ECLI:NL:RBROT:2018:2386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
C/10/491637 / HA ZA 15-1285
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van aandelen en bewijsvoering omtrent afspraken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Blueshore B.V. en Sapu B.V. over de overdracht van aandelen in de vennootschap HDI-nieuw. Blueshore vordert dat Sapu de resterende aandelen in HDI-nieuw aan haar overdraagt tegen nominale waarde, terwijl Sapu betwist dat er een dergelijke verplichting bestaat. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 12 oktober 2016 Blueshore opgedragen bewijs te leveren van hun stelling dat Sapu zich verplicht heeft tot deze overdracht. Tijdens de getuigenverhoren hebben verschillende getuigen verklaard over de afspraken die gemaakt zijn ten tijde van de oprichting van HDI-nieuw. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de overdracht van de aandelen tegen nominale waarde. De verklaringen van de getuigen, waaronder die van [eiser sub 2] en zijn vader, zijn niet voldoende om te concluderen dat Sapu zich tot de overdracht heeft verplicht. De rechtbank heeft ook overwogen dat Blueshore c.s. er zorg voor hadden moeten dragen dat eventuele afspraken schriftelijk werden vastgelegd. De vordering van Blueshore om de aandelen tegen nominale waarde te verkrijgen is dan ook afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank ook de vorderingen van Blueshore c.s. in reconventie afgewezen, waarbij Sapu vorderingen heeft ingesteld tegen [eiser sub 2] in zijn hoedanigheid van directeur van HDI-nieuw. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen prematuur zijn en dat er geen rechtsgrond is voor de gevraagde overdracht van de aandelen. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van Sapu, en de kosten in reconventie zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/491637 / HA ZA 15-1285
Vonnis van 21 maart 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLUESHORE B.V.,
gevestigd te Steenbergen,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H. Waling te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEASHORE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAPU B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.L. van der Eerden te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Blueshore, [eiser sub 2] , [gedaagde sub 1] , Seashore en Sapu genoemd worden. Eisers zullen hierna gezamenlijk Blueshore c.s. genoemd worden en gedaagden gezamenlijk [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 oktober 2016 en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 januari 2017;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 juni 2017;
  • de conclusie na enquête van Blueshore c.s.;
  • de antwoordconclusie na enquête van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
verkoop en overdracht van de door Sapu in HDI-nieuw gehouden aandelen
2.1.
Bij tussenvonnis van 12 oktober 2016 (hierna: het tussenvonnis) is in conventie en reconventie aan Blueshore c.s. opgedragen bewijs te leveren van hun stelling dat Sapu zich ten tijde van de oprichting van HDI-nieuw verplicht heeft tot overdracht tegen nominale waarde van de resterende 30% van de aandelen in HDI-nieuw aan Blueshore.
2.2.
Ter voldoening aan deze opdracht hebben Blueshore c.s., [vader eiser sub 2] ), [belastingadviseur] van [eiser sub 2] , hierna: [belastingadviseur] en [eiser sub 2] doen horen. [gedaagden] hebben in contra-enquête [persoon] als getuige doen horen.
2.3.
Blueshore c.s. menen dat zij geslaagd zijn in het hen opgedragen bewijs, [gedaagden] betogen het tegenovergestelde.
2.4.
[eiser sub 2] en [vader eiser sub 2] hebben als getuige verklaard dat pas in april 2009 aan de orde kwam dat [gedaagde sub 1] - via Sapu - 30% van de gewone aandelen in HDI-nieuw wilde houden, dat zij beiden hebben meegedeeld dat die 30% in dat geval in een later stadium tegen de nominale waarde moest worden overgedragen en dat daarover verder moest worden gepraat na de oprichting van HDI-nieuw. Volgens hun verklaring stond er grote tijdsdruk op het passeren van de notariële akte op 29 mei 2009 maar heeft [eiser sub 2] er wel vragen over gesteld in een e-mail aan de notaris (zie het tussenvonnis onder 2.9). [eiser sub 2] heeft daaraan toegevoegd dat [gedaagde sub 1] voordat de akte van oprichting gepasseerd was, aan hem heeft meegedeeld dat het rechtgezet zou worden na het passeren van de akte. [persoon] heeft verklaard dat er vanaf het begin sprake is geweest van een verhouding in de gewone aandelen van 70% en 30% en dat deze verhouding in de eerste gesprekken met [eiser sub 2] aan de orde is gekomen. [persoon] heeft voorts verklaard dat hij op 19 februari 2009, 4 maart 2009 en 25 maart 2009 gesproken heeft met (onder andere) [eiser sub 2] en [vader eiser sub 2] .
[belastingadviseur] heeft verklaard dat hij pas in december 2009 bij de zaak betrokken is geraakt, en dat hij zijn wetenschap over de gang van zaken rond de oprichting van HDI-nieuw en de verdeling van de gewone aandelen in 70% voor Seashore en 30% voor Sapu, heeft verkregen doordat [eiser sub 2] en [vader eiser sub 2] hem daarover mededelingen hebben gedaan. [belastingadviseur] heeft [gedaagde sub 1] nooit gesproken. Aan de verklaring van [belastingadviseur] komt daarom niet of nauwelijks zelfstandige betekenis toe.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of Sapu zich ten tijde van de oprichting van HDI-nieuw heeft verplicht tot overdracht van de resterende 30% van de aandelen tegen nominale waarde, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over een weer redelijkerwijs aan de verklaringen en/of gedragingen van de ander mochten toekennen. Indien uit verklaringen en/of gedragingen kan worden opgemaakt dat [gedaagde sub 1] als (indirect) bestuurder van Sapu akkoord is gegaan met overdracht van genoemde aandelen tegen nominale waarde, geldt die prijs ook voor de resterende 10% en wordt niet toegekomen aan de regeling van artikel 14 van de statuten van HDI-nieuw (hierna: de statuten). Een dergelijke overeenstemming is echter niet komen vast te staan. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
2.6.
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [eiser sub 2] en [vader eiser sub 2] is op te maken dat [eiser sub 2] bij de oprichting van HDI-nieuw verlangde dat Sapu haar gewone aandelen op termijn tegen de nominale waarde aan Blueshore zou overgedragen. Daaruit blijkt echter niet dat Sapu zich daar toen ook toe heeft verplicht. [persoon] heeft als getuige ontkend dat een dergelijke afspraak is gemaakt en daar aan toegevoegd dat die afspraak ook niet logisch was omdat “je mee wil delen in de waardeontwikkeling van het bedrijf”. De (niet door andere getuigen bevestigde) verklaring van [eiser sub 2] dat [gedaagde sub 1] heeft toegezegd dat "we het wel zouden rechtzetten" is te weinig concreet en - mede gezien het feit dat [eiser sub 2] partijgetuige is - in het licht van de overige verklaringen onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [gedaagde sub 1] bij de oprichting van HDI-nieuw heeft toegezegd dat de aandelen die Sapu hield tegen de nominale waarde aan Blueshore zouden worden overgedragen.
2.7.
[vader eiser sub 2] heeft als getuige verklaard dat hij na het voorstel voor een verdeling van de gewone aandelen in HDI-nieuw waarbij 30% door Sapu zou worden gehouden wilde stoppen met de onderhandelingen, maar dat [eiser sub 2] door wilde gaan onder de voorwaarde dat direct na de oprichting gesproken zou worden over overdracht van die aandelen tegen de nominale waarde. Nu niet gebleken is dat [gedaagde sub 1] met de door [eiser sub 2] gestelde voorwaarde akkoord is gegaan noch dat hij daarvan op de hoogte was kan ook deze verklaring niet leiden tot het oordeel dat Sapu zich ten tijde van de oprichting van HDI-nieuw verplicht had tot het overdragen van haar aandelen tegen de nominale waarde. Zoals reeds in het tussenvonnis (4.9) is overwogen had het op de weg van Blueshore c.s. gelegen er zorg voor te dragen dat de afspraak om tegen de nominale waarde over te dragen - indien gemaakt - werd vastgelegd zodat [gedaagden] zich daaraan gebonden wisten, ook al was deze niet opgenomen in de akte van oprichting van HDI-nieuw. Dat [eiser sub 2] relatief onervaren was, maakt dit oordeel niet anders. Hij werd bijgestaan door [vader eiser sub 2] die naar uit het voorgaande is op te maken, meer ervaren moet worden geacht.
2.8.
Blueshore c.s. hebben nog aangevoerd dat de door [gedaagde sub 1] opgegeven reden voor het houden van gewone aandelen in HDI-nieuw was dat hij gevoelsmatig bij de onderneming betrokken wilde blijven. Uit een dergelijk achterliggend motief voor het handelen van [gedaagde sub 1] kan - anders dan Blueshore c.s. lijken te menen - op zichzelf genomen niet worden afgeleid dat hij akkoord ging met een verplichting voor Sapu om haar aandelen in HDI-nieuw op termijn tegen de nominale waarde te verkopen.
Blueshore c.s. hebben er voorts nog op gewezen dat [gedaagde sub 1] tijdens de comparitie heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om drie jaar lang mee te delen in winst waarna Sapu de aandelen tegen nominale waarde aan Blueshore zou verkopen. Hieruit volgt echter niet dat die afspraak daadwerkelijk is gemaakt met [eiser sub 2] , temeer nu Blueshore c.s. de juistheid van die verklaring (gedeeltelijk) betwisten (conclusie na enquête onder 7).
Ook de omstandigheid dat - naar Blueshore c.s. stellen - het aanvankelijk de bedoeling was dat Blueshore 100% van de aandelen in HDI-nieuw zou krijgen, leidt er niet toe dat kan worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] als indirect bestuurder van Sapu, er ten tijde van de oprichting van HDI-nieuw mee akkoord was dat Sapu de aandelen op termijn zou overdragen tegen de nominale waarde.
2.9.
Anders dan namens Blueshore c.s. is bepleit is er geen aanleiding om de overeenkomst in het nadeel van [gedaagden] uit te leggen omdat de laatste wel professionele bijstand had terwijl [eiser sub 2] dat niet had. [eiser sub 2] is geen consument maar net als [gedaagde sub 1] een professionele partij. Hij werd bovendien bijgestaan door [vader eiser sub 2] die blijkens zijn getuigenverklaring wist dat een afspraak over het later overdragen tegen nominale waarde van de door Sapu te verkrijgen aandelen van groot belang was: hij beschouwde dat als een breekpunt.
2.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in conventie van Blueshore c.s. om Sapu te veroordelen de resterende aandelen in HDI-nieuw aan Blueshore te leveren tegen de nominale waarde van die aandelen (weergegeven in het tussenvonnis onder 3.1 sub 1.a) niet toewijsbaar is.
2.11.
Blueshore c.s. hebben in conventie subsidiair gevorderd dat Sapu wordt veroordeeld de resterende aandelen aan Blueshore te leveren tegen betaling van 25% van de intrinsieke waarde, althans de intrinsieke waarde, van de aandelen per 29 mei 2009. Blueshore c.s. hebben daarbij opgemerkt dat Blueshore voor de op 30 juli 2010 overgedragen gewone aandelen (zie het tussenvonnis onder 2.15) 25% van de intrinsieke waarde heeft betaald.
[gedaagden] hebben ontkend dat een afspraak is gemaakt om de aandelen tegen (25% van) de intrinsieke waarde te verkopen.
2.12.
De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen. [eiser sub 2] heeft als getuige verklaard dat ten tijde van de overdracht van 20% van de gewone aandelen in HDI-nieuw aan Blueshore is besproken dat de overige 10% op een later moment op dezelfde manier zou worden overgedragen. Dat wil zeggen: tegen een bedrag dat de Belastingdienst goed zou vinden, hetgeen, zo verklaart [eiser sub 2] , volgens [persoon] een bedrag tussen nominaal en de maximale intrinsieke waarde was. Een dergelijke afspraak is in de stukken echter niet genoemd, laat staan onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze verklaring geen gevolgtrekking zal verbinden.
2.13.
Blueshore c.s. vorderen meer subsidiair dat de nog door Sapu gehouden aandelen in HDI-nieuw worden overgedragen tegen gelijktijdige betaling door Blueshore van de waarde van die aandelen in het economisch verkeer. Ook deze vordering moet worden afgewezen, nu een rechtsgrond op basis waarvan Sapu gehouden is de aandelen over te dragen ontbreekt. De door Blueshore c.s. gestelde afspraak ten tijde van de oprichting van HDI-nieuw is niet vast komen te staan en Blueshore c.s. hebben overigens geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een verplichting tot overdracht van de aandelen door Sapu blijkt. Dit laat onverlet dat - gezien het door Sapu op basis van artikel 14 van de statuten gedane aanbod de aandelen over te dragen - er in de toekomst wel een verplichting tot overdracht kan ontstaan.
recht van Sapu op dividend
Blueshore c.s. zijn van mening dat in 2010 ten onrechte een dividend van € 1.500,00 aan Sapu is uitgekeerd. De gewone aandelen zijn volgens Blueshore c.s. in strijd met de gemaakte afspraken aan Sapu uitgegeven en zij behield die aandelen ondanks de toezegging van [gedaagde sub 1] vlak voor de oprichting van HDI-nieuw in mei 2009 dat die onterechte uitgifte later zou worden gecorrigeerd. In de visie van Blueshore c.s. dient Sapu daarom het bedrag van € 1.500,00 als onverschuldigd betaald aan Blueshore terug te betalen, althans dient zij dat te doen op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
2.14.
Zoals [gedaagden] hebben aangevoerd is het besluit tot dividenduitkering in de aandeelhoudersvergadering van 11 april 2011 genomen (zie het tussenvonnis onder 2.16). Nu Blueshore c.s. niet hebben gesteld dat dat besluit niet rechtsgeldig is, is niet zonder rechtsgrond tot uitkering van het dividend overgegaan. Er is derhalve niet onverschuldigd betaald en Sapu is daardoor evenmin ongerechtvaardigd verrijkt.
2.15.
Blueshore c.s. zijn ook van mening dat voor recht moet worden verklaard dat Sapu in de periode vanaf 29 mei 2009 geen recht heeft of heeft gehad op enige andere betaling in verband met enig door haar in de periode gehouden aandeel in HDI-nieuw. Blueshore c.s. hebben echter niet duidelijk gemaakt om welke betalingen het gaat, zodat onduidelijk blijft waar deze vordering op ziet.
2.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook de vorderingen, weergegeven in het tussenvonnis onder 3.1 sub 4. en 5., zullen worden afgewezen.
2.17.
Blueshore c.s. zullen als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- getuigenkosten 16,00
- salaris advocaat
1.808,00(4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.437,00
in reconventie
2.18.
In reconventie vorderen [gedaagden] dat [eiser sub 2] in zijn hoedanigheid van directeur van HDI-nieuw zal worden veroordeeld al datgene te doen, respectievelijk na te laten dat ertoe leidt dat de door de kantonrechter te Rotterdam te benoemen deskundigen de prijs van de door Sapu gehouden aandelen kunnen vaststellen.
2.19.
Bij brief van 22 januari 2016 en bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie hebben [gedaagden] de aandelen van Sapu aan Blueshore aangeboden. Zij hebben daarbij opgemerkt dat zij niet verwachten dat partijen het eens kunnen worden over de prijs of over de personen die op grond van artikel 14 lid 3 van de statuten tot deskundige moeten worden benoemd. [gedaagden] gaan er daarom van uit dat de kantonrechter tot benoeming van één of meer deskundigen zal dienen over te gaan. Zij hebben opgemerkt dat Sapu daartoe een verzoekschrift bij de kantonrechter zal indienen.
2.20.
Blueshore c.s. hebben in de eerste plaats betoogd dat het doorlopen van de statutaire aanbiedingsprocedure het oordeel van de rechtbank in de onderhavige procedure omzeilt. Daarnaast voeren zij aan dat de verplichting tot het aan de deskundigen geven van inzage van de boeken en bescheiden van de vennootschap op de vennootschap, en niet op de bestuurder rust. Bovendien is de vordering prematuur zolang de benoeming van deskundigen niet feitelijk in gang is gezet en niet vast is komen te staan dat de vennootschap toegang tot de gevraagde gegevens weigert. Blueshore en Sapu zijn niet tot overeenstemming gekomen over een of meer te benoemen deskundigen.
2.21.
De rechtbank overweegt dat nu de vorderingen van Blueshore c.s. zullen worden afgewezen, er ten aanzien daarvan geen sprake meer kan zijn van het omzeilen van de procedure. Nu [eiser sub 2] indirect bestuurder is van HDI-nieuw is hij degene die de feitelijke handelingen tot enige van HDI-nieuw vereiste medewerking zal moeten uitvoeren, zodat de bezwaren van Blueshore c.s. tegen een tot hem gerichte vordering op dit punt niet opgaan. Op grond van artikel 14 van de statuten komt het recht op inzage van de boeken en bescheiden van HDI-nieuw aan de (al dan niet door de kantonrechter) te benoemen deskundigen toe. Met Blueshore c.s. is de rechtbank dan ook van mening dat de vordering prematuur is zolang er geen deskundigen zijn benoemd. Nu [gedaagden] echter hebben aangegeven een desbetreffend verzoek bij de kantonrechter te zullen indienen zal de vordering worden toegewezen onder de voorwaarde dat er daadwerkelijk door de kantonrechter deskundigen zijn benoemd.
2.22.
Bij conclusie na enquête hebben Blueshore c.s. meegedeeld dat “voorzover het geheel van de gemaakte afspraken de verplichting voor Blueshore c.s. bevat om bij een toekomstige overdracht aan haar het 10%-pakket af te nemen tegen een waarde hoger dan de nominale waarde” zij die verplichting vernietigen. Zij hebben daartoe een beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden gedaan. Voor zover Blueshore c.s. hiermee trachten (de mogelijke gevolgen van) de in artikel 14 van de statuten opgenomen aanbiedingsregeling ongedaan te maken - Blueshore c.s. geven niet aan welke overeenkomst (dwaling) of rechtshandeling (misbruik van omstandigheden) zij vernietigen, maar verwijzen naar artikel 3:51 lid 2 - heeft het volgende te gelden.
Op grond van artikel 6:228 BW is voor vernietigbaarheid van een overeenkomst wegens dwaling tenminste vereist dat (a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, (b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten de dwalende had behoren in te lichten, of (c) de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan. De door Blueshore c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden leiden niet tot een van deze situaties. Niet is gebleken dat ten tijde van de overeenkomst tot oprichting van HDI-nieuw Sapu/ [gedaagde sub 1] aan Blueshore/ [eiser sub 2] heeft verteld dat (ondanks de tekst van artikel 14) de 30% door Sapu gehouden aandelen tegen nominale waarde zou worden overgenomen, noch dat Sapu/ [gedaagde sub 1] daar zelf van uit ging. Evenmin is het door de adviseurs verstrekken van onvoldoende informatie over de reden dat Sapu een 30% belang wilde houden of het niet reageren door die deskundigen op een notitie van [eiser sub 2] (wat daar ook van zij) voldoende om te concluderen dat Sapu wist of zou moeten weten dat Blueshore dacht dat zij de aandelen tegen nominale waarde zou kunnen kopen. Het beroep op vernietiging wegens dwaling wordt reeds daarom afgewezen.
Ook het beroep op vernietiging wegens misbruik van omstandigheden wordt afgewezen. De gestelde onervarenheid van [eiser sub 2] kwalificeert, mede gezien hetgeen hiervoor onder 2.9 is opgenomen, niet als een omstandigheid die kan leiden tot vernietiging.
2.23.
In reconventie vorderen [gedaagden] voorts dat Blueshore wordt veroordeeld om de nu nog door Sapu gehouden aandelen te kopen en geleverd te krijgen. Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat de verhouding tussen [gedaagde sub 1] en [eiser sub 2] dusdanig is verstoord dat een vruchtbare relatie niet meer tot de mogelijkheden lijkt te behoren. Daarom kan in de visie van [gedaagden] voortzetting van het minderheidsaandeelhouderschap niet langer van Sapu worden gevergd. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [eiser sub 2] als bestuurder van HDI-nieuw geen rekening heeft gehouden met de belangen van Sapu en beslissingen heeft genomen terwijl hij 1) een met HDI-nieuw conflicterend belang had, en 2) in strijd handelde met hetgeen in de statuten is bepaald. Ook zijn 3) activa naar een vennootschap overgeheveld waarin Sapu geen belang heeft, 4) is de winst van HDI-nieuw gedrukt, en 5) geen dividend uitgekeerd.
2.24.
De rechtbank overweegt dat [gedaagden] dit gedeelte van hun vordering aldus in wezen hebben ingesteld tegen de achtergrond van artikel 2:343 BW.
Die regeling ziet echter blijkens de wetsgeschiedenis op het afdwingen van het overnemen door een mede-aandeelhouder (of de vennootschap) van aandelen van een aandeelhouder wanneer die zijn aandeel niet op de normale wijze kan verkopen. In het onderhavige geval is de mede-aandeelhouder, Blueshore, echter niet onwillig. In tegendeel, deze wil, blijkens de vorderingen in conventie en het gestelde ter comparitie, de aandelen juist graag overnemen. Tegen die achtergrond en gezien de regeling van artikel 14 van de statuten, is de vordering genoemd onder 3.4 sub b. van het tussenvonnis prematuur en zal deze om die reden worden afgewezen.
2.25.
Aangezien elk van partijen in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt Blueshore in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 2.437,00;
in reconventie
3.3.
veroordeelt [eiser sub 2] in zijn hoedanigheid van directeur van HDI-nieuw om - indien op basis van artikel 14 van de statuten van HDI-nieuw door de kantonrechter te Rotterdam deskundigen worden benoemd - al datgene te doen, respectievelijk na te laten dat ertoe leidt dat deze deskundigen de prijs voor het door Sapu gehouden aandelenpakket kunnen vaststellen;
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.
[2066/2221]