ECLI:NL:RBROT:2018:11309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
10/691026-18 / TUL VV: 10/811246-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en veroordeling voor cocaïnehandel met gevangenisstraf

Op 6 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en het handelen in cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal met geweld, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De verklaringen van de aangever en getuigen waren niet voldoende om de diefstal te bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan het medeplegen van de diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was dat de goederen daadwerkelijk van de aangever waren afgenomen tijdens de vechtpartij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van dit feit.

Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor de handel in cocaïne. De verdachte was betrokken bij de verkoop en het bezit van cocaïne in de periode van 9 oktober 2017 tot en met 6 februari 2018. De rechtbank baseerde haar oordeel op observaties van de politie, getuigenverklaringen en de in beslag genomen goederen, waaronder cocaïne en een telefoon met drugsgerelateerde berichten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 255 dagen, met aftrek van voorarrest, en de jeugddetentie werd omgezet in een gevangenisstraf, omdat de verdachte inmiddels meerderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de volksgezondheid een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691026-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/811246-12
Datum uitspraak: 6 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsvrouw mr. M.J.A. Beukers-Bouten, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/811246-12, met dien verstande dat de jeugddetentie dient te worden omgezet in gevangenisstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De officier van justitie is van mening dat de aangever [naam slachtoffer] (hierna: aangever of [naam slachtoffer] ) betrouwbaar is in zijn verklaringen omdat hij volledig openheid van zaken heeft gegeven over het feit dat hij ook wel eens drugs kocht in het pand aan de [adres delict] te Rotterdam. Er is voor aangever geen reden om te liegen over de in de tenlastelegging genoemde goederen die van hem zijn afgenomen tijdens de vechtpartij op de [plaats delict] te Rotterdam. De verklaring van aangever wordt ook ondersteund door ander bewijs. Eén van de gestolen goederen, de wolvenring, is aangetroffen in de slaapkamer van medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ), in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. De mishandeling is gezien door meerdere getuigen en bij de aangever is letsel geconstateerd.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er op 21 december 2017 in de [plaats delict] te Rotterdam een vechtpartij heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte 1] aangever hebben geslagen (al dan niet met een roze kettingslot) en geschopt. De vraag is echter, of zij zich schuldig hebben gemaakt aan (het medeplegen van) de ten laste gelegde diefstal met geweld.
Aangever heeft verklaard dat er goederen van hem zijn afgenomen tijdens die vechtpartij. Onder de weggenomen goederen bevond zich onder andere een ring met een wolvenkop.
Geen van de getuigen heeft verklaard te hebben gezien dat er tijdens deze vechtpartij ook goederen van de aangever zijn afgenomen en behalve de ring met de wolvenkop zijn er geen goederen bij de verdachten of in de woning van [naam medeverdachte 1] aan de [adres delict] aangetroffen. De ring van aangever is weliswaar in die woning aangetroffen, maar [naam medeverdachte 1] heeft over de aanwezigheid van de ring in zijn woning een verklaring gegeven. Bij de rechter-commissaris heeft [naam medeverdachte 1] immers verklaard dat de ring van aangever bij hem is achtergelaten als borg, zodat aangever drugs kon krijgen terwijl hij daarvoor niet voldoende geld had. Dit alternatieve scenario kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende worden weerlegd door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Dit geldt des te meer nu ook [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een van de schepklanten, heeft verklaard dat hij zijn bankpas heeft achtergelaten als borg voor de latere betaling van de drugs. Dit ondersteunt het alternatieve scenario, zodat niet kan worden geoordeeld dat dit ongeloofwaardig of onaannemelijk is.
De rechtbank is dan ook, op basis van het voorgaande, van oordeel dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van (het medeplegen van) de diefstal met geweld.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd. Tijdens geen van de observaties is gezien dat de verdachte drugs heeft gedeald. [naam 1] , [naam slachtoffer] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) hebben de verdachte weliswaar herkend van een foto als degene die hen drugs heeft verkocht, maar deze herkenningen worden door de verdediging in twijfel getrokken. Aan [naam 1] is een foto van de verdachte getoond van jaren geleden, waarop hij nog lang haar heeft. [naam 2] herkent op een foto de verdachte, die zij [bijnaam verdachte] noemt, als degene die haar drugs verkoopt. Nu [naam 1] [naam medeverdachte 1] als [bijnaam verdachte] heeft aangewezen, is ook de herkenning van [naam 2] niet betrouwbaar. Daarnaast is de herkenning van [naam slachtoffer] niet betrouwbaar, nu hij ten aanzien van de diefstal met geweld steeds wisselend heeft verklaard en zijn verklaringen dus onbruikbaar zijn voor het bewijs.
Ten aanzien van de telefoon die is aangetroffen in de woning, is aangevoerd dat de verdachte de telefoon incidenteel gebruikte in het geval zijn eigen telefoon kapot was. De berichten die op de telefoon zijn gevonden, zijn daarom niet aan de verdachte toe te rekenen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit betwist de verdediging dat er sprake was van beschikkingsmacht over de aangetroffen cocaïne in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. De verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor spullen in de woning van een familielid. De verdediging verzoekt de rechtbank de verdachte dan ook van dit feit vrij te spreken.
4.2.2.
Beoordeling
Tussen 9 januari 2018 en 6 februari 2018 is de woning aan de [adres delict] te Rotterdam meerdere keren geobserveerd door verbalisanten, te weten op 5, 9, 11, 25 en 26 januari 2018 en op 6 februari 2018. Op 5 januari 2018 zagen verbalisanten dat de verdachte op het balkon van de hiervoor genoemde woning verscheen en dat hij contact maakte met [naam medeverdachte 1] , die vervolgens op de scooter van de verdachte wegreed.
Tijdens deze observaties is gezien dat [naam 3] (hierna: [naam 3] ), [naam 4] (hierna: [naam 4] ), [naam 1] en [naam 5] (hierna: [naam 5] ) bij het portiek van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam aanbelden dan wel schreeuwden, dat ze vervolgens het portiek binnen werden gelaten en na enkele minuten het portiek weer verlieten. De verbalisanten troffen bij [naam 3] geen verdovende middelen aan. Tijdens de insluitingsfouillering van [naam 4] en [naam 1] werd in de linker broekzak, naar later bleek, cocaïne aangetroffen. Ook in de politieauto waarin [naam 4] is vervoerd naar het politiebureau, trof men tussen de rugleuning en het zitgedeelte een gripzakje met een wit kleurig brokje, cocaïne, aan. Nadat [naam 5] is aangehouden, werd hij door verbalisant [naam verbalisant] gefouilleerd. Bij [naam 5] werd niets aangetroffen, maar naast hem op de grond werd een papiertje met daarin wit poeder aangetroffen.
[naam 4] en [naam 5] hebben zich tijdens het verhoor door de politie beroepen op hun zwijgrecht. [naam 3] heeft wel een verklaring af willen leggen en heeft op 9 januari 2018 verklaard dat hij nu ongeveer drie maanden cocaïne koopt aan de [adres delict] .
[naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij bij de hierboven genoemde woning cocaïne, op de pof, had gekocht. Aan [naam 1] werden twee foto’s getoond, een foto van [naam medeverdachte 1] en een foto van de verdachte. Hij verklaarde vervolgens dat [naam medeverdachte 1] degene is bij wie hij die dag drugs had gekocht en dat de verdachte de andere persoon is van wie hij drugs had gekocht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de herkenning van de verdachte door [naam 1] onbetrouwbaar is. Deze herkenning kan dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
Op 25 januari 2018 zagen de verbalisanten dat [naam medeverdachte 1] vanaf de woning [adres delict] op de scooter van de verdachte stapte en wegreed. Hij kwam op de Oranjeboomstraat tot stilstand. Daar vond een transactie plaats tussen [naam medeverdachte 1] en [naam 6] (hierna: [naam 6] ). Na deze transactie is [naam 6] aangehouden en werd er in zijn jaszak een zakje met een witte substantie, naar later bleek cocaïne, aangetroffen. [naam 6] verklaarde vervolgens inderdaad voor tien euro cocaïne te hebben gekocht van de jongen op de scooter, [naam medeverdachte 1] .
Naar aanleiding van bovengenoemde observaties ontstond het vermoeden dat er vanuit de woning [adres delict] te Rotterdam werd gehandeld in cocaïne. Vervolgens heeft op 6 februari 2018 een doorzoeking plaatsgevonden in deze woning. In de woning werden drie mannen aangetroffen: [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in de woonkamer en de verdachte in de keuken, nabij het gasfornuis. Op het gasfornuis werd een pollepel aangetroffen waarin een witte klonterige substantie, cocaïne, zat. Daarnaast rook de verbalisant dat er een sterke ammoniaklucht van de pollepel kwam. Verder werden in de keuken een zakje met witte brokjes, naar later bleek cocaïne, een blauwe Nokia telefoon en een weegschaal aangetroffen. In de woonkamer werden in een lade van het tv-meubel vier gripzakjes met cocaïne aangetroffen.
Op de in beslag genomen blauwe Nokia met telefoonnummer [gsm-nummer] werden meerdere drugsgerelateerde berichten aangetroffen. Onder andere het bericht “
[bijnaam verdachte] & [naam 8] , 24 uur actief, witte dynamiet 3 voor 25, 6 voor 50 en tuurlyk bewegen voor de 10tjes” dat naar 29 contacten is gestuurd. De inkomende berichten op de telefoon waren gericht aan “ [bijnaam verdachte] ”, “ [bijnaam 2 verdachte] ” en “ [bijnaam 3 verdachte] ”. Voorts zijn in de telefoon ook privéberichten aangetroffen die gaan over ene “ [naam 7] ”. Ter zitting is komen vast te staan dat dit de vriendin van de verdachte betreft.
[naam 1] heeft verklaard dat het telefoonnummer [gsm-nummer] , dat op een briefje stond dat in zijn zak zat, het nummer is van de twee dealers, de verdachte en [naam medeverdachte 1] .
Voorts zijn de 29 nummers waar het bovenstaande bericht naartoe is gestuurd door de politiesystemen gehaald. Acht van deze nummers waren een hit, dit betroffen allemaal gebruikers van drugs. Hieronder bevond zich ook de getuige [naam 2] . Zij heeft bij de politie verklaard dat zij van januari 2016 tot begin 2017 drugs kocht bij [bijnaam verdachte] en dat hij enkele maanden geleden weer voor haar deur stond met “ [bijnaam medeverdachte 1] ”. [naam 2] heeft toen ook drie keer drugs bij [bijnaam medeverdachte 1] gekocht. Aan [naam 2] werden twee foto’s getoond, één van de verdachte en één van [naam medeverdachte 1] . Zij herkende [bijnaam verdachte] als de verdachte en [bijnaam medeverdachte 1] als [naam medeverdachte 1] .
De rechtbank is op grond van het bovenstaande dan ook van oordeel dat de blauwe Nokia met telefoonnummer [gsm-nummer] in gebruik was bij de verdachte.
De rechtbank is gelet op de observaties, de verklaringen van de getuigen, de plaats in de woning waar de verdachte is aangetroffen, de goederen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen en de bevindingen met betrekking tot de blauwe Nokia van oordeel dat de verdachte samen met [naam medeverdachte 1] heeft gehandeld in cocaïne vanuit de woning van [naam medeverdachte 1] , te weten de woning aan de [adres delict] te Rotterdam.
Dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte vanuit de woning aan de [adres delict] te Rotterdam heeft gehandeld in cocaïne, maakt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat de verdachte op 6 februari 2018 de in de hiervoor genoemde woning aangetroffen hoeveelheid van 39,1 gram bevattende cocaïne, aanwezig heeft gehad. Hierbij betrekt de rechtbank het door het Nederlands Forensisch Instituut verrichte onderzoek met betrekking tot de in woning aangetroffen hoeveelheden cocaïne.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, op meer tijdstippen in de periode van 09 oktober 2017 tot en met 06 februari 2018 te Rotterdam, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, een of meer
gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, op 06 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met in ieder geval één ander gedurende een periode van bijna vier maanden schuldig gemaakt aan de handel in verdovende middelen. De verdachte heeft op die manier bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van gebruikers. De verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, meebrengen voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat voorts gepaard met criminaliteit en dus veel overlast en kosten voor de maatschappij. De verdachte heeft deze gevolgen voor lief genomen en enkel zijn eigen gewin vooropgesteld. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne in de woning van de medeverdachte.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 maart 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is reeds jarenlang bekend bij justitie en de reclassering. Hoewel hij afsprakentrouw is en vriendelijk in contact, ziet de reclassering geen vooruitgang bij de leefgebieden. De verdachte wil geen hulp en is van mening dat hij zichzelf, samen met zijn familie, goed kan redden. Voorts heeft de reclassering het idee dat de verdachte geen volledig beeld wil geven van zijn leefgebieden. De reclassering adviseert dan ook om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ze zien geen meerwaarde in het voortzetten van een behandel- en begeleidingstraject.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een straf gelijk aan het voorarrest passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet genoegzaam is onderbouwd om de vordering van de benadeelde partij in het geheel toe te wijzen. De officier van justitie is wel van mening dat nu het een heftig feit betreft, een bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Hij heeft gevorderd € 250,- hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu naar de mening van de verdediging de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering niet genoegzaam is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 25 juni 2013 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen veroordeeld voor zover van belang tot jeugddetentie voor de duur van 18 (achttien) maanden, waarvan een gedeelte groot 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 10 juli 2013. Omdat bij vonnis van 25 juni 2013 de eerder voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel is omgezet naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en deze voorwaardelijk is beëindigd met ingang van 5 september 2016, is de proeftijd van het voorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie opgeschort geweest tot die datum.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring komt van de feiten 1 en 2, de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu het om een andersoortig feit gaat. Mocht de rechtbank dit een brug te ver achten, verzoekt de verdediging de proeftijd met één jaar te verlengen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. De rechtbank zal de jeugddetentie omzetten in gevangenisstraf gelet op de omstandigheid dat de veroordeelde thans meerderjarig is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 255 (tweehonderdvijfenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht, zodat geen onvoorwaardelijk strafdeel meer resteert;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 25 juni 2013 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van
6 (zes) maanden;
gelast dat voornoemde jeugddetentie wordt
omgezetin een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 oktober 2017 tot en met 06 februari 2018 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 39,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, op of omstreeks 21 december 2017 te Rotterdam, op/aan de openbare weg, te weten de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een oorbel en/of twee, althans een of meer, ringen en/of een portemonnee met inhoud en/of drie, althans een of meer, telefoons, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
  • op die [naam slachtoffer] af komen rennen en/of die [naam slachtoffer] achterna rennen en/of
  • die [naam slachtoffer] de woorden toevoegen: “Ik krijg 30 euro van je”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
  • trekken aan de oorbel in het oor van die [naam slachtoffer] en/of
  • trekken aan de ring(en) om de vinger(s) van die [naam slachtoffer] en/of
  • (meermalen) zwaaien met een of meer kettingslot(en) in de (directe) nabijheid van die [naam slachtoffer] en/of
  • met een of meer kettingslot(en) slaan tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] en/of
  • tonen van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, en/of een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer] en/of
  • (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] .