering van verweerder op grond waarvan op eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet een informatieplicht rust. De bewindvoerder dan wel eiseres had verweerder gelet hierop onverwijld op de hoogte moeten stellen van de onderbewindstelling. Dat dit eerst op 8 december 2017 is gebeurd komt voor rekening en risico van eiseres. Verweerder heeft dan ook niet onjuist gehandeld door de brief van 28 november 2017 aan eiseres en niet (ook) aan de bewindvoerder te sturen.
4.2
Nu verweerder niet eerder dan met de brief van 8 december 2017 op de hoogte is gesteld van de onderbewindstelling van eiseres, was verweerder vanaf die datum gehouden alle correspondentie bestemd voor eiseres aan de bewindvoerder te sturen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1831, is de rechtbank van oordeel dat het beheer van de bijstand van eiseres op grond van een ter bescherming van het vermogen van betrokkene getroffen rechterlijke maatregel niet toekomt aan eiseres maar aan de bewindvoerder, waarbij de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak betrokkene in en buiten rechte vertegenwoordigt. Dit betekent dat verweerder ook de uitnodigingsbrieven voor een hoor-en wederhoorgesprek van 19 december 2017 en 26 januari 2018 aan de bewindvoerder had moeten sturen.
Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3
Niet is echter gebleken dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. In het kader van de bezwaar- en beroepsprocedure heeft zij haar standpunten afdoende naar voren kunnen brengen. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan dit gebrek voorbij gaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gelet op r.o. 4.2 ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Wegman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
27 december 2018.
de griffier is buiten staat rechter
te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.