ECLI:NL:RBROT:2018:10760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
C/10/542575 / HA ZA 18-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging en gesplitste afdoening in civiele procedure

In deze civiele procedure bij de Rechtbank Rotterdam, met zaaknummer C/10/542575 / HA ZA 18-37, heeft de rechtbank op 21 november 2018 een vonnis in incident gewezen. De eiseres, een besloten vennootschap gevestigd te Rotterdam, heeft een incidentele vordering tot voeging ingediend. De eiseres stelt dat haar vorderingen verknocht zijn met drie andere aanhangige zaken, en dat voeging de proceseconomie ten goede komt en tegenstrijdige uitspraken voorkomt. De gedaagden, ook besloten vennootschappen, hebben verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van verknochtheid en dat voeging ondoelmatig zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderhavige zaak verknocht is met de andere zaken, omdat de vorderingen voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex en verband houden met de Shareholders Agreement en de Subordinated Loan Agreement. De rechtbank oordeelt dat voeging mogelijk is, ook al zijn de partijen niet identiek in alle zaken. De rechtbank heeft de vordering tot voeging toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 9 januari 2019 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters C. Bouwman, P. Volker en F. van Buchem.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/542575 / HA ZA 18-37
Vonnis in incident van 21 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.W.E. Evers te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te Bussum,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.M. Hermans te Amsterdam,
Partijen zullen hierna [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, tevens houdende de incidentele vordering tot voeging van 2 januari 2018;
  • de akte overlegging producties van [naam bedrijf 1] , met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord van [naam bedrijf 2] van 24 januari 2018, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord van [naam bedrijf 3] van 24 januari 2018, met producties;
  • de pleitaantekeningen van mr. J.R.F. Dessing namens [naam bedrijf 1] , overgelegd tijdens het pleidooi op 17 oktober 2018;
  • de pleitaantekeningen van mr. Evers voornoemd en mr. J.L.M. Wonders namens [naam bedrijf 2] , overgelegd tijdens het pleidooi op 17 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[naam eiseres] vordert – verkort weergegeven – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
  • de uitgifte van de aandelen in het kapitaal van [naam gedaagde 1] op 7 september 2017 aan [naam gedaagde 2] , en
  • de uitgifte van de aandelen in het kapitaal van [naam gedaagde 1] op 20 oktober 2017 aan [naam gedaagde 2] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] ,
te vernietigen althans ongeldig te verklaren, voor dat deel van de aandelen waarop [naam eiseres] een voorkeursrecht had,
subsidiair
  • [naam gedaagde 2] te veroordelen om een zodanig aantal aandelen in het kapitaal van [naam gedaagde 1] te leveren als waarop [naam eiseres] krachtens het uitgiftebesluit op 14 juli 2017 een voorkeursrecht had, tegen gelijktijdige betaling van de op 14 juli 2017 bepaalde emissiekoers, en
  • [naam gedaagde 2] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] te veroordelen om een zodanig aantal aandelen in het kapitaal van [naam gedaagde 1] te leveren als waarop [naam eiseres] krachtens het uitgiftebesluit op 24 augustus 2017 een voorkeursrecht had, tegen gelijktijdige betaling van de op 24 augustus 2017 bepaalde emissiekoers,
meer subsidiair
[naam gedaagde 1] te veroordelen om [naam eiseres] de schade te vergoeden die [naam eiseres] heeft geleden door de aandelenuitgiftes op 7 september 2017 en 20 oktober 2017.
2.2.
[naam eiseres] legt aan haar vorderingen – kort gezegd – ten grondslag dat [naam eiseres] in haar voorkeursrecht op grond van artikel 2:206a BW is belemmerd. Belemmering van het voorkeursrecht is volgens [naam eiseres] (tevens) in strijd met de Shareholders Agreement van 24 juni 2015 (hierna: de SHA). [naam eiseres] is belemmerd in de uitoefening van haar voorkeursrecht doordat het haar niet is toegestaan om haar vordering op [naam gedaagde 1] op grond van de Subordinated Loan Agreement van 24 juni 2015 (hierna: de SLA) in aandelen in [naam gedaagde 1] te converteren.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[naam eiseres] vordert dat de onderhavige zaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaken met zaaknummers / rolnummers: C/10/533869 / HA ZA 17-833 (hierna: 17-833), C/10/534467 / HA ZA 17-861 (hierna: 17-861) en C/10/538630 / HA ZA 17-1059 (hierna: 17-1059).
3.2.
[naam eiseres] baseert haar vordering op artikel 222 Rv. [naam eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de onderhavige zaak met de drie gevoegde zaken verknocht is. Zij stelt dat de procespartijen deels overeenkomen, en dat in alle procedures geheel of gedeeltelijk over hetzelfde feitencomplex en dezelfde standpunten geoordeeld moet worden. Voeging komt volgens [naam eiseres] de proceseconomie ten goede en voorkomt dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan.
3.3.
[verweerster 1] en [verweerster 2] voeren verweer. De stellingen van [verweerster 1] en [verweerster 2] zijn nagenoeg gelijkluidend. [verweerster 1] en [verweerster 2] betwisten dat de onderhavige zaak en de drie gevoegde zaken verknocht zijn. Voeging is volgens [verweerster 1] en [verweerster 2] daarnaast ondoelmatig. Nu de reeds gevoegde zaken in staat van wijzen verkeren, is gelijktijdige behandeling met de onderhavige zaak niet meer mogelijk. Het instellen van de vordering en het opwerpen van het incident is ten slotte in strijd met de goede procesorde. [naam eiseres] heeft de incidentele vordering ingesteld met het doel om de gevoegde zaken te vertragen. Dat blijkt onder andere uit het feit dat [naam eiseres] pleidooi in het incident heeft gevraagd en daarbij het verzoek heeft gedaan om de comparitie in de gevoegde zaken te verzetten.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Op grond van artikel 222 Rv kan onder meer voeging worden gevorderd indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake wanneer feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
4.2.
Bij vonnis in incident van 15 november 2017 zijn de zaken 17-833 en 17-861 gevoegd. Bij vonnis in incident van 13 december 2017 zijn de zaken 17-833/17-861 en 17-1059 gevoegd. Aan de orde is de vraag of de onderhavige zaak verknocht is met voornoemde zaken.
4.3.
In de zaak 17-833 vordert [verweerster 2] onder andere [naam eiseres] te gebieden een agiostorting te doen op de aandelen die [naam eiseres] houdt in [verweerster 1] door het aan agio te storten bedrag te verrekenen met het totale uitstaande bedrag onder de SLA. [verweerster 2] baseert deze vordering op de SHA. In de zaak 17-861 vordert [naam eiseres] terugbetaling van het uitstaande bedrag onder de SLA. In de zaak 17-1059 vorderen [naam eiseres] en [naam bedrijf 6] primair schadevergoeding van [naam bedrijf 7] in verband met een (gestelde) toerekenbare tekortkoming van [naam bedrijf 7] in de nakoming van een door [naam bedrijf 6] en [naam bedrijf 7] gesloten Exclusive Sales Agreement (hierna: de ESA). [naam eiseres] en [naam bedrijf 6] vorderen daarnaast voorwaardelijk een verklaring voor recht dat [naam eiseres] (en [naam bedrijf 6] ) de vordering uit hoofde van de SHA mag/mogen verrekenen met de schuld aan [verweerster 1] en [naam bedrijf 7] uit hoofde van de ESA. Subsidiair vorderen [naam eiseres] en [naam bedrijf 6] [verweerster 1] en [naam bedrijf 7] te gebieden de vordering van [naam bedrijf 7] op [naam bedrijf 6] te cederen aan [verweerster 1] en toestemming te geven aan schuldoverneming van die vordering van [naam bedrijf 6] door [naam eiseres] .
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor weergegeven onder 2.2. en 4.3. oordeelt de rechtbank dat de onderhavige zaak verknocht is met de zaken 17-833, 17-861 en 17-1059. De (voorwaardelijke) vorderingen in deze zaken vloeien voort uit hetzelfde feitencomplex; ze zijn gebaseerd op, of houden in meer of mindere mate verband met, de SLA en/of de SHA. Het antwoord op de vraag of [naam eiseres] op grond van de SHA gehouden is om een agiostorting te doen middels verrekening van het uitstaande bedrag onder de SLA is relevant in het licht van de vraag of [naam eiseres] – in het kader van de uitoefening van haar voorkeursrecht – de mogelijkheid geboden had moeten worden om haar vordering onder de SLA te converteren in aandelen in [verweerster 1] . Het feit dat in de zaak 17-1059 naast [naam eiseres] , [verweerster 1] en [verweerster 2] ook [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 6] partij zijn, staat aan het voorgaande niet in de weg. Voor verknochtheid in de zin van artikel 222 Rv wordt niet de eis gesteld dat de zaken aanhangig zijn tussen dezelfde partijen.
4.5.
Daarmee resteert de vraag of de overige verweren van [verweerster 1] en [verweerster 2] in de weg staan aan voeging. De rechtbank oordeelt ten aanzien daarvan als volgt.
De rechtbank volgt [verweerster 1] en [verweerster 2] niet in hun stelling dat voeging ondoelmatig is. Het doel van voeging is enerzijds de proceseconomie, dus het voorkomen van onnodige dubbele procedures en de daaraan verbonden bezwaren, en anderzijds het voorkomen van tegenstrijdige en niet met elkaar overeenstemmende beslissingen. Vast staat dat met voeging laatstgenoemd doel kan worden gediend; dat is voor toewijzing van de vordering van [naam eiseres] op de voet van artikel 222 Rv voldoende.
4.6.
De rechtbank volgt [verweerster 1] en [verweerster 2] ten slotte evenmin in hun verweer dat de goede procesorde in de weg staat aan toewijzing van de vordering van [naam eiseres] . De rechtbank stelt vast dat [verweerster 1] en [verweerster 2] dit verweer hebben gevoerd in de veronderstelling dat voeging meebrengt dat het vonnis in de drie reeds gevoegde zaken wordt aangehouden totdat in de onderhavige zaak vonnis kan worden gewezen. In dat geval zou voeging tot ernstige vertraging van die drie procedures leiden. Genoemde veronderstelling is echter onjuist. De wet verzet zich niet tegen gesplitste afdoening van gevoegde zaken. De voeging behoudt dan in zoverre betekenis, dat de zaken consistent kunnen worden afgedaan. Nu de rechtbank niet voornemens is om het vonnis in de zaken 17-833, 17-861 en 17-1059 aan te houden in afwachting van nadere proceshandelingen in de onderhavige zaak, komt de grondslag aan dit verweer van [verweerster 1] en [verweerster 2] te ontvallen.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering in het incident van [naam eiseres] zal worden toegewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd. Hoewel de vordering van [naam eiseres] tot voeging wordt toegewezen, is haar verzoek om de comparitie van partijen in de drie reeds gevoegde zaken aan te houden tot na het pleidooi in dit incident door de rechtbank afgewezen. Welbeschouwd zijn partijen daarmee ieder deels in het ongelijk gesteld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaken met
zaaknummers / rolnummers C/10/533869 / HA ZA 17-833, C/10/534467 / HA ZA 17-861 en C/10/538630 / HA ZA 17-1059;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 januari 2019voor conclusie van antwoord;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. P. Volker en mr. F. van Buchem en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.
[1729/2221/2991]