3.5.Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregel, gelezen in verbinding met de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wegvervoer, die als bijlage 1 bij de Beleidsregel is gevoegd, wordt bij de berekening van een boete voor het overtreden van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw als uitgangspunt gehanteerd een normbedrag van € 4.400,-
Op grond van artikel 2 van de Beleidsregel bestaat, onverminderd de artikelen 3, 5 en 6, de bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete, in geval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregel bedraagt de boete die maximaal per boetebeschikking kan worden opgelegd bij een eerste bedrijfsinspectie aan een persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de Atw ten hoogste 0,25 maal het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Eiser stelt allereerst dat verweerder in het boeterapport onvoldoende heeft toegelicht, dat Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (Verordening (EG) nr. 561/2006) van toepassing is. Onduidelijk is, waarop deze conclusie van de inspectie is gebaseerd. Verweerder had op grond daarvan dan ook geen boete mogen opleggen, aldus eiser.
5. De constatering dat Verordening (EG) nr. 561/2006 (ook) van toepassing is, is gebaseerd op het feit dat het vervoer door eiser uitsluitend plaatsvond in de landen genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 561/2006. Dit is ook vermeld in het boeterapport. Eiser heeft niet weersproken dat het vervoer (uitsluitend) plaatsvond in deze landen. De constatering in het boeterapport is dan ook correct. De boete is bovendien niet opgelegd voor overtreding van Verordening (EG) nr. 561/2006, maar voor overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Dit artikel is hoe dan ook van toepassing op eiser. Voor de transportsector zijn voorts nadere regels gesteld in het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Eiser heeft de constatering in het boeterapport, dat geen van de in artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 561/2006 en artikel 2.3:2 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer genoemde uitzonderingen van toepassing is, niet weersproken. Dit betekent dat hoofdstuk 2 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de daaruit voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de registratie van gegevens van de tachograaf en de bestuurderskaart, op eiser van toepassing zijn. Verweerder heeft zich dan ook terecht op deze bepalingen gebaseerd bij de boeteoplegging. De beroepsgrond faalt.
6. Eiser stelt voorts dat van overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw geen sprake is. Eiser hield wel een (deugdelijke) administratie bij. Op basis van de aangeleverde M-bestanden en de rittenstaten had verweerder (voldoende) inzicht in de activiteiten van de vrachtauto en de bestuurder. Daarmee is reeds voldaan aan de verplichting van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Eiser beschikt bovendien over de C-bestanden van de periode 2 november 2015 tot en met 29 november 2015. Hij kan deze alsnog opsturen en verweerder kan dit alsnog komen controleren. Eiser voldoet ook om die reden aan de eisen van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Dit artikel verplicht niet tot het (tijdig) aanleveren van gegevens. Dat eiser de C-bestanden en M-bestanden van november 2015 niet op 1 maart 2016 kon aanleveren en de C-bestanden ook later niet aan verweerder heeft opgestuurd, valt eiser niet aan te rekenen. Verweerder heeft verwarring gecreëerd door eerst de gegevens over de maand september 2015 op te vragen. Eiser kon erop vertrouwen dat hij, door de gegevens van september 2015 aan te leveren, aan de vordering van verweerder had voldaan. Indien verweerder dit niet voldoende vond, had hij eiser in de gelegenheid moeten stellen om de ontbrekende gegevens van november 2015 alsnog aan te leveren, aldus eiser.