In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en het in vereniging voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gevoerd op 20 en 21 februari 2018. De officier van justitie eiste vrijspraak voor het tweede feit en een gevangenisstraf van 10 jaar voor het eerste feit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen of medeplichtigheid aan de poging tot moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 januari 2017 betrokken was bij een afspraak met het slachtoffer, maar dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen of dat hij samen met de medeverdachte had besloten om het wapen mee te nemen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van de medeverdachten niet voldoende betrouwbaar waren om tot een veroordeling te komen. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte niet was veroordeeld. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.