ECLI:NL:RBROT:2018:3052
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing declaratie dienstreizen hondengeleider door korpschef politie
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een hondengeleider, eiser, en de korpschef van politie, verweerder, over de afwijzing van een declaratie voor dienstreizen. Eiser had op 10 maart 2017 een declaratie ingediend voor dienstreizen binnenland over de maand februari 2017, welke door verweerder op 14 maart 2017 werd afgewezen. Verweerder handhaafde deze afwijzing in een besluit van 13 juli 2017, waarop eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 3 april 2018 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een leidinggevende van eiser.
De rechtbank overwoog dat de kerntaken van eisers functie als hondengeleider het surveilleren met de hond en het verlenen van ondersteuning aan de noodhulpsurveillance zijn. De rechtbank oordeelde dat de reisbewegingen die eiser maakt, inherent zijn aan zijn werkzaamheden en niet kunnen worden gekwalificeerd als dienstreizen in de zin van artikel 8 van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie (Brvvp). De rechtbank concludeerde dat de reisbewegingen onderdeel zijn van de kerntaak van eiser en dat er geen sprake is van incidentele reisbewegingen die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit in rechte standhoudt. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.