Op 16 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 oktober 2016 in Rotterdam, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een vechtpartij. De officier van justitie, mr. L.C. Visser, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en vroeg om een taakstraf van 150 uur, met een vervangende hechtenis van 75 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar.
Tijdens de zitting op 2 februari 2018 werd het bewijs besproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de betrokken partijen tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank kon niet vaststellen wat er precies was gebeurd tijdens de vechtpartij, waardoor het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van de beschuldigingen.
Daarnaast was er een benadeelde partij die schadevergoeding vorderde, maar de rechtbank verklaarde deze vordering niet-ontvankelijk, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank besloot dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de jongste rechter was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.