ECLI:NL:RBROT:2018:1890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
10/692025-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging moord en veroordeling tot gevangenisstraf voor poging doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte had op 23 januari 2017 in Rotterdam met een Uzi geschoten op een slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat leidde tot vrijspraak voor poging tot moord. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet op het slachtoffer had geschoten, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet in vereniging had gehandeld, wat ook een belangrijke factor was in de uitspraak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een schadevergoeding van € 107.299,97 te betalen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die blijvend invalide was geraakt door het schietincident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/692025-17
Datum uitspraak: 7 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel.
Raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 en 21 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 6 september 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1, impliciet primair
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde, poging tot moord in vereniging gepleegd, bewezen dient te worden verklaard. De verdachte heeft met voorbedachte raad gehandeld door een geladen Uzi mee te nemen naar een afspraak met het latere slachtoffer [naam slachtoffer] , terwijl hij heeft verklaard dat hij er bij het maken van de afspraak voor 99% zeker, en na het verplaatsen van de afspraak naar het [plaats delict] voor 100% zeker van was dat die [naam slachtoffer] een vuurwapen zou meenemen naar die afspraak. Door vervolgens als ongeoefend schutter direct, zonder dat er een woord gewisseld was, te schieten naar en in de richting van die [naam slachtoffer] , was er sprake van vol opzet op de dood van die [naam slachtoffer] .
4.1.2.
Vaststaande feiten
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft op 23 januari 2017 een afspraak met [naam slachtoffer] om hem drugs te bezorgen. [naam slachtoffer] wordt boos omdat [naam medeverdachte 1] te laat komt. Hij slaat [naam medeverdachte 1] in zijn gezicht om 19:40 uur. Om 19:41 uur belt [naam medeverdachte 1] naar de verdachte om daarover te vertellen. Er wordt afgesproken dat [naam medeverdachte 1] op de fiets naar de woning van de verdachte komt. Terwijl [naam medeverdachte 1] naar de woning van de verdachte fietst, heeft de verdachte telefonisch contact met [naam slachtoffer] . Nadat [naam medeverdachte 1] bij de woning van de verdachte is aangekomen, rijdt medeverdachte [naam medeverdachte 2] – een neef van de verdachte – [naam medeverdachte 1] en de verdachte naar de inmiddels door de verdachte met [naam slachtoffer] gemaakte afspraak. De verdachte heeft voorafgaand aan het vertrek een geladen Uzi gepakt, die hij onder zijn jas verbergt. [naam medeverdachte 2] is de chauffeur, de verdachte zit op de bijrijdersstoel en [naam medeverdachte 1] zit achter in de auto. Om 20:06:24 uur rijdt de auto in noordelijke richting over de Laan op Zuid. Als de auto op de afgesproken plek bij het Albedacollege is aangekomen, stapt de verdachte uit en belt hij met [naam slachtoffer] . De afspraak wordt op verzoek van [naam slachtoffer] verplaatst naar het [plaats delict] .
Aangekomen bij het [plaats delict] om circa 20:12 uur stappen de verdachte en [naam medeverdachte 1] uit de auto en lopen zij naar de afgesproken plek. [naam medeverdachte 2] verplaatst de auto en blijft in de auto zitten. [naam slachtoffer] voert om 20:15:43 nog een inkomend telefoongesprek met de verdachte. De verdachte en [naam medeverdachte 1] wachten bij/op een bankje op het [plaats delict] . Als [naam slachtoffer] komt aanlopen, staat de verdachte op van het bankje en haalt hij twee keer de trekker van de Uzi over. Hij vuurt daardoor acht kogels af op [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] wordt geraakt in zijn hoofd en in zijn heup/lies. Bij [naam slachtoffer] wordt door de politie in zijn broeksband een boormachine aangetroffen met een afgeknipt snoer.
4.1.3.
Beoordeling
voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om een ander van het leven te beroven, en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Nadat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in zijn gezicht was geslagen door [naam slachtoffer] , is er telefonisch contact geweest tussen [naam medeverdachte 1] en de verdachte. De verdachte heeft daarna meerdere malen telefonisch contact gehad met [naam slachtoffer] . In die telefoongesprekken is volgens de verdachte gesproken over de mishandeling van [naam medeverdachte 1] , is er over en weer gescholden en gedreigd en heeft [naam slachtoffer] gezegd: “Moet ik voorbereid komen”. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat [naam slachtoffer] een vuurwapen zou meenemen naar de confrontatie. Om die reden heeft hij zelf zijn geladen Uzi meegenomen. Zowel [naam medeverdachte 1] als de verdachte hebben verklaard dat zij dachten bij [naam slachtoffer] een vuurwapen te zien. Op dat moment heeft de verdachte geschoten.
Bij [naam slachtoffer] is geen vuurwapen aangetroffen, maar wel een boormachine. Uit de omstandigheden waaronder deze boormachine is aangetroffen blijkt naar oordeel van de rechtbank dat die boormachine niet bedoeld was om mee te klussen, maar om mee (af) te dreigen. [naam slachtoffer] droeg die boormachine immers tussen zijn broeksband, terwijl de boormachine niet geschikt was voor direct gebruik door een afgeknipt snoer. Bovendien heeft de getuige [naam getuige] verklaard dat er geen concrete afspraken waren gemaakt over klusjes die in haar woning gedaan zouden moeten worden.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat de verdachte de beslissing om te schieten pas heeft genomen op het moment dat zijn vermoeden dat [naam slachtoffer] ook een wapen had werd bevestigd en hij dacht dat [naam slachtoffer] dat wapen daadwerkelijk zou gaan gebruiken. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat sprake is van voorbedachte raad.
medeplegen
Van medeplegen kan slechts dan worden gesproken indien sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en de bijdragen van een ieder aan het delict van voldoende gewicht zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan de nauwe en bewuste samenwerking alleen worden aangenomen als kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft besloten om een wapen mee te nemen naar de ontmoeting met [naam slachtoffer] .
Of dat het geval is geweest dient te worden beoordeeld aan de hand van de verklaring van de verdachte, omdat ander bewijs daaromtrent ontbreekt. De verdachte dicht zichzelf in zijn verklaring een grote rol toe in de confrontatie waarbij is geschoten en waarbij het slachtoffer ernstig is verwond. Het gegeven dat hij zichzelf niet spaart, maar juist in grote mate belast, is een belangrijke aanwijzing voor de betrouwbaarheid van zijn verklaring. De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] in zijn woning is geweest voordat zij naar de afspraak vertrokken. [naam medeverdachte 1] zou erbij zijn geweest toen telefonisch de afspraak met [naam slachtoffer] werd gemaakt en zij zouden samen hebben besloten om de Uzi mee te nemen naar die afspraak. De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] niet heeft gezien dat hij de Uzi pakte.
[naam medeverdachte 1] ontkent echter dat hij voorafgaand aan het vertrek naar de ontmoeting met [naam slachtoffer] binnen is geweest in de woning, terwijl medeverdachte [naam medeverdachte 2] verklaart dat hij [naam medeverdachte 1] voorafgaand aan het vertrek naar deze ontmoeting niet in de woning van de verdachte heeft gezien.
Ondanks nadere vragen daarover van de politie, de rechter-commissaris en op zitting, is de verklaring van de verdachte over het overleg met [naam medeverdachte 1] niet duidelijker geworden. Hij legt daar zelfs dermate wisselende verklaringen over af, dat de rechtbank niet kan beoordelen of de door de verdachte afgelegde verklaring ook op deze punten juist is. Voor zover er al iets is besproken tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] over het meenemen van het wapen, is niet concreet geworden wat er is besproken, op welk moment en waar dat dan gebeurd is, en hoe dat precies is gegaan.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet als hij stelt dat het niet anders kan dan dat [naam medeverdachte 1] het wapen bij de verdachte moet hebben gezien toen zij naar de plek van de afspraak liepen. De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen onder zijn jas verborgen heeft gehouden. Uit de verklaringen van [naam medeverdachte 2] en andere getuigen blijkt niet dat dat anders is geweest; geen van hen heeft iets van een wapen gezien, noch iets wat er op duidt dat de verdachte een wapen bij zich moet hebben gehad. De afmetingen van een micro-Uzi (een lengte 28.5 cm met ingeklapte kolf) maken ook niet dat de verklaring van de verdachte op dit punt ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt verder dat niet valt uit te sluiten dat [naam medeverdachte 1] het wapen in de seconden voorafgaand aan het schieten op het [plaats delict] heeft gezien. Maar zelfs als dat zo was, is dat onvoldoende om vast te stellen dat er een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het schieten bestond. Ook het feit dat de mishandeling van [naam medeverdachte 1] de aanleiding van de ontmoeting was, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande wordt de verdachte vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 impliciet primair ten laste is gelegd.
4.2.
Feit 1, impliciet subsidiair.
De verdachte heeft verklaard dat hij twee keer de trekker van zijn wapen heeft overgehaald toen hij op [naam slachtoffer] schoot. Het was zijn bedoeling om laag, onder de gordel, op [naam slachtoffer] te schieten omdat hij hem niet wilde doden. Door als ongeoefend schutter meerdere malen van relatief korte afstand te schieten op [naam slachtoffer] heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam slachtoffer] met één van de kogels zou raken en dat hij door één of meer schotverwoningen zou komen te overlijden. [naam slachtoffer] is geraakt, maar gelukkig niet dodelijk. Uit de rapportage van de forensisch arts blijkt dat zowel het letsel in de lies als het letsel in het hoofd potentieel dodelijk letsel oplevert. De rechtbank acht op grond van het voorgaande de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijsoverweging feit 2
Onder feit 2 is de verdachte ten laste gelegd dat hij een vuurwapen van categorie II of categorie III met daarvoor geschikte munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft bekend dat hij een Uzi met munitie voorhanden heeft gehad. Die Uzi is niet aangetroffen zodat het niet mogelijk is geweest om het wapen te onderzoeken. De acht kogelhulzen en twee kogelpunten die op de plaats delict zijn aangetroffen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht. Uit de rapportage van het NFI blijkt dat de hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend machinepistool van het merk Uzi. De afvuursporen in de kogels passen eveneens bij dat vuurwapen. Uit artikel 2 van de Wet wapens en munitie blijkt dat een vuurwapen dat geschikt is om automatisch te vuren, een vuurwapen van categorie II is. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte een vuurwapen van categorie II met daarvoor geschikte munitie voorhanden heeft gehad. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte dat feit in vereniging heeft gepleegd.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 23 januari 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels, naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgeschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op 23 januari 2017 te Rotterdam een vuurwapen van Categorie II van de Wet wapens en munitie, en voor dat vuurwapen geschikte munitie van Categorie III van de
Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen (kaliber 9 millimeter), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte wordt veroordeeld voor een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De verdachte heeft met het slachtoffer een afspraak gemaakt omdat het slachtoffer een vriend van de verdachte had geslagen. Het incident had dus een aanleiding die gering was en bovendien verdachte niet eens zelf betrof. Ondanks de agressieve bewoordingen die over en weer bij het maken van de afspraak zijn gebruikt, en vrijwel zeker wetend dat het slachtoffer bewapend zou verschijnen, heeft de verdachte ervoor gekozen de confrontatie op te zoeken en een geladen machinepistool mee te nemen. Hij heeft daarmee vervolgens op het slachtoffer geschoten. Het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich. Dit risico heeft zich op 23 januari 2017 ook daadwerkelijk verwezenlijkt. De verdachte heeft op de openbare weg, midden in een drukke woonwijk in Rotterdam, aan het begin van de avond geschoten met een automatisch vuurwapen. De kogelpunten die in een verderop geparkeerde bestelbus zijn aangetroffen onderstrepen de onbezonnenheid van het handelen van de verdachte. Gelet op de plaats en het tijdstip had hij naast het slachtoffer makkelijk andere personen kunnen raken. Dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zo buitenproportioneel en extreem gevaarzettend heeft gehandeld. De gevolgen voor het slachtoffer zijn bovendien zeer ernstig. Het slachtoffer, een man van nog geen 40 jaar oud, is blijvend ernstig invalide. Het slachtoffer heeft door het afleggen van een slachtofferverklaring op indringende wijze duidelijk gemaakt hoe groot de impact is op hemzelf en zijn omgeving.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De op te leggen straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank komt tot vrijspraak voor de ten laste gelegde poging moord en de verdachte veroordeelt wegens poging tot doodslag, die bovendien niet in vereniging is gepleegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.906,92 aan materiële schade en een vergoeding van € 100.000, - aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering inclusief de gevorderde wettelijke rente. De officier van justitie heeft verzocht te bepalen dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gehele bedrag en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. De verdediging heeft in dat kader bepleit dat er nog geen sprake is van een (medische) eindtoestand en stelt dat het slachtoffer een eigen aandeel in het gebeuren heeft gehad, zodat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek.
Subsidiair heeft de verdediging de post mantelzorg betwist en verzocht om de duur van de vervangende hechtenis bij een op te leggen schadevergoedingsmaatregel te bepalen op één dag.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd zal deze grotendeels worden toegewezen.
De delen van de vordering van de benadeelde partij die betrekking hebben op de reis- en parkeerkosten (post 4) en mantelzorg (5) komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten onder post 4 zijn niet rechtstreeks door de benadeelde partij gemaakt. De kosten onder post 5 zijn onvoldoende onderbouwd. Deze kosten zijn gemaakt in de periodes dat de benadeelde partij in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum verbleef. Uit de onderbouwing blijkt onvoldoende dat deze kosten toen noodzakelijk waren. Deze delen van de vordering zullen niet-ontvankelijk worden verklaard en kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat namens de benadeelde partij is verklaard dat hij sinds een week voor de zitting niet meer in logeerhuis [naam logeerhuis] verblijft, zullen de kosten voor het verblijf vanaf 13 februari 2018 onder post 2 worden afgewezen.
immateriële schadevergoeding
Tevens is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Voor zover niet reeds een eindtoestand is bereikt, kan de schade worden begroot na afweging van de goede en kwade kansen. Uit de verklaring van de arts A. Krul-Van Turenhout leidt de rechtbank af dat de eindtoestand nagenoeg is bereikt. In elk geval kan worden vastgesteld dat er forse restverschijnselen zullen blijven. Vastgesteld kan bovendien worden dat het slachtoffer reeds een jaar van zijn leven kwijt is en er gelet op de aard en ernst van het hersenletsel geen substantiële verbeteringen meer te verwachten zijn. Verder overweegt de rechtbank dat de handelingen van de benadeelde partij in het niet vallen bij de gevaarzetting die door de verdachte is gecreëerd door op pad te gaan met een (semi-)automatisch wapen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen in het kader van een beroep op artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100.000, -.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 januari 2017.
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat wordt uitgegaan van juridische bijstand op toevoegingsbasis zonder vergoeding van de eigen bijdrage. De daarmee gemoeide kosten zijn pro memorie genoteerd zonder dat er een bedrag is opgegeven (post 10). De kosten zijn daarmee onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 107.299,97, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij de vaststelling van de vervangende hechtenis in het kader van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel rekening te houden met de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf. Door te bepalen dat de vervangende hechtenis één dag zal bedragen kan worden voorkomen dat de vervangende hechtenis een punitief karakter krijgt.
De rechtbank overweegt dat onvoldoende bekend is over de (toekomstige) vermogenspositie van de verdachte. De rechtbank kan daardoor niet oordelen dat op voorhand vaststaat dat het opleggen van de maatregel waarbij het aantal dagen vervangende hechtenis afhankelijk is van de hoogte van het bedrag slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van die vervangende hechtenis. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 107.299,97(zegge: honderdzevenduizend tweehonderd negenennegentig euro en zevenennegentig eurocent), bestaande uit € 7.299,97 aan materiële schade en € 100.000, - aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de posten 4, 5 en 10 van de vordering en bepaalt dat deze delen van de vordering slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 107.299,97(hoofdsom, zegge: honderdzevenduizend tweehonderd negenennegentig euro en zevenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 107.299,917 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
365 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. H.J.M. van der Kaaij en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter /jongste rechter is /zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) een kogel(s), althans projectiel(en) naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgeschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een of meer vuurwapens van Categorie II of III van de Wet wapens en munitie, en/of (voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie van Categorie II of III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer kogelpatronen (kaliber 9 millimeter), voorhanden heeft gehad.